ECLI:NL:RBNHO:2024:946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
22/5684
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag wegens plichtsverzuim en ongewenst gedrag van een politieambtenaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie, waarbij aan eiser onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd wegens plichtsverzuim. Eiser, werkzaam bij de politie, had zich schuldig gemaakt aan ongewenst en normoverschrijdend gedrag richting vrouwelijke studenten. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van 26 september 2022, waarin het eerder opgelegde ontslag werd gehandhaafd. Eiser betwist de zorgvuldigheid van het disciplinaire onderzoek en stelt dat de opgelegde straf onevenredig is. De rechtbank concludeert dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de korpschef terecht heeft geoordeeld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde straf van ontslag evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim, gezien de impact van eisers gedrag op de veiligheid en het welzijn van de vrouwelijke studenten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het ontslag blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5684

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Bouwmeester),
en

De korpschef van politie

(gemachtigde: mr. W. Hoogerhuis-Wessels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 26 september 2022. In dat besluit heeft verweerder het besluit van 24 februari 2022, waarbij aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd en subsidiair ongeschiktheidsontslag is verleend, gehandhaafd.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en namens verweerder [naam 1] , sectorhoofd [afdeling] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was sinds [jaartal] werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie [functie] bij de Politieacademie in de eenheid [eenheid]
2.1.
Verweerder heeft per brief van 28 juni 2021 aan eiser bekendgemaakt dat er een disciplinair onderzoek tegen hem wordt ingesteld wegens het vermoeden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim. Bij besluit van dezelfde datum is eiser, op grond van artikel 84, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) buiten functie gesteld en is hem op grond van artikel 73 van het Barp de toegang ontzegd tot de gebouwen van de Politieacademie . Het onderzoek is door het Team VIK [1] afgerond op 18 oktober 2021.
2.2.
Per brief van 7 december 2021 is door verweerder aan eiser het voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag kenbaar gemaakt, op grond van artikel 94, eerste lid aanhef en onder g, van het Barp. Daarnaast is eiser met ingang van 9 december 2021 op grond van artikel 84 eerste lid aanhef onder b van het Barp geschorst.
2.3.
Op 14 januari is door eiser een zienswijze ingediend. Op 26 januari 2022 heeft eiser zijn zienswijze mondeling toegelicht.
2.4.
Bij besluit van 24 februari 2022 is aan eiser wegens plichtsverzuim de straf opgelegd van onvoorwaardelijk ontslag op grond van artikel 77, eerste lid aanhef en onder j, van het Barp. Aan het ontslag ligt het volgende ten grondslag:
- het bij herhaling ongevraagd aanraken van (ondergeschikte) vrouwelijke aspiranten alsmede het betasten van meerdere vrouwelijk studenten tijdens het fouilleren, tijdens AZV [2] -trainingen en tijdens schietlessen, waarbij veelal (dezelfde) vrouwelijke aspiranten als voorbeeld worden ingezet tijdens de uitlegmomenten;
- het als docent ongewenst en normoverschrijdend gedrag vertonen richting meerdere (ondergeschikte) vrouwelijke aspiranten door gedurende een lange periode en bij herhalen seksistische uitlatingen te doen, zoals het maken van seksueel getinte opmerkingen, en
- geen gehoor geven aan verzoeken c.q. opmerkingen van vrouwelijk aspiranten om de ongewenste aanrakingen c.q. opmerkingen achterwege te laten.
2.5.
Subsidiair heeft verweerder ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Verweerder heeft overwogen dat eiser zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op het veiligheidsgevoel van, vooral jonge, vrouwelijke studenten die zich in een afhankelijke positie van hem bevonden. Terwijl hij juist een veilige werkomgeving had moeten creëren. De als plichtsverzuim bestempelde gedragingen laten zien dat bij bezwaarde de juiste grondhouding ontbreekt en dat hij niet voldoet aan de eigenschappen, mentaliteit en instelling die vereist zijn voor een professioneel en betrouwbaar ambtenaar van politie en docent. Van het bieden van een verbeterkans is dan ook terecht afgezien.
2.6.
Eiser heeft hiertegen bezwaar ingediend. Partijen zijn gehoord bij de Bezwaaradviescommissie (BAC). De BAC heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Dit advies heeft verweerder gevolgd in het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de korpschef eiser terecht disciplinair ontslag heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten partijen
4. Eiser heeft zijn beroepsgronden gericht op het disciplinair onderzoek en op de onevenredigheid van het strafontslag. Eiser stelt dat het disciplinair onderzoek onzorgvuldig is geweest. Hieraan legt eiser ten grondslag dat de verklaringen van de getuigen ‘de auditu’ zijn en dat vijf getuigen voorafgaand aan het hoorgesprek uitgebreid met elkaar hebben gesproken en besproken waarover zij gehoord gingen worden. Deze vijf getuigen kunnen een motief hebben om te verklaren zoals zij doen. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] dat het verweten gedrag zich niet heeft voorgedaan. Ook is het onderzoek volgens eiser onzorgvuldig, omdat de opdrachtgever van het onderzoek, [naam 4] , vooringenomen was. Hij was én opdrachtgever van het onderzoek én gespreksleider en was als zodanig betrokken bij de besluitvorming. Verder stelt eiser dat het onderzoek te lang heeft geduurd, langer dan de gebruikelijke acht weken en dat daarmee het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. Voorts heeft verweerder ten onrechte eerdere incidenten aan de besluitvorming ten grondslag gelegd, wat in strijd is met het fair play beginsel.
4.1.
Daarnaast stelt eiser dat de opgelegde straf onevenredig is in relatie tot het vermeende plichtsverzuim. Eiser is niet eerder aangesproken op grensoverschrijdend gedrag en zijn functioneren is steeds als goed beoordeeld.
4.2.
Verweerder heeft in een verweerschrift gereageerd op de standpunten van eiser en is bij de besluitvorming gebleven.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek niet slaagt. Het onderzoek is aangevangen na een melding van de klassenvertegenwoordigster over hetgeen zijzelf heeft waargenomen en hetgeen zij van klasgenoten heeft gehoord. Daarop zijn andere getuigen gehoord. De enkele stelling dat de betrokken getuigen met elkaar gesproken hebben voorafgaand aan het verhoor, is onvoldoende om te oordelen dat hun verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de getuigen vooral over de eigen ervaringen verklaren (niet ‘de auditu’) en dat zij dat op authentieke wijze en gedetailleerd doen. Van een motief dat de verklaringen onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zou maken, is niet gebleken. Verweerder mocht zich dan ook baseren op deze verklaringen. Uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] blijkt ook niet dat hetgeen deze getuigen over hun eigen ervaringen hebben verklaard niet correct zou zijn. Bovendien zijn er – naast de vijf getuigen – ook nog andere getuigen gehoord, die los van elkaar, met vergelijkbare verklaringen komen en een zelfde beeld naar voren brengen.
5.1.
De rechtbank is niet gebleken van vooringenomenheid van [naam 4] bij het onderzoek. Zoals door verweerder is uiteengezet zijn conform het Mandaatbesluit Politie de bevoegde personen betrokken bij het besluitvormingsproces, waarbij [naam 4] zich van begin tot eind een oordeel mocht vormen over de casus. [naam 4] is niet betrokken geweest bij de beslissing op bezwaar. Uit enkel de wijze waarop verweerder de bevoegdheden heeft ingeregeld, vloeit naar het oordeel van de rechtbank niet automatisch een vooringenomenheid voort. Dit zou anders zijn indien [naam 4] met uitspraken betrokkenen heeft beïnvloed, maar dit is niet gesteld noch gebleken.
5.2.
Ook de stelling van eiser dat door de lange(re) doorlooptijd van het onderzoek sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel kan niet slagen. Uit niets blijkt dat verweerder onnodig lang heeft stilgezeten. Het onderzoek vond plaats in de periode waarin ook de zomervakantie viel en voorts zijn op verzoek van eiser nog getuigen gehoord. Daarnaast is niet gebleken dat eiser enig nadeel heeft ondervonden van de doorlooptijd van het onderzoek.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beginsel van fair play niet is geschonden.
Eiser heeft in zijn verhoor zelf verwezen naar de gesprekken die in 2017 en 2019 met hem hebben plaatsgevonden. Deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden meegenomen in het onderzoek en in de beoordeling. Het moge zo zijn dat daar geen disciplinaire maatregelen uit zijn voortgevloeid, bijvoorbeeld in de zin van een functioneringstraject of een vermelding in het personeelsdossier, dat laat onverlet dat met eiser destijds gesprekken over zijn gedrag naar vrouwelijke studenten zijn gevoerd. Het is ook niet gebleken dat de verklaringen die daarover zijn afgelegd, niet correct zijn.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de korpschef heeft kunnen uitgaan van de bevindingen uit het (disciplinaire) onderzoek.
De beoordeling van het disciplinaire ontslag
7. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordelen of de korpschef de disciplinaire straf van ontslag heeft mogen opleggen en het subsidiaire ongeschiktheidsontslag heeft mogen verlenen. Voor de beoordeling van de disciplinaire straf zijn de volgende vragen relevant:
-Heeft eiser de gedragingen verricht?
-Is sprake van plichtsverzuim?
-Is het plichtsverzuim eiser toe te rekenen?
-Is de opgelegde straf evenredig?
Heeft eiser de gedragingen verricht?
8. Om een disciplinaire maatregel op te kunnen leggen vanwege plichtsverzuim is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat – in dit geval – eiser de verweten gedragingen heeft begaan. In het ambtenarentuchtrecht gelden niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [3]
8.1.
Zoals eerder overwogen acht de rechtbank de getuigenverklaringen betrouwbaar en geloofwaardig. Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat eiser richting vrouwelijke studenten ongewenst gedrag heeft vertoond, door hen als docent zonder noodzaak aan te raken dan wel de aanraking zonder noodzaak te continueren en door niet gepaste opmerkingen over vrouwelijke studenten te maken. Meerdere getuigen verklaren dat eiser met regelmaat een vrouwelijke student als voorbeeld bij fouillering gebruikte, daar waar ook mannelijke studenten beschikbaar waren. Twee getuigen verklaren dat hij hun borsten aanraakte, een andere getuige verklaart dat haar dit in 2019 is overkomen. Daarnaast wordt verklaard over seksueel getinte opmerkingen van eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat eiser het verweten gedrag heeft vertoond. Ook acht de rechtbank het voldoende aannemelijk geworden dat eiser hier door studenten op is aangesproken. Uit de betrokken verklaringen volgt dat de studenten zich hierbij onprettig en onveilig hebben gevoeld. Maar ook dat zij in de situatie waarin zij zich bevonden, tegenover een docent die hun examens moest afnemen, zich niet vrij voelden dit te melden. Daarbij speelt mee dat – zoals ook uit de verklaringen blijkt – er een cultuur van angst heerst om binnen de academie en het korps als verklikker bekend te staan. Zelfs mannelijke studenten durfden het niet aan melding te maken, anders dan hun steun uit te spreken tegen de vrouwelijke studenten zelf. Dit onderstreept de ernst van de verweten gedragingen. Daarbij heeft eiser een aantal van de gedragingen ook erkend, waaronder het maken van seksueel getinte opmerkingen en het gebruiken van vrouwelijke studenten als voorbeeld. Zo heeft hij onder meer verklaard dat hij ‘van het fysieke’ is en de bedoeling had te corrigeren, ‘vriendelijk te zijn’ dan wel om de studente ‘rustig te houden’ of ze ‘beter te maken’. Het fouilleren van vrouwelijke studenten wordt door eiser zelf weliswaar ontkend, maar de rechtbank acht het op basis van de diverse verklaringen van getuigen voldoende aannemelijk dat ook dit heeft plaatsgevonden.
Is sprake van plichtsverzuim en is dat eiser toe te rekenen?
9. In artikel 76 van het Barp staat het volgende:
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
9.1.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt ook dat de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim, een vraag is naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van belang of het wangedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of eiser ten tijde van de gedraging in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien en of hij in staat was overeenkomstig dat inzicht te handelen en de gedraging achterwege te laten. Het ligt op de weg van eiser aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. [4]
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef de verrichte gedragingen heeft kunnen aanmerken als toerekenbaar plichtsverzuim. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser, in zijn hoedanigheid als docent, met zijn gedragingen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op het veiligheidsgevoel van, vooral jonge, vrouwelijke studenten, die zich in een afhankelijke positie van hem bevonden. Het lag op de weg van eiser als docent om zorg te dragen voor een veilige omgeving en zich bewust te zijn van de gezagsverhouding met zijn studentes. De rechtbank neemt hierin mee dat met eiser in 2017 en 2019 hierover al gesprekken, o.a. met de vertrouwenspersoon, zijn gevoerd. Daarnaast is sprake van een duidelijke ambtsinstructie ten aanzien van het fouilleren (zie artikel 20 lid 1: ‘zoveel mogelijk door een ambtenaar van hetzelfde geslacht’) die ook bij eiser, als ervaren docent, bekend was. Uit de getuigenverklaringen komt naar voren dat eiser zijn gedrag niet heeft aangepast, maar gecontinueerd. Daarnaast was eiser zich naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk bewust van wat zijn gedrag teweeg kan brengen. Immers, hij introduceerde zich bij de eerste les door te zeggen “ik houd ervan om mensen aan te raken” en dat de studenten hem daarop maar moesten aanspreken als ze dat niet wilden. Niet alleen gaat eiser daarmee voorbij aan zijn rol als docent – zeker in een hiërarchische situatie als de politieacademie –, maar verlegt hij ook de verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen naar jonge studenten. Het is aan eiser, als ervaren docent, om de Ambtsinstructie juist strikt te volgen en zijn eigen gedrag aan te passen teneinde te voorkomen dat voor studentes een onveilige werk- en leeromgeving zou kunnen ontstaan. Van studenten in een afhankelijke positie kan immers niet verwacht worden dat zij steeds zo mondig zijn om de docent aan te spreken. Eiser heeft zich hiervan onvoldoende rekenschap gegeven. Door dat niet te doen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ernstig plichtsverzuim.
9.3.
Eisers stelling ter zitting dat vanuit verweerder ook zaken zijn laten liggen, dat er geen interesse was in het functioneren van docenten en er geen protocollen hoe te handelen aanwezig waren, ontslaat eiser niet van zijn eigen verantwoordelijkheid als docent. De rechtbank is van oordeel dat – wat hier verder ook van zij – in dit kader geen omstandigheden zijn gebleken die afdoen aan de eigen verantwoordelijkheid van eiser. Er zijn met eiser eerder gesprekken over zijn gedrag gevoerd en ook studentes hebben hem aangesproken. Het enkele feit dat binnen de organisatie van de politieacademie geen functioneringsgesprekken zijn geweest of dat geen sprake was van in de organisatie ingebedde intervisie en/of feedbackstructuur met docenten, laat onverlet dat voor hem voldoende duidelijk had moeten zijn dat het vertoonde gedrag richting vrouwelijke studenten ongewenst is.
Is de opgelegde straf evenredig?
10. Uit het bovenstaande volgt dat de korpschef de verweten gedragingen heeft mogen aanmerken als toerekenbaar (ernstig) plichtsverzuim. De korpschef was op grond van artikel 76 van het Barp dan ook bevoegd om eiser disciplinair te straffen. De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden, is of de opgelegde sanctie van strafontslag evenredig is aan het plichtsverzuim. Daarvoor zijn de aard en de ernst van het plichtsverzuim van belang.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de ongewenste gedragingen van eiser voldoende grond opleveren voor een strafontslag. Naar het oordeel van de rechtbank raakt het gedrag de hele politieorganisatie en ondervindt de organisatie daar nadeel van. Daarbij weegt eisers belang niet zwaarder dan het belang van de organisatie. De politieorganisatie moet alles doen om dit gedrag te voorkomen. Aan politieambtenaren worden hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld, des te meer reden dat ook hun opleiding in een veilige werk- en leeromgeving plaatsvindt.
Het is voldoende aannemelijk geworden – ook gelet op wat ter zitting is besproken – dat eiser zich voldoende bewust was van zijn gedrag richting vrouwelijke studenten en daarbij – nadat met hem in 2017 en 2019 gesprekken zijn gevoerd – in herhaling is gevallen. Dat hij daar, desondanks, geen kwaad in zag, toont aan dat hij niet beschikt over de juiste eigenschappen voor deze functie.
Juist gelet op de hiërarchische afhankelijkheidsrelatie richting studenten had eiser zijn gedrag moeten aanpassen. Een verbetertraject is in die omstandigheden niet aan de orde.
Ter zitting is – zowel door De Boer als door eiser – erkend dat herplaatsing niet aan de orde was, omdat eiser geen executieve achtergrond heeft. Dat betekent dat hij alleen als docent of in een instruerende functie kan werken binnen de politieorganisatie, wat gelet op de ernst van het plichtsverzuim en het gebrek aan vertrouwen tot verbetering geen optie meer is. Ter zitting is bovendien ook bevestigd dat eiser geen terugkeer nastreeft.
De subsidiaire ontslaggrond in het bestreden besluit
11. De rechtbank komt niet toe aan een oordeel over de subsidiaire ontslaggrond, omdat de korpschef eiser de disciplinaire straf heeft mogen opleggen en het bestreden besluit om die reden al stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. De korpschef heeft de disciplinaire straf van ontslag mogen opleggen. Dat betekent dat het ontslag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.dr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Team Veiligheid, Integriteit & Klachten (VIK).
2.Aanhoudingstechnieken en zelfverdedigingstechnieken.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:112.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1182.