ECLI:NL:RBNHO:2024:8754

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/343113 / HA ZA 23-457
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen broers en zus over de nalatenschap van hun vader

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een erfrechtelijke geschil tussen twee broers en een zus over de nalatenschap van hun overleden vader. De broers en zus zijn het niet eens over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan en bepaald hoe de nalatenschap is samengesteld en op welke wijze deze verdeeld moet worden. De vader overleed op 30 september 2022 en had in zijn testament zijn kinderen als erfgenamen benoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap bestaat uit onroerend goed, banksaldi en roerende zaken, en dat de schulden van de nalatenschap beperkt zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen, de broers, toegewezen en de vorderingen van de zus, de gedaagde partij, afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdeling van de nalatenschap kan plaatsvinden, ondanks dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard door de zus. De rechtbank heeft de wijze van verdeling vastgesteld, waarbij iedere partij recht heeft op een derde deel van de nalatenschap, na betaling van de schulden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/343113 / HA ZA 23-457
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

die woont in [woonplaats 1] , [gemeente] ,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
die woont in [land] ,
hierna te noemen: [eiser 2] ,
de eisende partijen in conventie,
de verwerende partijen in reconventie,
advocaat: mr. A. Lof,
tegen
[gedaagde],
die woont in [woonplaats 2] ,
de gedaagde partij in conventie,
de eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H.E.M. Molenaar.
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een erfrechtzaak tussen twee broers en een zus. Zij zijn het niet met elkaar eens over hoe de nalatenschap van erflater (hun vader) is samengesteld. In dit vonnis bepaalt de rechtbank hoe de nalatenschap is samengesteld. Ook stelt de rechtbank de wijze van verdeling vast.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 17 april 2024, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Daarnaast zijn ter zitting de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- de akte wijziging van eis tevens houdende akte overlegging producties van [gedaagde] met bijlagen 16 tot en met 26;
- de akte aanvullende producties met bijlagen 19 tot en met 25 van [eiser 1] en [eiser 2] ;
- de bijlage 27 van [gedaagde] .
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] zijn de enige kinderen van mevrouw [naam 1] (hierna: moeder) en de heer [naam 2] (hierna: vader of erflater). Moeder en vader waren met elkaar getrouwd. Dit huwelijk is geëindigd door het overlijden van moeder op 3 januari 2002. De nalatenschap van moeder is verdeeld door middel van een ouderlijke boedelverdeling [1] .
2.2.
Vader is na het overlijden van moeder blijven wonen in de stolpboerderij aan de [adres] in [woonplaats 1] . [eiser 1] heeft vanaf zijn achttiende (met een paar korte onderbrekingen) op hetzelfde adres gewoond.
2.3.
In februari 2018 heeft vader [gedaagde] gemachtigd om zijn financiële en medische zaken te regelen voor het geval hij dit niet zelf meer zou kunnen.
2.4.
Eind maart 2018 is vader gevallen. Vader liep daarbij een hersenkneuzing op en lag twee weken in het ziekenhuis, waarna hij naar een revalidatiekliniek is gegaan.
2.5.
[gedaagde] heeft op 6 juli 2018 bij de kantonrechter van deze rechtbank een verzoek ingediend tot onderbewindstelling van de goederen van vader. Op dat moment was vader al weer enige tijd thuis en had hij de aan [gedaagde] verstrekte volmacht ingetrokken.
2.6.
Op 20 juli 2018 heeft vader bij levenstestament een algemene en medische volmacht verleend aan [eiser 1] . Op diezelfde datum heeft vader ook zijn testament opgemaakt, ten overstaan van notaris mr. J.D. Wegink. Daarin heeft hij [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] tot zijn enige erfgenamen benoemd (ieder voor een derde deel) en [eiser 1] en [eiser 2] aangewezen als (beheers)executeur. Verder bevat het testament van vader onder meer de volgende bepaling:

Legaat
Mijn zoon
[eiser 1](…) woont met zijn gezin bij mij op mijn erf. Ik legateer hem het recht om
gedurende één jaar na mijn overlijden mijn woning, gebouwen en erf te blijven gebruiken.
Hij hoeft zijn mede-erfgenamen
geenvergoeding te betalen voor het gebruik maar dient wel alle
lasten (zoals de gemeentelijke belastingen, de lasten van het hoogheemraadschap, de
opstalverzekering, hypotheekrente en dergelijke) met betrekking tot de eigendom voor zijn rekening
te nemen.
Mijn woning, tuin, overige gebouwen en erf mag daarom niet eerder dan één jaar na mijn overlijden
worden verkocht danwel tegen de waarde in het economisch verkeer toegedeeld aan één van mijn
erfgenamen.”
2.7.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 9 november 2018 het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen. Vanaf omstreeks dat moment hadden [gedaagde] en vader geen contact meer met elkaar.
2.8.
Vader is op 30 september 2022 overleden. Hij was toen 89 jaar oud en woonde nog steeds in de stolpboerderij. [eiser 1] woonde op het erf van erflater, in een appartement boven de paardenstal. [eiser 1] is daar blijven wonen totdat het onroerend goed op 15 mei 2024 aan een derde in eigendom werd overgedragen.
2.9.
[gedaagde] heeft de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
2.10.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben hun benoeming als executeur van de nalatenschap van erflater aanvaard.

3.De vorderingen

De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2]
3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen - samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling gelast van de nalatenschap van erflater op de wijze die [eiser 1] en [eiser 2] hebben voorgesteld, subsidiair dat de rechtbank de wijze van verdeling bepaalt;
II. bepaalt dat partijen zijn gehouden de kosten tot aan de verdeling en de kosten van uitvoering van de verdeling gezamenlijk te dragen en dat deze uit de onverdeeldheid zullen worden betaald en dus in mindering strekken op wat partijen toekomt;
III. [gedaagde] veroordeelt om al die (rechts)handelingen te verrichten die nodig zijn om uitvoering te geven aan de door de rechtbank te gelasten (wijze van) verdeling, zoals bijvoorbeeld het op eerste verzoek ondertekenen van de akte van verdeling c.q. levering met betrekking tot het onroerend goed, op straffe van een dwangsom en, als het maximum aan dwangsommen is verbeurd, dat de rechtbank bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de betreffende rechtshandelingen als [gedaagde] weigert deze te verrichten;
IV. [gedaagde] veroordeelt om de door [eiser 1] noodzakelijk gemaakte opslagkosten te betalen;
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
De tegenvorderingen van [gedaagde]
3.2.
[gedaagde] vordert na eiswijziging - samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bij tussenvonnis de zaak naar de rol verwijst voor het nemen van een akte door [eiser 1] en [eiser 2] waarin zij rekening en verantwoording afleggen over het verloop van het vermogen van erflater over de periode 21 juni 2018 tot de datum van overlijden van erflater (30 september 2022) en over het verloop van het vermogen van de nalatenschap van erflater vanaf 30 september 2022;
II. [eiser 1] veroordeelt om een vergoeding aan de nalatenschap te betalen van € 3.000,- per maand over de periode na 30 september 2022, dan wel een door een onafhankelijke makelaar of door de rechtbank te bepalen vergoeding;
III. [eiser 1] en [eiser 2] veroordeelt om een ruimschootsverklaring te overleggen;
IV. - primair voor recht verklaart dat:
(i) de volgende bedragen zonder recht of titel en/of zonder toestemming van erflater
zijn overgeboekt:
a. € 14.830,20 aan kosten levensmiddelen;
b. € 7.952,65 aan kosten dieren;
c. € 20.747,16 aan kosten energieverbruik;
d. € 14.692,78 aan kosten aanschaf buitenboedel;
e. € 3.839,08 aan onbetaald gebleven kosten vaste lasten woning;
f. € 12.000,- waarde door [eiser 1] meegenomen goederen;
g. € 2.000,- verzwegen geldlening van de ervenrekening;
h. € 2.078,43 verzwegen overboekingen ten behoeve van [eiser 1] zelf;
i. € 802,17 aan kosten makelaar [naam 9] ten behoeve van [eiser 1] zelf;
j. € 5.100,- aan als onterecht opgevoerde schenking;
(ii) deze overgeboekte bedragen door erflater zonder recht of titel, althans
onverschuldigd, aan [eiser 1] en/of [eiser 2] zijn betaald en [eiser 1] en [eiser 2]
met betrekking tot deze overboekingen onrechtmatig hebben gehandeld;
(iii) [eiser 1] en [eiser 2] hun aandeel in het vorderingsrecht met betrekking tot de
bedragen die hiervoor in 3.2.IV.(i) zijn genoemd op grond van artikel 3:194 lid 2
BW hebben verbeurd, [eiser 1] voor wat betreft de bedragen die zijn genoemd in
3.2.IV.(i) sub a tot en met i en [eiser 1] en/of [eiser 2] voor wat betreft het bedrag dat
is genoemd in 3.2.IV.(i) sub j, en dus samen met het eigen aandeel van [gedaagde] nog
slechts aan [gedaagde] toekomt;
(iv) [eiser 1] en/of [eiser 2] over deze bedragen wettelijke rente aan [gedaagde] dienen te
voldoen,
- subsidiair, als de rechtbank oordeelt dat de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW niet van
toepassing is, voor recht verklaart dat:
(i) de bedragen die in 3.2.IV.(i) zijn genoemd zonder recht of titel zijn onttrokken aan
het vermogen van erflater en nog tot de nalatenschap behoren en dat de rechtbank
[eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk veroordeelt tot terugbetaling van deze bedragen, dan
wel dat de rechtbank [eiser 1] veroordeelt tot terugbetaling van de onder 3.2.IV.(i)
sub a tot en met i vermelde bedragen;
(ii) [eiser 1] en [eiser 2] onrechtmatig hebben gehandeld en dat de rechtbank [eiser 1] en
[eiser 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de in 3.2.IV.(i) sub a tot met j
genoemde bedragen aan de nalatenschap;
V. bij de vaststelling van de verdeling voor recht verklaart dat de betreffende bedragen waartoe [eiser 1] en [eiser 2] worden veroordeeld worden verrekend met de uit de verdeling te betalen uitkeringen;
VI. [eiser 1] veroordeelt tot het geven van volledige openheid van zaken, althans tot afgifte van de polis, informatie over de uitkering en/of tot het overleggen van de betreffende stukken:
(a) met betrekking tot de polis levensverzekering bij Nationale Nederlanden, wat
verzekerde som betreft, eventueel opgebouwd bedrag in een kapitaalverzekering
en onderbouwde gegevens met betrekking tot de uitkering;
(b) met betrekking tot de facturen van notariskantoor [naam 10] (thans [naam 3]
Notarissen) met kenmerk [nummer 1] van € 54,45 voldaan op
11 december 2019 en de factuur met kenmerk [nummer 2] van € 881,41 voldaan
op 13 januari 2021;
(c) een kopie van het vrijwaringsbewijs voor de auto met [kenteken] en
bescheiden en informatie met betrekking tot de verkoopopbrengst;
VII. [eiser 1] en [eiser 2] veroordeelt in de nader te bepalen reële proceskosten, subsidiair in de proceskosten conform liquidatietarief.
3.3.
Partijen vinden over en weer dat de vorderingen van de ander moeten worden afgewezen.
3.4.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

De bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijk recht
4.1.
Omdat [eiser 2] in de [land] woont, moet de rechtbank eerst nagaan of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de vorderingen in deze zaak te oordelen.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is. Artikel 6 sub g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat voor zaken die gaan over nalatenschappen de Nederlandse rechter bevoegd is als de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had. Dit is ook zo op grond van artikel 4 van de Erfrechtverordening [2] . Erflater woonde op het laatst in [woonplaats 1] , zodat daaraan is voldaan. De rechtbank vindt dat de Nederlandse rechter ook bevoegd is als het gaat om de vorderingen van [gedaagde] die zijn gebaseerd op onrechtmatige daad. Het door [gedaagde] gestelde schadetoebrengende feit heeft zich namelijk in Nederland voorgedaan (artikel 6 sub e Rv en artikel 7 lid 2 Brussel I bis [3] ).
4.3.
Partijen hebben hun vorderingen en verweren gebaseerd op Nederlands recht. Tussen partijen is dus niet in geschil dat in deze zaak Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank komt na ambtshalve toetsing tot dezelfde conclusie. De rechtbank zal in deze zaak dan ook Nederlands recht toepassen.
4.4.
Omdat de vorderingen van partijen deels met elkaar samenhangen, zal de rechtbank de vorderingen van partijen gezamenlijk behandelen.
Kan er al worden verdeeld?
4.5.
[eiser 1] en [eiser 2] willen dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater vaststelt. Als een nalatenschap vereffend moet worden, dan kan pas tot verdeling worden overgegaan als de vereffening is voltooid. Ter zitting heeft [gedaagde] erop gewezen dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard en dat de nalatenschap daarom vereffend moet worden. Dit standpunt lijkt niet te rijmen met wat [gedaagde] in randnummer 16 van haar conclusie van antwoord heeft vermeld, te weten dat ook zij ervan uitgaat dat sprake is van een ruimschoots toereikend nalatenschapssaldo zodat vereffening niet nodig is.
4.6.
Wat het standpunt van [gedaagde] ook is, de rechtbank ziet in het feit dat [gedaagde] de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard geen belemmering om tot verdeling van de nalatenschap te komen. In artikel 4:202 lid 1 sub a BW is namelijk bepaald dat de nalatenschap ingeval van beneficiaire aanvaarding niet hoeft te worden vereffend (volgens de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW) als, kort gezegd, sprake is van een executeur en de executeur kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Die situatie doet zich hier voor: [eiser 1] en [eiser 2] zijn de executeurs en uit de boedelbeschrijving die [eiser 1] en [eiser 2] als bijlage 3 hebben overgelegd blijkt een ruimschoots positief saldo (van enkele tonnen euro’s). Partijen zijn het ook met elkaar eens dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Welk rechtens te respecteren belang [gedaagde] heeft bij de door haar gevorderde ruimschootsverklaring (zie 3.2.III), ziet de rechtbank overigens om die reden niet. De rechtbank zal deze vordering van [gedaagde] al daarom afwijzen.
4.7.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben gemotiveerd en onweersproken toegelicht dat de schulden van de nalatenschap slechts nog bestaan uit drie facturen van in totaal € 2.468,88 (zie 4.11 van dit vonnis). Naast de betaling van deze drie facturen, behelst de executeurstaak van [eiser 1] en [eiser 2] dan ook niet meer dan het lopende beheer over de te verdelen bestanddelen van de nalatenschap. Uitgangspunt van de wet [4] is dat de executele voltooid moet zijn voordat erfgenamen over de goederen van de nalatenschap kunnen beschikken. De achterliggende gedachte daarvan is dat het beschikken door de erfgenamen over de goederen van de nalatenschap tot gevolg heeft dat deze goederen niet meer onder het beheer van de executeur vallen en de goederen dus ook niet meer door de executeur te gelde gemaakt kunnen worden om de schulden van de nalatenschap te voldoen. De rechtbank overweegt in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 [5] dat in dit geval de wijze van verdeling wel al kan worden vastgesteld omdat daardoor de belangen van schuldeisers niet in het gedrang komen (gelet op de ruimschoots toereikende nalatenschap). Daar komt bij dat [eiser 1] en [eiser 2] belang hebben bij hun verdelingsvordering aangezien partijen het over de (wijze van) verdeling niet eens kunnen worden. Omdat [eiser 1] en [eiser 2] degenen zijn die de verdelingsvordering hebben ingesteld, kan er bovendien van uit worden gegaan dat zij ook als executeurs vinden dat de wijze van verdeling kan worden vastgesteld ook al hebben zij de drie facturen nog niet betaald. Als zij de drie facturen hebben betaald, kan het beheer van [eiser 1] en [eiser 2] overigens worden geacht te zijn geëindigd. Pas dan dienen zij als executeurs rekening en verantwoording af te leggen (artikel 4:151 BW). De gevorderde rekening en verantwoording die ziet op de periode van na het overlijden van erflater zal daarom worden afgewezen.
4.8.
Ter zitting heeft [gedaagde] betoogd dat niet verdeeld kan worden omdat de samenstelling en omvang van de nalatenschap nog niet duidelijk is. Vanzelfsprekend moet de rechtbank eerst in kaart brengen uit welke bezittingen en schulden de nalatenschap bestaat voordat de wijze van verdeling kan worden vastgesteld. Dit zal de rechtbank hierna in dit vonnis ook gaan doen.
De nalatenschap van erflater - juridisch kader
4.9.
[eiser 1] en [eiser 2] kunnen worden ontvangen in hun vordering die strekt tot vaststelling van de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater op grond van artikel 3:185 BW. De rechtbank zal daarbij naar billijkheid rekening dienen te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de wijze van verdeling vaststelt, is niet gebonden aan wat partijen hebben gevorderd en hoeft niet expliciet in te gaan op wat partijen aanvoeren [6] . Verder is het zo dat een deelgenoot tegen een andere deelgenoot geen vordering ten behoeve van de nalatenschap kan instellen die strekt tot betaling van die andere deelgenoot van enig bedrag aan de nalatenschap [7] . Wat wel kan is dat een schuld van een erfgenaam aan de nalatenschap op grond van het bepaalde in artikel 3:184 BW en/of artikel 4:228 BW op verlangen van een of meer van de overige erfgenamen bij de verdeling op diens aandeel wordt toegerekend. De betalingen die [gedaagde] vordert, vat de rechtbank zo op dat [gedaagde] wil dat de door [eiser 1] en/of [eiser 2] verschuldigde bedragen worden toegerekend op hun aandeel in de nalatenschap. Dit is ook in lijn met haar vordering vermeld in 3.2.V. van dit vonnis. Ten slotte speelt in deze zaak het door [gedaagde] gedane beroep op artikel 3:194 lid 2 BW. Op grond van dit wetsartikel verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoot.
4.10.
Voor de vaststelling van de samenstelling en omvang van de bezittingen en schulden die bij de nalatenschap horen, geldt het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflater (30 september 2022) als peilmoment. Als het gaat om de peildatum voor de vaststelling van de waarde van de bezittingen, is de hoofdregel dat het moment van verdeling moet worden aangehouden.
Wat valt in de nalatenschap?
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de volgende vermogensbestanddelen tot de nalatenschap van erflater behoren.
Bezittingen:
- de netto-verkoopopbrengst van het onroerend goed van € 543.767,87 (te vermeerderen met de eventueel ontvangen rente). De netto-verkoopopbrengst bevindt zich in depot bij de notaris. Het onroerend goed viel in de nalatenschap en werd op 15 mei 2024 aan een derde in eigendom overgedragen;
- het banksaldo op twee rekeningen bij de ING Bank, te weten een creditsaldo van € 3.088,72 op betaalrekening [nummer 3] en een creditsaldo van € 2.077,38 op de daaraan gekoppelde spaarrekening [nummer 4] per datum overlijden van erflater. Per 12 juni 2024 bedroeg het totale banksaldo € 3.785,55 (te vermeerderen met eventueel daarna ontvangen rente);
- roerende zaken. De roerende zaken bestaan uit een op € 2.804,- getaxeerde inboedel en (wat partijen aanduiden als) de buitenboedel. De zaken die (in ieder geval) tot de buitenboedel behoren staan op het overzicht dat [eiser 1] en [eiser 2] als bijlage 13 hebben overgelegd. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft deze buitenboedel een waarde van € 3.715,15. De rechtbank volgt [eiser 1] en [eiser 2] in deze waarde omdat [gedaagde] op haar beurt niet duidelijk heeft gemaakt waarom deze buitenboedel een hogere waarde heeft;
- een geldvordering op [eiser 1] van € 1.531,18.
Schulden:
- een factuur van [naam 6] van € 1.760,73 voor reparatiewerkzaamheden aan de cv in de paardenstal die het begaf twee weken voor de overdracht van het onroerend goed;
- een factuur van [naam 7] van € 234,74 met betrekking tot het verplaatsen van de watertank op het erf van erflater (de rechtbank begrijpt dat deze watertank moest worden verplaatst vanwege de overdracht);
- een factuur van de notaris van € 473,41 in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.
4.12.
Volgens [gedaagde] vallen nog meer bezittingen in de nalatenschap. Of dat zo is, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Gebruik onroerend goed door [eiser 1]
4.13.
[eiser 1] mocht het onroerend goed op grond van het testament tot en met 30 september 2023 blijven gebruiken. In het testament is bepaald dat [eiser 1] voor het gebruik geen vergoeding verschuldigd is, maar dat hij wel alle kosten dient te betalen. [eiser 1] is, totdat het onroerend goed op 15 mei 2024 aan de koper werd geleverd, in het appartement boven de paardenstal blijven wonen.
4.14.
Ter zitting hebben [eiser 1] en [eiser 2] erkend dat [eiser 1] aan de nalatenschap nog € 1.531,18 aan achterstallige vaste lasten moet betalen. Daarom heeft de rechtbank dit bedrag in 4.11 van dit vonnis als geldvordering opgenomen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben het bedrag van € 1.531,18 ter zitting erkend nadat [gedaagde] eerder in haar eiswijziging had gesteld dat uit bankafschriften blijkt dat de totale achterstand van [eiser 1] in de betaling van de vaste lasten € 3.839,08 is. [gedaagde] heeft daartoe per jaar (voor 2022, 2023 en 2024) aangegeven wat de vaste lasten waren, wat [eiser 1] heeft betaald en wat [eiser 1] is verschuldigd. De rechtbank vindt daarom dat [eiser 1] en [eiser 2] hadden moeten uitleggen waarom de achterstand niet € 3.839,08 maar € 1.531,18 is. Dat hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet gedaan. Zij konden in dit verband niet volstaan met de enkele verwijzing naar de opstelling die aan de spreekaantekeningen van mr. Lof is gehecht. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat [eiser 1] nog € 3.839,08 aan de nalatenschap moet betalen.
4.15.
De vraag is vervolgens of [eiser 1] een gebruiksvergoeding aan de nalatenschap is verschuldigd voor de periode na 30 september 2023 (tot 15 mei 2024). [gedaagde] vindt een gebruiksvergoeding van € 3.000,- per maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aangewezen omdat [eiser 1] het onroerend goed volgens [gedaagde] in strijd met het testament, zonder recht of titel is blijven gebruiken. De rechtbank gaat daar niet in mee. Het is namelijk niet in strijd met het testament dat [eiser 1] het onroerend goed na 30 september 2023 is blijven gebruiken. [eiser 1] en [eiser 2] hebben bovendien aangevoerd dat zij als executeurs in het kader van goed beheer van de nalatenschap hebben besloten dat [eiser 1] het onroerend goed tot de overdracht zou blijven bewonen, met als tegenprestatie dat [eiser 1] de aan het onroerend goed verbonden lasten en het normaal onderhoud voor zijn rekening zou nemen. Waarom [eiser 1] desondanks volgens [gedaagde] een gebruiksvergoeding aan de nalatenschap zou moeten betalen, heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] die met de gebruiksvergoeding verband houdt (zie 3.2.II.) dan ook afwijzen.
Onttrekkingen door [eiser 1] en/of [eiser 2] ?
4.16.
[gedaagde] heeft tijdens deze procedure de beschikking gekregen over de bankafschriften van erflater vanaf in ieder geval oktober 2016. Volgens [gedaagde] blijkt uit deze bankafschriften dat de bedragen die in 3.2.IV.(i) van dit vonnis zijn genoemd door [eiser 1] en [eiser 2] aan het vermogen van erflater of de nalatenschap zijn onttrokken. De betreffende overboekingen, betalingen en opnames (hierna: de overboekingen) zouden namelijk niet tot het normale uitgavenpatroon van erflater kunnen worden gerekend. [eiser 1] heeft deze overboekingen volgens [gedaagde] bovendien slechts ten behoeve van hemzelf of [eiser 2] verricht, zonder recht of titel en/of zonder toestemming van erflater. [gedaagde] heeft er in dit verband op gewezen dat [eiser 1] gevolmachtigd was om de financiën van erflater te beheren en gesteld dat sprake is van misbruik van omstandigheden. [gedaagde] stelt dat [eiser 1] en [eiser 2] de overboekingen hebben verzwegen en hun aandeel in de betreffende bedragen daarom op grond van artikel 3:194 lid 2 BW hebben verbeurd, althans (subsidiair) dat [eiser 1] en [eiser 2] onrechtmatig hebben gehandeld.
4.17.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben dit bestreden. Zij voeren aan dat erflater tot zijn overlijden zeer goed in staat was om zijn wil te bepalen en zelfstandig over zijn vermogen te beschikken. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] hoefde [eiser 1] daarom ook nooit gebruik te maken van de volmacht die erflater hem bij levenstestament van 20 juli 2018 had verleend. Voor zover overboekingen zijn gedaan voor het overlijden van erflater die slechts ten goede zijn gekomen aan [eiser 2] of [eiser 1] , geldt volgens [eiser 1] en [eiser 2] dat erflater deze overboekingen wilde.
4.18.
De rechtbank zal in haar beoordeling een onderscheid maken tussen overboekingen die voor het overlijden van erflater (de peildatum) hebben plaatsgevonden en overboekingen die ten laste van de nalatenschap zijn gedaan nadat erflater was overleden. De in 3.2.IV.(i) sub e. vermelde overboeking (€ 3.839,08 aan onbetaald gebleven kosten vaste lasten woning) zal de rechtbank buiten beschouwing laten omdat de rechtbank hierover al in 4.14 van dit vonnis heeft geoordeeld.
Overboekingen vóór de peildatum
4.19.
Van de overboekingen die in 3.2.IV.(i) van dit vonnis zijn genoemd, hebben de volgende overboekingen betrekking op de periode van vóór 30 september 2022:
a. € 14.830,20 aan kosten levensmiddelen;
b. € 7.952,65 aan kosten dieren;
c. € 20.747,16 aan kosten energieverbruik;
d. € 14.692,78 aan kosten aanschaf buitenboedel;
j. € 5.100,- aan als onterecht opgevoerde schenking.
4.20.
De rechtbank zal in het midden laten of deze overboekingen door erflater zelf zijn gedaan of dat deze zijn verricht door [eiser 1] op grond van de aan hem verleende volmacht. In beide gevallen dient er namelijk van uit te worden gegaan dat erflater met de overboekingen heeft ingestemd. Dat erflater tijdens zijn leven (en dus ook tijdens de volmachtverlening en bij de eventuele gebruikmaking van de volmacht) niet in staat was zijn wil te bepalen, is in deze zaak namelijk niet komen vast te staan. Als de overboekingen door [eiser 1] zijn gedaan, dan heeft erflater bij leven bovendien geen aanleiding gezien om [eiser 1] ter verantwoording te roepen.
4.21.
De rechtbank komt tot dit oordeel omdat [gedaagde] geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de geestelijke en/of fysieke toestand van erflater zodanig was dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen. Die conclusie kan in ieder geval niet worden getrokken op grond van het feit dat erflater bejaard was en in 2018 voor een korte periode in het ziekenhuis en in een revalidatiekliniek werd opgenomen. Erflater is kort daarop door de kantonrechter gehoord in het kader van de door [gedaagde] verzochte onderbewindstelling en dit verzoek is door de kantonrechter op 9 november 2018 afgewezen. Daarna heeft [gedaagde] bovendien geen contact meer met erflater gehad. Hoe [gedaagde] erbij komt dat erflater niet bekwaam was om naar eigen inzicht over zijn vermogen te beschikken, ziet de rechtbank daarom niet. Ook heeft [gedaagde] geen feiten en omstandigheden gesteld die ertoe kunnen leiden dat sprake is van misbruik van omstandigheden.
4.22.
Dit leidt ertoe dat [eiser 1] en [eiser 2] tegenover [gedaagde] geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen [8] (voor zover zij dat al niet hebben gedaan) en dat het ervoor dient te worden gehouden dat de gewraakte overboekingen met instemming van erflater zijn gedaan. Daarmee zijn alle in 3.2.IV. van dit vonnis vermelde vorderingen van [gedaagde] die betrekking hebben op de overboekingen van vóór 30 september 2022 niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor de gevorderde rekening en verantwoording tot aan 30 september 2022 (zie 3.2.I.). Daaronder valt ook de vordering die [gedaagde] onder 3.2.VI.(b) heeft ingesteld met betrekking tot de facturen van [naam 10] uit 2019 en 2021, die de rechtbank al zal afwijzen omdat [eiser 1] en [eiser 2] met betrekking tot deze facturen dus geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen.
Overboekingen na de peildatum
4.23.
Van de overboekingen die in 3.2.IV.(i) van dit vonnis zijn genoemd, hebben de volgende overboekingen betrekking op de periode van na 30 september 2022:
f. € 12.000,- waarde door [eiser 1] meegenomen goederen;
g. € 2.000,- verzwegen geldlening van de ervenrekening;
h. € 2.078,43 verzwegen overboekingen ten behoeve van [eiser 1] zelf;
i. € 802,17 aan kosten makelaar [naam 9] ten behoeve van [eiser 1] zelf.
4.24.
De rechtbank zal deze overboekingen hierna bespreken.
- f. € 12.000,- waarde door [eiser 1] meegenomen goederen
4.25.
Deze ‘overboeking’ ziet op de volgende roerende zaken: een houtkachel, losse lampen, plafond ventilator, infraroodverwarming paardenstal, rozen en hekwerk paarden. [gedaagde] stelt dat deze zaken in de nalatenschap vallen omdat deze zaken op de lijst staan die bij de koopovereenkomst van de [adres] was gevoegd. Op deze lijst is aangekruist dat deze zaken ‘meegaan’. Volgens [gedaagde] zijn deze zaken door [eiser 1] meegenomen zonder dat hij dit met haar heeft afgestemd. [gedaagde] waardeert deze zaken op een bedrag van € 12.000.-. Daarvan heeft € 11.346,75 betrekking op het hekwerk.
4.26.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben betwist dat deze zaken in de nalatenschap vallen. [eiser 1] en diens echtgenote zijn volgens [eiser 1] en [eiser 2] eigenaar van deze zaken, met uitzondering van de plafond ventilator die volgens hen wel degelijk bij de koper van de [adres] is achtergebleven. Met betrekking tot het hekwerk hebben [eiser 1] en [eiser 2] aangevoerd dat dit twintig jaar geleden door [eiser 1] is aangeschaft, maar dat de onderliggende factuur na het verlopen van de wettelijke bewaarplicht is vernietigd. De houtkachel, de losse lampen en de infraroodverwarming behoren volgens [eiser 1] en [eiser 2] tot de inboedel van [eiser 1] .
4.27.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] niet heeft bestreden dat de plafond ventilator is achtergebleven. Ook heeft [gedaagde] niet betwist dat de houtkachel, de losse lampen en de infraroodverwarming tot de inboedel van [eiser 1] behoren. Dat deze zaken toch op de lijst van zaken staan die bij de koopovereenkomst was gevoegd, vindt de rechtbank verklaarbaar. [eiser 1] woonde met zijn gezin immers ook aan de [adres] . Deze zaken vallen daarom niet in de nalatenschap. De rozen zal de rechtbank verder buiten beschouwing laten omdat [gedaagde] daaraan geen bedrag heeft gekoppeld.
4.28.
Voor het hekwerk ligt dit anders. Het hekwerk bevond zich op het erf van erflater. Het hekwerk staat ook op de lijst van zaken behorende bij de koopovereenkomst en kan niet tot de inboedel van [eiser 1] worden gerekend. Dit terwijl nergens uit is af te leiden dat [eiser 1] eigenaar is van het hekwerk. De rechtbank dient er daarom van uit te gaan dat het hekwerk als onderdeel van de buitenboedel in de nalatenschap valt. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de door [gedaagde] gestelde waarde van het hekwerk van € 11.346,75 niet betwist. De rechtbank stelt de waarde van het hekwerk daarom op € 11.346,75. Niet in geschil is dat [eiser 1] het hekwerk onder zich heeft. Hij heeft het hekwerk echter niet voor [gedaagde] opzettelijk verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden, zodat artikel 3:194 lid 2 BW niet van toepassing. De rechtbank vindt ook niet dat [eiser 1] het hekwerk onrechtmatig aan de nalatenschap heeft onttrokken. De rechtbank zal het hekwerk verderop in dit vonnis (in 4.45) aan [eiser 1] toedelen tegen een waarde van € 11.346,75.
- g. € 2.000,- verzwegen geldlening van de ervenrekening
4.29.
De rechtbank zal de vorderingen die met deze overboeking te maken hebben afwijzen. Vaststaat dat [eiser 1] € 2.000,- op 24 januari 2024 van de nalatenschap heeft geleend en dat hij deze lening op 12 juni 2024 heeft terugbetaald. Van het opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden van een vermogensbestanddeel dat bij de nalatenschap hoort in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW is geen sprake noch heeft [eiser 1] hiermee onrechtmatig gehandeld.
- h. € 2.078,43 verzwegen overboekingen ten behoeve van [eiser 1] zelf
4.30.
Dit bedrag van € 2.078,43 is van de ervenrekening overgeboekt en bestaat uit de volgende drie overboekingen:
(i) op 3 april 2023 is € 1.575,93 overgemaakt naar de eenmanszaak van [eiser 1] met omschrijving “declaratie gekocht materiaal”;
(ii) op 14 april 2023 is € 395,- overgemaakt naar aanleiding van een KNAB betaalverzoek met omschrijving erfenistaxe;
(iii) op 31 januari 2024 is € 107,50 overgemaakt naar Agrarisch Centrum [naam 4] .
4.31.
De betaling op 3 april 2023 van € 1.575,93 aan de eenmanszaak van [eiser 1] houdt volgens [eiser 1] en [eiser 2] verband met kosten die [eiser 1] voor het overlijden van erflater heeft gemaakt om de cv in de stolpboerderij te verbeteren en te repareren. Waarom dit als een schuld van de nalatenschap aangemerkt zou moeten worden, hebben [eiser 1] en [eiser 2] echter niet duidelijk gemaakt. [eiser 1] en [eiser 2] voldoen op dit punt niet aan hun stelplicht. [eiser 1] is daarom op grond van onverschuldigde betaling € 1.575,93 aan de nalatenschap verschuldigd. De rechtbank zal de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat dit bedrag onverschuldigd aan [eiser 1] is betaald echter afwijzen omdat niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang [gedaagde] bij die verklaring voor recht heeft. Deze geldvordering op [eiser 1] zal in de verdeling van de nalatenschap namelijk worden betrokken. Van het opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden van een tot de nalatenschap behorend goed, is geen sprake. Ook hier is artikel 3:194 lid 2 BW dus niet van toepassing.
4.32.
De rechtbank oordeelt dat de bedragen van € 395,- en € 107,50 zijn aan te merken als schulden van de nalatenschap en daarom terecht van de ervenrekening zijn betaald. [eiser 1] en [eiser 2] hebben namelijk gemotiveerd en onweersproken toegelicht dat het bedrag van € 395,- is betaald aan Erfenistaxeren.nl in verband met de taxatie van de inboedel van de nalatenschap. Dit taxatierapport van Erfenistaxeren.nl hebben [eiser 1] en [eiser 2] als bijlage 12 overgelegd. De betaling van het bedrag van € 107,50 had volgens het onweersproken betoog van [eiser 1] en [eiser 2] te maken met bomen die in januari 2024 (naar de rechtbank begrijpt op het erf van erflater) waren omgewaaid en moesten worden opgeruimd.
- i. € 802,17 aan kosten makelaar [naam 9] ten behoeve van [eiser 1] zelf
4.33.
Op 10 januari 2023 is van de ervenrekening aan makelaar [naam 9] een bedrag betaald van € 802,17 in verband met diens taxatie van het onroerend goed aan de [adres] . Het betreffende taxatierapport van 2 januari 2023 hebben [eiser 1] en [eiser 2] als bijlage 11 overgelegd. [gedaagde] stelt dat deze taxatie slechts ten behoeve van [eiser 1] zelf heeft plaatsgevonden omdat hij baat had bij een lage taxatie in verband met zijn mogelijkheden om het onroerend goed zelf over te nemen.
4.34.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben daartegen ingebracht dat dit taxatierapport nodig was om te komen tot een evenwichtige indicatie van de waarde van het onroerend goed en dat deze kosten daarom wel degelijk ten behoeve van de nalatenschap zijn gemaakt. De rechtbank gaat daar in mee omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat deze taxatie slechts in het belang van [eiser 1] is uitgevoerd. De omstandigheid dat Makelaar Klaver het onroerend later op een hoger bedrag heeft getaxeerd, rechtvaardigt die conclusie in ieder geval niet.
Zijn er nog andere vermogensbestanddelen die in de nalatenschap vallen?
4.35.
De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen dat er nog een polis van levensverzekering bij Nationale Nederlanden en een auto met [kenteken] moet zijn die in de nalatenschap vallen.
4.36.
Integendeel, [eiser 1] en [eiser 2] hebben gemotiveerd toegelicht dat erflater de auto voor diens overlijden voor € 0,- van de hand heeft gedaan omdat de auto niet door de APK kwam en de kosten van de benodigde reparaties de waarde van de auto zouden overstijgen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben daartoe als bijlage 22 een verklaring overgelegd van degene die de auto van erflater heeft overgenomen (de heer [naam 5] ). Bovendien is de auto ook volgens de eigen stellingen van [gedaagde] al voor het overlijden van erflater (in augustus of september 2021) van eigenaar gewisseld.
4.37.
En wat de polis bij Nationale Nederlanden betreft, kan het wel zo zijn dat er na het overlijden van moeder in 2002 een polis bij Nationale Nederlanden is vrijgevallen (zoals [gedaagde] heeft betoogd), maar dat betekent (juist) niet dat deze polis er nog is. Ook nadat op verzoek van [gedaagde] na het overlijden van erflater navraag is gedaan bij Nationale Nederlanden, heeft Nationale Nederlanden niet bevestigd dat nog sprake is van een polis. En toen in mei 2024 de bij Nationale Nederlanden resterende hypothecaire geldlening werd afgelost, werd geen melding gemaakt van een polis. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat uit de bankafschriften van erflater premiebetalingen blijken die te maken hebben met een polis.
4.38.
Daarom is er ook geen grond om de vordering van [gedaagde] genoemd in 3.2.VI.(a) en (c) van dit vonnis toe te wijzen.
4.39.
Omdat [gedaagde] geen nadere toelichting heeft gegeven op de door haar gevorderde wettelijke rente (vordering 3.2.IV.(iv)), ziet de rechtbank niet dat [eiser 1] wettelijke rente over de geldvorderingen van de nalatenschap zou moeten betalen. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
4.40.
De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen dat nog andere vermogensbestand-delen in de verdeling dienen te worden betrokken.
Slotsom samenstelling nalatenschap
4.41.
Daarmee is de nalatenschap van erflater samengesteld uit de volgende bezittingen en schulden.
Bezittingen:
- het depot bij de notaris van € 543.767,87 (te vermeerderen met de eventuele ontvangen rente);
- banksaldi op de bij ING Bank aangehouden betaalrekening [nummer 3] en spaarrekening [nummer 4] van in totaal € 3.785,55 per 12 juni 2024 (te vermeerderen met de eventueel daarna ontvangen rente);
- roerende zaken, bestaande uit inboedel en de buitenboedel, waaronder het hekwerk;
- een geldvordering op [eiser 1] van € 3.839,08 met betrekking tot de vaste lasten;
- een geldvordering op [eiser 1] van € 1.575,93 met betrekking tot de overboeking naar de eenmanszaak van [eiser 1] .
Schulden:
- de factuur van [naam 6] van € 1.760,73;
- een factuur van [naam 7] van € 234,74;
- een factuur van de notaris van € 473,41.
Wijze van verdeling
4.42.
De rechtbank stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater als volgt vast, waarbij voorop wordt gesteld dat iedere partij als deelgenoot gerechtigd is tot een derde deel van de nalatenschap.
Banksaldi
4.43.
De schulden van de nalatenschap (€ 2.468,88) dienen eerst van de banksaldi te worden betaald. Aan ieder van partijen komt een derde deel toe van het resterende banksaldo.
Roerende zaken
4.44.
[gedaagde] heeft in deze procedure niet duidelijk gemaakt dat zij bepaalde roerende zaken toegedeeld wil krijgen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben dat wel. Zij willen de inboedel toegedeeld krijgen en [eiser 1] maakt aanspraak op de buitenboedel vermeld op het overzicht (bijlage 13 van [eiser 1] en [eiser 2] ).
4.45.
De inboedel dient (overeenkomstig hun wens) aan [eiser 1] en [eiser 2] te worden toegedeeld tegen de getaxeerde waarde van € 2.804,-. Dit resulteert in een overbedeling van [eiser 1] en [eiser 2] van ieder € 467,33. De buitenboedel vermeld op het overzicht dient aan [eiser 1] te worden toegedeeld tegen een waarde van € 3.715,15. Het hekwerk dat [eiser 1] al onder zich heeft dient aan hem te worden toebedeeld tegen een waarde van € 11.346,75. Daarmee is [eiser 1] wat de buitenboedel betreft voor € 10.041,27 overbedeeld.
Depot
4.46.
De eventueel aan het depot nog verbonden kosten (van de notaris) komen ten laste van de nalatenschap en dienen op het saldo van het depot in mindering wordt gebracht voordat het depot wordt verdeeld. Ieder van partijen is gerechtigd tot een derde deel van het depot, waarbij op het aandeel van [eiser 1] en [eiser 2] wordt toegerekend dat wat zij nog aan de nalatenschap verschuldigd zijn c.q. teveel hebben ontvangen. Voor [eiser 2] gaat het dan om het overbedelingsbedrag van € 467,33. Voor [eiser 1] gaat het om het overbedelingsbedrag van € 10.041,27 (zie 4.45) en de geldvorderingen van € 3.839,08 en
€ 1.575,93 (zie 4.41).
4.47.
De rechtbank begrijpt dat [eiser 1] en [eiser 2] vorderingen 3.1.II. en 3.1.III. hebben ingesteld vooral met het oog op de eigendomsoverdracht van het onroerend goed en de afwikkeling daarvan. De eigendomsoverdracht heeft inmiddels plaatsgevonden en de verkoopopbrengst bevindt zich in de depot bij de notaris. Dat de eventueel aan het depot nog verbonden notariskosten ten laste komen van de nalatenschap en in mindering moeten worden gebracht op het saldo van het depot, heeft de rechtbank in 4.46 van dit vonnis al overwogen. De rechtbank zal deze vorderingen daarom afwijzen.
Is [gedaagde] opslagkosten verschuldigd?
4.48.
Dan moet de rechtbank nog de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] beoordelen die te maken heeft met de opslagkosten. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de door [eiser 1] noodzakelijk gemaakte opslagkosten. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Daargelaten dat de rechtbank deze vordering te onbepaald vindt, ziet de rechtbank niet op welke grond [gedaagde] opslagkosten aan [eiser 1] zou moeten betalen. De enkele stelling dat [gedaagde] spullen bij erflater had opgeslagen en [eiser 1] [gedaagde] heeft gesommeerd om haar spullen weg te halen, maakt nog niet dat [gedaagde] opslagkosten aan [eiser 1] is verschuldigd.
Proceskosten
4.49.
Omdat dit een erfrechtzaak is, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen (zowel in conventie als in reconventie) tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt. Voor een proceskostenveroordeling (laat staan een veroordeling in de reële proceskosten) ten laste van [eiser 1] en [eiser 2] ziet de rechtbank geen aanleiding,
4.50.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater vast zoals in 4.42 tot en met 4.46 van dit vonnis is vermeld,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, bijgestaan door mr. [naam 8] , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.

Voetnoten

1.als bedoeld in artikel 4:1167 (oud) Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring
3.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid , de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)
4.artikel 4:145 BW
6.Hoge Raad 17 april 1998, ECLI:NL:HR:ZC2631
7.Hoge Raad 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7043
8.volgens Hoge Raad 13 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167