Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, die haar aanvraag voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag heeft afgewezen. Appellante, die sinds 2007 periodieke bijzondere bijstand ontving, had een verplichting om naar goedkopere woonruimte te zoeken, welke verplichting was opgelegd bij een eerder besluit van 24 juli 2012. De commissie stelde vast dat appellante deze verplichting niet was nagekomen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag in 2014. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet gehouden was om goedkopere woonruimte te zoeken, omdat er afspraken waren gemaakt met haar advocaat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante deze afspraken niet had onderbouwd met bewijsstukken. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat appellante had moeten bezwaar maken tegen de verplichting die haar was opgelegd. De Raad bevestigde dat de commissie terecht had geoordeeld dat de extra woonkosten niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt, gezien de niet-nakoming van de verplichting om andere woonruimte te zoeken.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.