Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[gedaagde],
1.De procedure
- de op 9 januari 2024 uitgebrachte dagvaardingen met in totaal 56 (deels nagekomen) producties
- de conclusie van antwoord zijdens B2G c.s. met in totaal 11 producties
- de mondelinge behandeling op 19 januari 2024
- de spreekaantekeningen van CAB, alsmede de aantekeningen ‘voor repliek’
- de wijziging/vermindering van eis ter zitting
- de pleitnota van B2G c.s..
hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk vanwege misbruik van identiteitsverschillen tussen (rechts)personen, met het oogmerk om de gevolgen van het gebruik van ondeugdelijke en/of frauduleuze documenten op een lege / leeggehaalde BV te laten landen, en het profijt en de opbrengsten van de handel in andere vennootschappen te laten vallen.” Ten aanzien van deze vorderingen is inmiddels een bodemprocedure aanhangig bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de bodemzaak).
3.Het geschil
te gelasten om binnen 5 dagen na te wijzen vonnis, en indien geen van de gedaagden is verschenen, binnen 5 dagen na betekening aan gedaagden van het te wijzen vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, over te leggen de bescheiden zoals genoemde in deze dagvaarding onder 2.5.3,met uitzondering van de daarin onder punt 11 genoemde bescheiden, althans het verzoek tot inzage in die bescheiden waarvan de Voorzieningenrechter oordeel dat het verzoek daartoe voldoet aan de door de wet gestelde eisen,
inzage te verschaffen op een wijze zoals omschreven onder 2.5.3 van deze dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte van de door CAB gevraagde bescheiden,
onder last van een dwangsom van EUR 15.000 per dag voor iedere dag dat gedaagden in gebreke blijven om aan het te wijzen vonnis te voldoen, met een maximum van EUR 550.000,00;
ísingesteld, er in zowel dat incident als in de hoofdzaak is geantwoord en de mondelinge behandeling daarvan al is gepland. Het primaat over de inhoudelijke beoordeling ligt bij de bodemrechter. Op grond van de afstemmingsregel dient de kort geding rechter zijn vonnis af te stemmen op dat van de bodemrechter. Daarnaast is de zaak qua omvang en complexiteit niet geschikt om in kort geding beoordeeld te worden. Ook inhoudelijk komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking, omdat hetgeen CAB in de hoofdzaak stelt geen (rechtmatig) belang oplevert in de zin van artikel 843a Rv en een
phishing expeditionniet is toegestaan, aldus nog steeds B2G c.s.
4.De beoordeling
noch uit de wettelijke regeling, noch uit de wetsgeschiedenis van art. 843a Rv blijkt dat een vordering tot inzage in kort geding niet (meer) mogelijk is wanneer tussen partijen een bodemprocedure loopt. Wel kan het gegeven dat tussen partijen een bodemprocedure aanhangig is een rol spelen bij de vraag of sprake is van het vereiste spoedeisende belang, en zal de kortgedingrechter zich in dat geval bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering terughoudend dienen op te stellen en zich dienen te richten naar (een) eventueel reeds genomen (tussen)beslissing(en) van de rechter in de bodemzaak”. [1]
mijn cliënt geen enkele zekerheid verschaft dat eerder op het incident zal worden beslist.” De kennelijke vrees voor een mogelijk onwelgevallige beslissing van de bodemrechter op het incidentele verzoek, maakt echter niet dat sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat in verband daarmee de beslissing van de rechter in Rotterdam dient te worden doorkruist.
1.079,00