ECLI:NL:RBNHO:2024:8508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep inzake verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten door rechtspersoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 19 augustus 2024, wordt de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres, [eiseres] B.V., beoordeeld. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten die betrekking hebben op katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan. De rechtbank overweegt dat eiseres geen rechtstreeks en individueel belang heeft bij het verzoek om terugbetaling, aangezien de antidumpingrechten verschuldigd zijn door een andere rechtspersoon, [bedrijfsnaam] B.V. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om haar naam te wijzigen in [bedrijfsnaam] B.V. af, omdat beide rechtspersonen niet met elkaar te vereenzelvigen zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, wat betekent dat zij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3582

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C. van de Leur),
en

de inspecteur van de Douane, kantoor Breda, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om terugbetaling.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om van de beroepen inzake geheven antidumpingrechten op Pakistaans katoenhoudend beddenlinnen die zij voor diverse eiseressen heeft ingesteld, één voorbeeldzaak te selecteren voor behandeling. De rechtbank heeft alle beroepen inzake antidumpingrechten op Pakistaans katoenhoudend beddenlinnen gevoegd op één zitting behandeld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door mr. [naam 1] . Bij delen van de zitting waren aanwezig: [naam 2] (aanwezig namens de eiseres in zaak HAA 22/3523),
[naam 3] (aanwezig namens de eiseres in zaken HAA 22/3541 en
HAA 22/3542) en [naam 4] (aanwezig namens de eiseres in de zaak HAA 22/3521). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 5] en mr. [naam 6] .
Voor sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken gesplitst.

Feiten

1.1
Op grond van artikel 1 van de Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan (Verordening 397/2004) is op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan een definitief antidumpingrecht vastgesteld van 13,1%. Deze verordening is gewijzigd met de Verordening (EG) nr. 695/2006 van de Raad van 5 mei 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 397/2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan (Verordening 695/2006), waarbij op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan – afhankelijk van de fabrikant – een definitief antidumpingrecht is ingesteld van 0% tot 8,5%.
1.2
In de periode van 7 februari 2006 tot en met 23 december 2008 zijn diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan van katoenhoudend beddenlinnen van oorsprong uit Pakistan. Op 26 januari 2009 heeft eiseres een verzoek om terugbetaling ingediend voor deze aangiften, voor een bedrag van in totaal € 102.523,86.
1.3
Bij beslissing van 13 mei 2021 heeft verweerder het verzoek om terugbetaling afgewezen. Op 8 april 2022 heeft het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Geschil en standpunten van partijen

2.1
Ten eerste staat ter beoordeling of het beroep ontvankelijk is. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of verweerder het verzoek om terugbetaling van eiseres terecht heeft afgewezen.
2.2
Achtergrond van het geschil is de aan [eiseres] B.V. gerichte beslissing op het verzoek om terugbetaling. Eiseres verzoekt in beroep ‘ [eiseres] B.V.’ te lezen als ‘ [bedrijfsnaam] B.V.’. Eiseres bestrijdt verder op meerdere gronden de geldigheid van Verordening 397/2004 en van Verordening 695/2006. Zij verzoekt de rechtbank hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Tevens verzoekt zij om vergoeding van rente over de betaalde antidumpingrechten, wanneer deze rechten terugbetaald moeten worden omdat de verordeningen ongeldig blijken.
2.3
Verweerder sluit zich aan bij het verzoek inzake de naamswijziging van eiseres en betoogt verder dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, omdat er geen reden is om aan te nemen dat de verordeningen ongeldig zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Horen als deskundige3.1. Vlak voor zitting, namelijk zeven minuten voor aanvang, heeft eiseres per e-mailbericht aan de rechtbank aangeboden om [naam 3] als deskundige te horen. Artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt de procedure voor het oproepen van deskundigen. Omdat niet aan de vereisten van artikel 8:60, vierde lid, van de Awb was voldaan, heeft de rechtbank het verzoek ter zitting afgewezen.
De naam van eiseres3.2. Eiseres verzoekt ‘ [eiseres] B.V.’ te lezen als ‘ [bedrijfsnaam] B.V.’. Volgens haar is sprake van een geringe onvolkomenheid in de naam. Zij verwijst ter ondersteuning van haar betoog naar het arrest van de Hoge Raad van 31 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2356. Zij stelt dat alles erop wijst dat voor de naam ‘ [eiseres] B.V., ‘ [bedrijfsnaam - variant 1] ’ had moeten staan. Het aangeversnummer dat steeds is gebruikt (nr: 009220495/00) hoort bij [bedrijfsnaam] B.V. Voor betrokkenen is duidelijk dat het niet handelt om ‘ [eiseres] B.V.’, maar om ‘ [bedrijfsnaam] B.V.’
3.3
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
3.4
Gedurende de hele procedure is [eiseres] B.V. de rechtspersoon geweest op wiens naam formele stappen zijn gezet: bij het verzoek om terugbetaling, bij het bezwaar tegen de afwijzing daarvan en in het onderhavige beroep. Als bijlage bij die handelingen is echter meerdere malen een uittreksel uit het handelsregister van [bedrijfsnaam] B.V. overgelegd of een machtiging van [bedrijfsnaam] B.V. Verweerder heeft geen nadere vragen gesteld over de verhouding tussen [eiseres] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. De rechtbank heeft in het vooronderzoek aan eiseres gevraagd hoe [eiseres] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. zich tot elkaar verhouden en daarbij verzocht het antwoord met formele stukken te onderbouwen. Daarbij heeft de rechtbank eiseres erop gewezen dat de rechtbank de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen als eiseres niet aan deze verzoeken voldoet.
3.5
De gemachtigde heeft daarop geantwoord dat [bedrijfsnaam] B.V. beide namen (de rechtbank begrijpt: [bedrijfsnaam] B.V. en [eiseres] B.V.) door elkaar gebruikt. Zij voegt daarbij een aangifte toe van [bedrijfsnaam - variant 1] . B.V., met een stempel erop van “ [bedrijfsnaam - variant 2] BV”. Ook heeft zij (nogmaals) een uittreksel uit het handelsregister overgelegd van [bedrijfsnaam] B.V. en een machtiging.
3.6
[eiseres] B.V. en [bedrijfsnaam] B.V. zijn beide bestaande juridische entiteiten. Zij hebben eigen inschrijvingen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De rechtbank is van oordeel dat zij verschillende, niet met elkaar te vereenzelvigen, rechtspersonen zijn. Een na afloop van de beroepstermijn afgelegde verklaring kan niet alsnog bewerkstelligen dat het beroep is ingesteld door of namens een ander dan degene door of namens wie het beroepschrift is ingediend. [1] Het verzoek om in plaats van [eiseres] B.V. als eiseres, een andere rechtspersoon, namelijk [bedrijfsnaam] B.V. als eiseres te lezen, wijst de rechtbank dan ook af.
De ontvankelijkheid van eiseres
3.7
[eiseres] B.V. heeft het onderhavige beroep ingesteld en is in deze zaak aan te merken als eiseres. Op grond van artikel 44, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie heeft eenieder het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken. Eiseres heeft geen rechtstreeks en individueel belang bij het verzoek om terugbetaling dat betrekking heeft op door een ander verschuldigde antidumpingrechten. Hoewel eiseres één aangifte op naam van [bedrijfsnaam - variant 1] B.V. heeft overgelegd en [bedrijfsnaam - variant 1] B.V. ook een bestaande rechtspersoon is, gaat de rechtbank er (verder) van uit dat de aangiften, zoals eiseres stelt, zijn gedaan onder het aangeversnummer van [bedrijfsnaam] B.V. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [bedrijfsnaam] B.V. (of [bedrijfsnaam - variant 1] B.V.) de antidumpingrechten verschuldigd is en niet eiseres. Omdat eiseres niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de afwijzing van deze verzoeken om terugbetaling staat voor haar geen beroep open.

Conclusie en gevolgen

4. [eiseres] B.V. is eiseres in deze zaak, maar voor haar staat geen beroep open. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. S.J. Richters en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1234, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5484.