Geschil33. In geschil is of verweerder de indeling van de schoenen terecht heeft gecorrigeerd. Volgens eiseres hebben de monsternemingen niet op de juiste wijze plaatsgevonden.
Daarnaast ligt de vraag voor of verweerder de indeling van een ingevoerde schoen kan baseren op een rapport van het douanelaboratorium dat ziet op een monsterneming van een schoen in het kader van een andere douaneaangifte (extrapolatie).
34. Eiseres stelt dat verweerder met de monsterneming heeft gehandeld in strijd met artikel 189, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) en artikel 238 en 240 van de Uitvoeringsverordening DWU (UVo.DWU). Uit geen van de (Plato)dossiers blijkt volgens eiseres dat de douanevertegenwoordiger ervan op de hoogte is gebracht dat monsters van de desbetreffende douaneaangiften zouden worden genomen, of dat de douanevertegenwoordiger een loodsmedewerker heeft aangewezen als gemachtigde. Doordat de monsterneming niet conform de regelgeving is gedaan, kan ook niet worden beoordeeld of de monsters die genomen zijn representatief zijn conform Sampling Methodes for Customs and Taxation Authorities (SAMANCTA). Eiseres stelt verder dat verweerder ten onrechte extrapolatie heeft toegepast, omdat hij niet heeft bewezen dat het om identieke goederen gaat. Het productnummer is slechts een administratieve aanduiding en heeft niets met het type product te maken. Voor hetzelfde productnummer kunnen daarom verschillende laboratoriumuitslagen komen. De Douane mag er niet vanuit gaan dat als een type schoen eenmaal is onderzocht, een onderzoek van dat type schoen bij een volgende aangifte dezelfde uitslag zal hebben. Uit eerdere onderzoeken blijkt namelijk dat de samenstelling van de buitenzool niet altijd gelijk is. Eerdere fysieke controles hebben dan ook niet altijd tot wijziging van de indeling geleid. Kleurverschillen hebben volgens eiseres tot gevolg dat geen sprake is van identieke producten.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen.
35. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de monsternemingen rechtsgeldig hebben plaatsgevonden. In alle gevallen is de douanevertegenwoordiger geïnformeerd dat de Douane de goederen fysiek wenste te controleren. Monsterneming en -onderzoek is daarvan doorgaans een onderdeel. Verweerder verwijst daartoe naar het elektronisch berichtenverkeer in AGS. De monsters zijn volgens verweerder voldoende representatief omdat het gaat om productnummers die in de aangiften zijn vermeld. De SAMANCTA-normen zijn geen verplichte normen en kunnen niet tot de conclusie leiden dat de monsterneming niet voldoet. Volgens verweerder heeft hij terecht extrapolatie toegepast omdat aannemelijk is dat schoenen met hetzelfde typenummer identiek zijn. Alleen in de zaak HAA 23/3003 is sprake van een verschil in de laatste twee cijfers van het productnummer. Dat betreft echter slechts een kleurverschil tussen de schoenen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
Monsterneming
36. Met het oog op de verificatie van de juistheid van de in de aanvaarde douaneaangifte vermelde gegevens kunnen douaneautoriteiten de goederen aan een onderzoek onderwerpen (artikel 188, aanhef en onder c, van het DWU) en monsters nemen voor een analyse of grondige controle van de goederen (artikel 188, aanhef en onder d, van het DWU). De aangever heeft op grond van artikel 189, tweede lid, van het DWU het recht daarbij aanwezig te zijn of zich daarbij te laten vertegenwoordigen. Uit artikel 238 van de UVo.DWU volgt dat wanneer het bevoegde douanekantoor heeft besloten de goederen aan een onderzoek te onderwerpen of monsters te nemen, het douanekantoor hiervoor het tijdstip en de plaats aanwijst en de aangever hiervan in kennis stelt. Op verzoek van de aangever kan het bevoegde douanekantoor ook een andere plaats aanwijzen dan een douanekantoor. Uit artikel 240, eerste lid, van de UVo.DWU volgt dat wanneer het douanekantoor besluit monsters te nemen van de goederen, het de aangever daarvan in kennis stelt.
37. Eiseres betwist in alle zaken in kennis te zijn gesteld van de voorgenomen monsterneming. Het is dan aan verweerder om aannemelijk te maken dat dit wel is gebeurd (vgl. Gerechtshof Amsterdam 14 juni 2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ6558, r.o. 7.2 en Gerechtshof Amsterdam 19 december 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6338, r.o. 6.2). 38. Verweerder heeft daartoe, onder verwijzing naar het overzicht van het elektronisch berichtenverkeer AGS, aangevoerd dat in alle zaken de douanevertegenwoordiger vooraf is geïnformeerd dat de Douane de goederen aan een onderzoek, in de Plato-opdrachten geduid als een fysieke controle, zal onderwerpen en dat monsters doorgaans ook op datzelfde moment worden genomen. Uit dat overzicht volgt dat in alle zaken de code “DMSCTL” is verstuurd, wat inhoudt dat de aangever of een douanevertegenwoordiger wordt geïnformeerd over de fysieke controle van de goederen. Standaard is dat een douanevertegenwoordiger/indiener van de douaneaangifte na het ontvangen van het DMSCTL-bericht contact opneemt met het “ [werkverdeelpunt] ” om afspraken te maken over de locatie en het tijdstip van de fysieke controle. Verweerder acht het niet aannemelijk dat in de onderhavige zaken van deze standaardprocedure is afgeweken. Dat contact is geweest tussen de douanevertegenwoordiger en de Douane wordt volgens verweerder bevestigd door het feit dat de fysieke controle is verlegd naar de locatie van de aangever bij deze douaneaangiften. Hiervoor heeft de douanevertegenwoordiger telkens met het “ [werkverdeelpunt] ” een afspraak moeten maken. Logischerwijs moet de douanevertegenwoordiger dus bekend zijn geweest met het tijdstip en de plaats van de fysieke controle, aldus verweerder, en had hij daarbij aanwezig kunnen zijn. De onderhavige fysieke controles en monsternemingen zijn vervolgens uitgevoerd op de locatie van de aangever en onder begeleiding van een medewerker van de aangever. Deze werkwijze voldoet volgens verweerder aan de vereisten van artikel 240 van de UVo.DWU.
Zaken HAA 22/3811 (aangifte en utb 1) en HAA 22/5082 (aangifte en utb 5)
39. In de aangiften 1 en 5 zijn in het kader van die aangiften geen monsters genomen maar heeft verweerder de goederencodes gecorrigeerd op basis van rapporten van het douanelaboratorium inzake monsterneming van schoenen met betrekking tot de douaneaangifte van eiseres met het nummer EOWD54 (de eerdere douaneaangifte). De onderhavige beroepen zien echter niet op de eerdere douaneaangifte en het door verweerder overgelegde overzicht van het elektronisch berichtenverkeer met de douanevertegenwoordiger, heeft ook geen betrekking op de eerdere douaneaangifte. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de aangever bij de monsterneming in het kader van de eerdere douaneaangifte in kennis is gesteld van de monsterneming, het tijdstip of de plaats daarvan. Verder blijkt uit de Plato-opdrachten met de nummers [# 1] en [# 2] die betrekking hebben op de eerdere douaneaangifte ook niet dat de desbetreffende fysieke controle van tevoren is aangekondigd. Het enkele feit dat de monsterneming heeft plaatsgevonden op de locatie van de aangever is onvoldoende om aan te nemen dat de aangever vooraf in kennis is gesteld van de monsterneming en van het tijdstip waarop en de plaats waar die monsterneming zou plaatsvinden. Bovendien volgt uit die Plato-opdrachten dat de tijdens de fysieke controle aanwezige loodsmedewerker niet wilde tekenen voor akkoord met de fysieke controle, omdat hij daartoe niet gemachtigd was. Dat vormt een verdere aanwijzing dat een zodanige kennisgeving vooraf juist niet heeft plaatsgevonden.
Zaak 23/3003 (aangifte en utb 6)
40. Uit een e-mailbericht van 7 oktober 2022 van eiseres, in reactie op het voornemen van verweerder van 8 september 2022 tot het uitreiken van utb 6, heeft eiseres aan verweerder laten weten nooit te zijn geïnformeerd dat een monsterneming zou plaatsvinden, dan wel in de gelegenheid te zijn gesteld om daarbij aanwezig te zijn. Uit de Plato-opdracht met nummer [# 10] blijkt niet dat verweerder vooraf contact heeft gelegd met de aangever dan wel de douanevertegenwoordiger. Bij aanwezigheid van die contra-indicaties acht de rechtbank de omstandigheden dat de code “DMSCTL” is gezonden aan de douanevertegenwoordiger van eiseres en dat de controle en monsterneming hebben plaatsgevonden op het bedrijfsadres van eiseres onvoldoende om aan te nemen dat de aangever vooraf in kennis is gesteld van het tijdstip waarop en de plaats waar de fysieke controle en de monsterneming plaats zouden vinden.
41. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voor de utb’s 1, 5 en 6 niet aannemelijk gemaakt dat hij overeenkomstig de voorgeschreven werkwijze van artikel 189 van het DWU juncto artikelen 238 en 240 van de UVo.DWU heeft gehandeld. Dat betekent dat verweerder een essentiële voorwaarde in een dwingend voorgeschreven procedure heeft geschonden met als gevolg dat de uitslagen van de monsternemingen terzijde moeten worden gesteld (zie Gerechtshof Amsterdam 19 december 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6338, r.o. 6.6). 42. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de douaneaangiften van eiseres, rust op hem de bewijslast voor de door hem voorgestane indeling van de schoenen. Nu verweerder zich voor de aangiften 1, 5 en 6 niet meer kan beroepen op de uitslagen van de monsternemingen, voldoet hij voor die aangiften niet aan die bewijslast. De beroepen van eiseres in de zaken met zaaknummers HAA 22/3811, HAA 22/5082 en HAA 23/3003 zijn daarom gegrond. De rechtbank komt in deze zaken daarom niet meer toe aan de overige beroepsgronden.
HAA 22/3812 (aangifte en utb 2), HAA 22/3813 (aangifte en utb 3) en HAA 22/3814 (aangifte en utb 4)
43. De rechtbank acht aannemelijk dat de code “DMSCTL” zoals die volgens het elektronisch berichtenverkeer AGS aan de douanevertegenwoordiger is gezonden de door verweerder beschreven betekenis heeft, dat met de verzending van die code de eveneens door hem beschreven standaardprocedure in werking is gesteld en dat de douanevertegenwoordiger van eiseres dus contact heeft opgenomen met het “ [werkverdeelpunt] ” om afspraken te maken over de plaats en het tijdstip van de fysieke controle. Dit volgt ook uit de Plato-dossiers die op de aangiften 2, 3 en 4 betrekking hebben en waarin is vermeld dat verweerder vooraf contact heeft gehad met de vertegenwoordiger van eiseres. Het wordt tevens bevestigd door het feit dat de controle én de monsterneming hebben plaatsgevonden op het bedrijfsadres van eiseres.
44. Wat betreft aangifte 2 (zaaknummer HAA 22/3812) is sprake van twee Plato-opdrachten ( [# 3] en [# 4] ). Uit Plato-opdracht [# 3] blijkt dat met betrekking tot deze douaneaangifte verweerder voorafgaand aan de controle van 15 september 2020 op
10 september 2020 per e-mail contact heeft gehad met de douanevertegenwoordiger. In Plato-opdracht [# 4] staat weliswaar dat er voor de controle geen contact is geweest met de aangever, maar nu deze opdracht ziet op dezelfde douaneaangifte en de controle op hetzelfde moment heeft plaatsgevonden, is eiseres voldoende op de hoogte gebracht van deze fysieke controle en monsterneming. In Plato-opdracht [# 8] met betrekking tot aangifte 3 (zaaknummer HAA 22/3813) en in Plato-opdracht [# 9] met betrekking tot aangifte 4 (zaaknummer HAA 22/3814) staat dat verweerder voorafgaand aan de fysieke controle per e-mail contact heeft gehad met de aangever of diens vertegenwoordiger. Uit Plato-opdracht [# 9] blijkt verder dat er bij de monsterneming loodspersoneel aanwezig was.
45. Weliswaar blijkt uit de hiervoor aangehaalde Plato-opdrachten niet expliciet dat eiseres dan wel de douanevertegenwoordiger is geïnformeerd dat naast een fysieke controle ook monsters zouden worden genomen, maar gelet op het DMSCTL-bericht en de procedure die daarop pleegt te volgen acht de rechtbank aannemelijk dat het voor eiseres duidelijk moet zijn geweest dat met de aankondiging van de fysieke controle, ook geacht werd de monsterneming te zijn aangekondigd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat al eerder bij eiseres controles zijn aangekondigd waarbij monsters zijn genomen van schoenen, zodat zij kon verwachten dat dit ook nu weer het geval zou zijn. Hierbij speelt ook de aard van de goederen een rol. Voor de beoordeling van de indeling in het gebruikstarief zijn immers ook de bestanddelen aan de binnenkant van de goederen van belang wat meebrengt dat een fysieke controle niet in alle gevallen afdoende is voor de beoordeling van de goederen.
46. Uit artikelen 238 en 240 van de UVo.DWU volgt dat de Douane de aangever in kennis dient te stellen van de monsterneming en het tijdstip en de locatie ervan. Deze verplichting bestaat naast de verplichting de aangever in te kennis te stellen van een fysieke controle. Verweerder heeft gelet op wat hiervoor is overwogen in de zaken HAA 22/3812, HAA 22/3813 en HAA 22/3814 niet in strijd gehandeld met voornoemde artikelen. De rechtbank slaat daarbij acht op het doel van de kennisgeving. Immers, indien een belanghebbende van een monsterneming op de hoogte is, dan kan deze ervoor kiezen zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen, bijvoorbeeld om te controleren of het monster representatief is of om een contra-monster aan te vragen. Dit belang weegt bij de goederen die in geschil zijn minder zwaar omdat eiseres (via zijn douanevertegenwoordiger) in kennis is gesteld van de fysieke controle, en de monsterneming daarmee gelijktijdig is uitgevoerd, en uit een lading schoenen met een bepaald productnummer telkens een of meer hele schoenen – en dus niet slechts een gedeelte daarvan – als monster worden genomen en niet is gebleken dat onder hetzelfde productnummer verschillende soorten schoenen zijn ingevoerd. Dat ligt ook niet voor de hand nu het productnummer ook door de fabrikant op de facturen wordt gebruikt ter identificatie van de schoenen.
47. De enkele verwijzing door eiseres naar de SAMANCTA-normen leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat die normen slechts een aanbeveling zijn (vgl. Gerechtshof Den Haag 15 april 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1058, r.o. 5.11). 48. Uit punt 31 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
27 februari 2014, C-517/12 Greencarrier Freight Services Latvia SIA, ECLI:EU:C2014:102 (het arrest-Greencarrier) blijkt dat het bij extrapolatie van onderzoeksbevindingen moet gaan om identieke goederen. Verder is in deze rechtsoverweging te lezen dat de voorwaarde wordt gesteld dat identieke goederen afkomstig zijn van dezelfde fabrikant, dezelfde benaming en samenstelling hebben en er hetzelfde uitzien als de goederen waarop de eerdere douaneaangiften betrekking hadden. De vaststelling dat het identieke goederen betreft, kan met name gebaseerd zijn op de controle van de handelsdocumenten en ‑gegevens aangaande de in‑ of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden.
49. De rechtbank stelt vast en eiseres heeft ter zitting erkend dat verweerder bij de schoenen met productnummers [productnummer 5] en [productnummer 7] uit aangifte 2 geen extrapolatie heeft toegepast. De correctie van de indeling van deze schoenen is immers gebaseerd op uitslagen van het monsteronderzoek van monsters die in het kader van aangifte 2 zijn genomen (rapporten van het douanelaboratorium met nummers [rapport 2] en [rapport 4] ).
50. Van de schoenen met productnummers [productnummer 2] , [productnummer 3] en
[productnummer 4] zijn in het kader van aangifte 2 geen monsters genomen. Verweerder heeft de uitslagen van de monsteronderzoeken in het kader van aangifte 4 (rapporten van het douanelaboratorium met nummers [rapport 7] , [rapport 9] en [rapport 8] ) geëxtrapoleerd naar aangifte 2.
51. De rechtbank stelt vast dat de rapporten van het douanelaboratorium met de nummers [rapport 7] , [rapport 9] en [rapport 8] betrekking hebben op exact hetzelfde productnummer als de schoenen die niet in het kader van aangifte 2 zijn onderzocht. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een schoen met eenzelfde productnummer andere eigenschappen en kenmerken zou hebben met betrekking tot de zool. Uit de toelichting van eiseres over de betekenis van de productnummers blijkt immers dat schoenen met hetzelfde productnummer zijn gemaakt door dezelfde fabrikant, geproduceerd voor hetzelfde seizoen, hetzelfde merk betreffen en dezelfde kleur hebben. Dat zij een ander uiterlijk of een andere samenstelling zouden hebben, blijkt nergens uit en ligt ook niet in de rede. Gelet daarop is sprake van identieke goederen in de zin van het arrest-Greencarrier. Verder is het tijdsverloop tussen de datum van aangifte 2 (9 september 2020) en de datum van monsterneming betreffende aangifte 4 (2 september 2020) dermate kort dat niet aannemelijk is dat sprake zou zijn van verschillende producten. De stelling van eiseres dat dezelfde schoen meerdere productnummers kan hebben, doet in dit verband niet ter zake. Tijdens de zitting heeft eiseres namelijk bevestigd dat verschillende type schoenen niet met hetzelfde productnummer worden aangegeven. Dat betekent dat ingevoerde schoenen met hetzelfde productnummer onderling geen relevante verschillen vertonen.
52. Van de schoenen met productnummer [productnummer 8] is geen monster genomen en deze schoenen zijn niet door het douanelaboratorium onderzocht. Verweerder heeft de uitslag van het monsteronderzoek van productnummer [productnummer 7] dat in het kader van aangifte 2 is opgemaakt (het rapport van het douanelaboratorium met nummer [rapport 4] ), geëxtrapoleerd naar productnummer [productnummer 8] .
Beide schoenen zijn opgenomen in aangifte 2 en alleen de laatste twee cijfers van het productnummer verschillen. Niet in geschil is dat dit verschil in de laatste twee cijfers enkel de kleur betreft. Voor het overige zijn de schoenen gemaakt door dezelfde fabrikant, geproduceerd voor hetzelfde seizoen en betreffen zij hetzelfde merk. Hoewel vanwege het kleurverschil geen sprake is van identieke goederen, heeft verweerder de extrapolatie mogen toepassen. Immers, de goederen zijn ingedeeld op basis van de kenmerken en eigenschappen van de zool. Gesteld noch gebleken is dat de schoen met artikelnummer [productnummer 8] andere eigenschappen en kenmerken zou hebben met betrekking tot de zool dan de schoen met artikelnummer [productnummer 7] . Het kleurverschil is van zodanig ondergeschikte aard dat het voor de indeling niet van belang is en dus niet in de weg staat aan extrapolatie.
53. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de schoenen met productnummers
[productnummer 9] en [productnummer 10] uit aangifte 3 geen extrapolatie heeft toegepast. Van deze schoenen zijn in het kader van deze aangifte monsters genomen die door het douanelaboratorium zijn onderzocht (rapport van het douanelaboratorium met nummers [rapport 6] en [rapport 5] ). Het beroep dat ten onrechte extrapolatie is toegepast kan reeds daarom niet slagen. Overigens heeft verweerder voor de schoen met productnummer [productnummer 10] de indeling niet gecorrigeerd.
54. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de schoenen met productnummers [productnummer 2] , B46-3651-21 en [productnummer 4] geen extrapolatie heeft toegepast, omdat van deze schoenen in het kader van aangifte 4 monsters zijn genomen die door het douanelaboratorium zijn onderzocht. De uitslagen van de monsteronderzoeken zijn opgenomen in de rapporten van het douanelaboratorium met nummers [rapport 7] ,
[rapport 9] en [rapport 8] . Het beroep dat ten onrechte extrapolatie is toegepast kan reeds daarom niet slagen.
55. Van de schoenen met productnummers [productnummer 5] , en [productnummer 11] ,
[productnummer 9] en [productnummer 6] , [productnummer 8] en [productnummer 7] uit aangifte 4 zijn in het kader van deze aangifte geen monsters genomen. Schoenen met dezelfde productnummers zijn ook opgenomen in de aangiften 2 en 3. In het kader van die aangiften zijn wel monsters genomen. Verweerder heeft de uitslagen van die monsteronderzoeken (rapporten van het douanelaboratorium met de nummers [rapport 2] , [rapport 6] , [rapport 3] en [rapport 4] ) geëxtrapoleerd naar de schoenen uit aangifte 4.
56. De rechtbank stelt vast dat de rapporten van het douanelaboratorium met de nummers [rapport 2] , [rapport 6] , [rapport 3] en [rapport 4] betrekking hebben op exact dezelfde productnummers als de schoenen die niet in het kader van aangifte 4 zijn onderzocht. Verder is het tijdsverloop tussen de datum van aangifte 4 (19 augustus 2020) en de datum van monsterneming betreffende aangiften 2 en 3 (15 september 2020 en
24 december 2020) beperkt. Hiervoor geldt dan ook hetzelfde als hiervoor onder 51 is overwogen.
57. Eiseres heeft aangevoerd dat in de afgelopen jaren bij haar verschillende fysieke controles zijn uitgevoerd. Dit heeft voor een aantal productnummers die hier in geschil zijn in het verleden niet geleid tot een wijziging van de indeling. Ook bestaat in een aantal gevallen voor dezelfde schoen een afwijkende laboratoriumuitkomst die niet heeft geleid tot een correctie. Eiseres heeft als voorbeelden de schoenen met productnummers [productnummer 9] , [productnummer 1] en [productnummer 12] gegeven.
58. Voor de schoen met productnummer [productnummer 9] heeft eiseres een laboratoriumuitkomst van 2 oktober 2020 met nummer [rapport 14] overgelegd (Platonummer [# 11] ) waarin staat dat indeling dient plaats te vinden onder GN-code 6405 9090.
De rechtbank stelt vast dat de uitslag van het laboratoriumonderzoek waar eiseres naar verwijst ouder is dan de laboratoriumuitslag van 3 mei 2021 waarop verweerder de indeling van deze schoen heeft gebaseerd en dat dit laatstgenoemde onderzoek specifiek betrekking heeft op de zool. Verweerder heeft onweersproken verklaard dat voorheen door het douanelaboratorium een andere onderzoeksmethode werd gebruikt en dat alle laboratoriumonderzoeken die hij ten grondslag heeft gelegd aan de hier in geding zijnde utb’s zijn uitgevoerd volgens een nieuwe, verbeterde methode. Gelet hierop staat de oude laboratoriumuitslag niet in de weg aan het toepassen van extrapolatie. Het beroep op de oude laboratoriumuitslag kan daarom niet slagen.
59. Voor de schoen met productnummer [productnummer 1] heeft eiseres gewezen op de Plato-onderzoeken met nummers [# 12] en [# 13] waarna de douaneaangiften niet zijn gecorrigeerd. In de uitspraak op bezwaar in de zaak met zaaknummer HAA 22/3811 staat dat ten aanzien van deze schoen met productnummer [productnummer 1] weliswaar eerder een fysieke controle is uitgevoerd, maar dat er toen geen zicht- of laboratoriummonsters zijn genomen en geen monsteronderzoek heeft plaatsgevonden. Aangezien de samenstelling van de schoen en daarmee van de zool toen niet is beoordeeld, was er geen reden om de aangegeven goederencode te corrigeren. Eiseres heeft dit niet weersproken. Nu er van deze schoen thans wel een uitslag van een laboratoriumonderzoek bekend is, kan het beroep van eiseres op deze Plato-opdrachten ten aanzien van deze schoen niet slagen.
60. Ten aanzien van de schoen met productnummer [productnummer 12] heeft eiseres gewezen op het Plato-onderzoek met nummer [# 13] en gesteld dat de desbetreffende douaneaangifte niet is gecorrigeerd. Voor zover voor deze schoen na die eerdere Plato-opdracht door verweerder geen correctie is toegepast, dan wel van deze schoen een oudere laboratoriumuitslag bekend is, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen.
61. Eiseres heeft ter illustratie van de onduidelijkheid rond de monsteronderzoeken nog verwezen naar een bindende tariefinlichting met nummer [BTI nummer] (de bti) die aan haar is afgegeven en waarin de indeling van schoenen met productnummer [productnummer 21] was gebaseerd op een zool van textiel, ervan uitgaande dat die zool duurzaam en slijtvast was. Later is het douanelaboratorium tot andere inzichten gekomen. De bti leidt niet tot andere uitkomsten, omdat de bti ziet op schoenen met een ander productnummer dan in deze beroepen voorliggen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking wat verweerder heeft verklaard over de gewijzigde onderzoeksmethode van het douanelaboratorium.