ECLI:NL:HR:2013:BY6111

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00884
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding op grond van art. 843a Rv mogelijk tijdens een lopende bodemprocedure?

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen DB Schenker Rail Nederland N.V. en Prorail B.V. De zaak betreft een vordering in kort geding op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij Prorail eiste dat DB Schenker een brondocument zou overhandigen dat relevant was voor een lopende bodemprocedure. De achtergrond van de zaak ligt in een incident waarbij ertswagons van een goederentrein van DB Schenker in Venlo ontspoorden, wat leidde tot schade aan de railinfrastructuur. Prorail, verantwoordelijk voor het onderhoud van deze infrastructuur, vorderde schadevergoeding van DB Schenker. In de bodemprocedure oordeelde de rechtbank dat DB Schenker risicoaansprakelijk was en benoemde een deskundige om de schade te onderzoeken. De deskundige vroeg om inzage in het brondocument van Lloyd's Register Rail, maar DB Schenker weigerde dit. Prorail vorderde in kort geding dat DB Schenker het document zou overhandigen, wat door de voorzieningenrechter werd toegewezen. Het hof bekrachtigde deze beslissing, waarbij het oordeelde dat een vordering op basis van artikel 843a Rv ook in kort geding kan worden ingesteld, zelfs tijdens een lopende bodemprocedure. De Hoge Raad bevestigde deze lijn van redeneren en verwierp het cassatieberoep van DB Schenker, waarbij het benadrukte dat er geen wettelijke beperking is voor het instellen van een dergelijke vordering in kort geding. De Hoge Raad veroordeelde DB Schenker tot betaling van de proceskosten aan Prorail.

Uitspraak

8 februari 2013
Eerste Kamer
12/00884
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DB SCHENKER RAIL NEDERLAND N.V. (voorheen genaamd Railion Nederland B.V.),
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. M.J. Schenck.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als DB Schenker en Prorail.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 296523/KG ZA 10-996 van de voorzieningenrechter te Utrecht van 29 december 2010;
b. het arrest in de zaak 200.081.328 van het gerechtshof te Amsterdam van 29 november 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft DB Schenker beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Prorail heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor DB Schenker toegelicht door haar advocaat en voor Prorail door mr. D. Horeman en mr. L.J. Burgman, advocaten te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van DB Schenker heeft bij brief van 21 december 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Prorail is een organisatie die zorg draagt voor de instandhouding van de railinfrastructuur in Nederland.
DB Schenker is een railtransportbedrijf.
(ii) Op 4 oktober 2004 zijn in Venlo ertswagons van een goederentrein van DB Schenker ontspoord, waardoor schade is ontstaan aan het spoor. Prorail heeft in een procedure gevorderd dat DB Schenker haar deze schade zal vergoeden.
(iii) In die (bodem)procedure heeft de rechtbank bij tussenvonnis geoordeeld dat op DB Schenker een risicoaansprakelijkheid rust (art. 6:173 en 6:181 BW).
De rechtbank heeft een deskundige benoemd voor de beantwoording van de vraag of de schade aan het spoor is ontstaan als gevolg van een gebrek aan een van de wagons.
(iv) De deskundige heeft DB Schenker in het kader van zijn onderzoek verzocht het brondocument TL/EdJ/1102/03-302042 van Lloyd's Register Rail (hierna: het Brondocument) aan hem af te geven. Het Brondocument heeft betrekking op een onderzoek dat Lloyd's Register Rail in opdracht van DB Schenker naar aanleiding van de ontsporing heeft verricht. DB Schenker heeft geweigerd het Brondocument aan de deskundige af te geven.
De deskundige heeft in een voortgangsbericht aan de rechtbank gevraagd welke middelen de rechtbank heeft om deze informatie alsnog te verkrijgen.
(v) De rechtbank heeft bij tussenvonnis in de bodemprocedure bepaald dat DB Schenker gehouden is het Brondocument aan de deskundige ter beschikking te stellen. DB Schenker is hiertoe echter niet overgegaan.
(vi) De rechtbank heeft aan de deskundige geschreven:
"(...) Beide partijen hebben, bij bijgevoegde brieven, laten weten er geen bezwaar tegen te hebben dat [betrokkene 1] het rapport afrondt. Tussen partijen is er echter nog verschil van mening over de vraag of het in de brieven genoemde brondocument aan u moet worden afgegeven. Wij vragen u bij deze uw mening hierover kenbaar te maken aan de rechtbank. (...)"
(vii) De deskundige heeft aan de rechtbank geantwoord:
"(...) Het brondocument "Stellungnahme zu den Untersuchungsergebnissen zum Bahnbetriebsunfall mit dem Güterzug 48734 im Bahnhof Venlo am 04.10.2004" verwijst regelmatig naar tekstdelen in het door ons opgevraagde document TL/EdJ/1102/03-302042 van Lloyd's Register. Dit maakt dat het document van Die Bahn niet eenduidig is zonder het document van Lloyd's Register. Naast het mogelijk bieden van voortschrijdend inzicht, is het document van Lloyd's Register van belang om één van uw onderzoeksvragen (heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?) goed te kunnen beantwoorden. (...)"
3.2 In het onderhavige kort geding vordert Prorail dat DB Schenker op straffe van een dwangsom een afschrift zal afgeven van (subsidiair: inzage zal geven in) het Brondocument aan Prorail, althans aan de griffier van de rechtbank, althans aan de deskundige. Prorail heeft haar vordering gebaseerd op art. 843a Rv.
De voorzieningenrechter heeft DB Schenker bevolen een afschrift van het Brondocument af te geven aan de in de bodemprocedure optredende deskundige of aan één van zijn kantoorgenoten.
3.3 Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer overwogen dat de door Prorail op art. 843a Rv gebaseerde vordering ook in kort geding kan worden ingesteld, nu noch uit de tekst, noch uit de wetsgeschiedenis van die bepaling een aanwijzing voor het tegendeel kan worden geput. Daaraan doet niet af dat toewijzing van de vordering in de praktijk kan leiden tot een onomkeerbaar gevolg doordat een eenmaal gegeven inzage niet meer ongedaan kan worden gemaakt, aldus het hof (rov. 3.1).
De omstandigheid dat een incidentele vordering in een lopende bodemprocedure kan worden ingesteld, staat volgens het hof niet reeds op zichzelf in de weg aan de mogelijkheid tot het instellen van die vordering in kort geding. Noch uit de wettelijke regeling, noch uit de wetsgeschiedenis van art. 843a Rv blijkt dat een vordering tot inzage in kort geding niet (meer) mogelijk is wanneer tussen partijen een bodemprocedure loopt. Wel kan het gegeven dat tussen partijen een bodemprocedure aanhangig is een rol spelen bij de vraag of sprake is van het vereiste spoedeisende belang, en zal de kortgedingrechter zich in dat geval bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering terughoudend dienen op te stellen en zich dienen te richten naar (een) eventueel reeds genomen (tussen)beslissing(en) van de rechter in de bodemzaak, aldus het hof (rov. 3.2).
3.4 Onderdeel 2.1 van het middel betoogt dat er (in beginsel) geen plaats is voor een vordering op grond van art. 843a Rv in een afzonderlijk kort geding tijdens een lopende bodemprocedure. Het onderdeel faalt.
Een dergelijke beperking vloeit noch uit de tekst van art. 843a Rv, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikel voort. Ook in het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden (Kamerstukken II, 2011-2012, 33 079) - waarmee geen inhoudelijke wijziging van art. 843a lid 1 is beoogd -, blijkt niet van een beperking als door het onderdeel wordt voorgestaan. De in het onderdeel gehanteerde argumenten van onomkeerbaarheid van de beslissing en geboden terughoudendheid kunnen een rol spelen bij de beoordeling of de vordering moet worden toegewezen, maar bieden geen grond voor de door DB Schenker bepleite niet-ontvankelijkverklaring.
3.5 Ook de overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt DB Schenker in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Prorail begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.