ECLI:NL:HR:2013:BY6111
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vordering in kort geding op grond van art. 843a Rv mogelijk tijdens een lopende bodemprocedure?
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen DB Schenker Rail Nederland N.V. en Prorail B.V. De zaak betreft een vordering in kort geding op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij Prorail eiste dat DB Schenker een brondocument zou overhandigen dat relevant was voor een lopende bodemprocedure. De achtergrond van de zaak ligt in een incident waarbij ertswagons van een goederentrein van DB Schenker in Venlo ontspoorden, wat leidde tot schade aan de railinfrastructuur. Prorail, verantwoordelijk voor het onderhoud van deze infrastructuur, vorderde schadevergoeding van DB Schenker. In de bodemprocedure oordeelde de rechtbank dat DB Schenker risicoaansprakelijk was en benoemde een deskundige om de schade te onderzoeken. De deskundige vroeg om inzage in het brondocument van Lloyd's Register Rail, maar DB Schenker weigerde dit. Prorail vorderde in kort geding dat DB Schenker het document zou overhandigen, wat door de voorzieningenrechter werd toegewezen. Het hof bekrachtigde deze beslissing, waarbij het oordeelde dat een vordering op basis van artikel 843a Rv ook in kort geding kan worden ingesteld, zelfs tijdens een lopende bodemprocedure. De Hoge Raad bevestigde deze lijn van redeneren en verwierp het cassatieberoep van DB Schenker, waarbij het benadrukte dat er geen wettelijke beperking is voor het instellen van een dergelijke vordering in kort geding. De Hoge Raad veroordeelde DB Schenker tot betaling van de proceskosten aan Prorail.