ECLI:NL:RBNHO:2024:8462

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/351800 / FA RK 24-2088
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor wijziging geslachtsnaam van minderjarige in een gecombineerde geslachtsnaam

In deze zaak heeft de moeder verzocht om vervangende toestemming voor het wijzigen van de geslachtsnaam van haar minderjarige kind in een gecombineerde geslachtsnaam. De rechtbank heeft op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De moeder en de vader zijn de ouders van het kind, dat is geboren voor hun geregistreerd partnerschap. De vader heeft het kind erkend en zij hebben gezamenlijk gekozen voor de geslachtsnaam van de vader. De moeder stelt dat de huidige wetgeving, die ouders de mogelijkheid biedt om een gecombineerde geslachtsnaam te kiezen, discriminerend is en dat het in het belang van het kind is om deze naam te wijzigen. De rechtbank overweegt echter dat de wetgeving vereist dat ouders gezamenlijk een keuze maken en dat de moeder bij de erkenning van het kind toestemming heeft gegeven voor de geslachtsnaam van de vader. De rechtbank concludeert dat er geen juridische grondslag is voor het verzoek van de moeder, aangezien de wet geen mogelijkheid biedt om een geslachtsnaam te wijzigen zonder de medewerking van de andere ouder. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor de naamskeuze bij beide ouders ligt en dat de wet geen rechtsingang biedt voor geschillen over de geslachtsnaam. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gecombineerde geslachtsnaam
zaak-/rekestnr.: C/15/351800 / FA RK 24-2088
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 augustus 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.L. Sieval, kantoorhoudende te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 24 april 2024, ingekomen op dezelfde datum;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen op 5 augustus 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 augustus 2024 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. W.L. Sieval
.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan, welk partnerschap is ontbonden op [datum] door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking tot ontbinding van het partnerschap van deze rechtbank van 15 september 2023.
2.2.
Voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap is geboren het minderjarige kind van partijen:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
De vader heeft [de minderjarige] voorafgaand aan zijn geboorte op [datum] met toestemming van de moeder erkend. Partijen hebben daarbij een naamskeuze uitgebracht en gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] .
2.4.
De ouders zijn van rechtswege belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.5.
Van genoemde beschikking maakt deel uit een door beide partijen ondertekend convenant en ouderschapsplan.
2.6.
Blijkens het ouderschapsplan heeft [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen om namens de vader ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] te verklaren dat [de minderjarige] voortaan de geslachtsnaam, naar de rechtbank begrijpt,
[geslachtsnaam] zal dragen en namens de vader de daartoe benodigde formulieren in te vullen bij de gemeente, dan wel de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] te gelasten de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen naar, naar de rechtbank begrijpt, [geslachtsnaam] .

4.Verweer

4.1.
De vader heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft regels over de wijze waarop een kind zijn geslachtsnaam verkrijgt. Als een kind twee (juridische) ouders heeft, geeft de wet ten aanzien van de geslachtsnaam van dat kind verschillende mogelijkheden. Het is aan de (juridische) ouders om daarin een keuze te maken, die zij tot uitdrukking brengen door daarover gezamenlijk een verklaring af te leggen op specifieke door de wet genoemde momenten, zoals bij de aangifte van de geboorte van een kind, bij de erkenning van een kind of bij de adoptie van een kind. Indien de ouders geen keuze maken, dan bepaalt artikel 1:5 BW welke geslachtsnaam het kind zal dragen door middel van een zogenaamde vangnetnorm.
5.2.
Partijen hadden nog geen geregistreerd partnerschap toen [de minderjarige] werd geboren. De vader heeft [de minderjarige] voorafgaand aan zijn geboorte met toestemming van de moeder erkend en partijen hebben er daarbij voor gekozen dat [de minderjarige] de geslachtsnaam van de vader zou krijgen, zoals bepaald in artikel 1:5, lid 4 BW, eerste zin, zoals dat gold in 2021. Blijkens het uittreksel uit het gezagsregister is op 9 februari 2022 aangetekend dat partijen conform artikel 1:252 BW met ingang van die datum gezamenlijk gezag hebben over [de minderjarige] .
5.3.
Op 1 januari 2024 is de WIGG in werking getreden. Sinds die tijd biedt artikel 1:5 BW een extra keuzemogelijkheid aan ouders voor wat betreft de geslachtsnaam van hun kind. Ouders kunnen ervoor kiezen om hun kind dat op of na 1 januari 2024 is geboren een gecombineerde geslachtsnaam te geven die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders, zonder streepje ertussen. Deze extra keuzemogelijkheid geldt tijdelijk (van
1 januari 2024 tot 1 januari 2025) ook voor ouders van een kind dat op of na 1 januari 2016 is geboren en is opgenomen in artikel IIIB lid 1 van de WIGG, ook wel genoemd de overgangsregeling.
In de overgangsregeling is bepaald dat ouders gedurende heel 2024 een hernieuwde naamskeuze kunnen uitbrengen als hun enige of oudste kind is geboren op of na 1 januari 2016. Er moet dan aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
a. de ouders verklaren gezamenlijk dat hun kind een geslachtsnaam behoort te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders in een door hen eensluidend gekozen volgorde;
b. het oudste kind dat in familierechtelijke betrekking tot beide ouders staat, is geboren op of na 1 januari 2016 en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet;
c. de verklaring betreft alle kinderen van dezelfde ouders.
5.4.
De gezamenlijke verklaring dient te worden afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
5.5.
[de minderjarige] is geboren in 2021, is het oudste en enige gezamenlijke kind van deze ouders en valt daarmee onder de overgangsregeling.
5.6.
De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij niet wil meewerken aan het tot stand brengen van een gecombineerde geslachtsnaam zoals door de moeder is verzocht. De vader acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat zijn naam wordt gewijzigd. De vader wil de keuze aan [de minderjarige] zelf laten vanaf het moment dat hij twaalf jaar is geworden. [de minderjarige] is een eigen individu en de vader wil niet dat hij in zijn ontwikkeling wordt geschaad door het moment van een wijziging te vervroegen. Bovendien heeft de vader het gevoel, gelet op de verstoorde verstandhouding tussen de ouders, dat de moeder deze procedure gebruikt om de onderlinge problemen voor de rechter te brengen en dat de moeder hierna opnieuw iets zal bedenken om onenigheid over te krijgen. De vader vindt dat de moeder daarmee niet in het belang van [de minderjarige] handelt.
5.7.
Omdat de vader niet wil meewerken aan de totstandkoming van een gecombineerde geslachtsnaam voor [de minderjarige] heeft de moeder de rechtbank verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen om de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen in een gecombineerde geslachtsnaam.
5.8.
De moeder heeft daartoe aangevoerd dat de overgangsbepaling, naar de rechtbank begrijpt, discriminerend werkt. Er is een vangnetnorm, maar die bepaalt dat bij het doen van geen keuze, het kind de naam van de vader krijgt. De moeder stelt dat zij voor het wijzigen van de geslachtsnaam van [de minderjarige] de toestemming van de vader hoe dan ook nodig heeft, ook binnen een huwelijk.
5.9.
De moeder stelt voorts dat de naam een symbool is van saamhorigheid en dat het iets zegt over tot welk familieverband een persoon behoort. De geslachtsnaam valt volgens de moeder dan ook onder het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). De naam is een belangrijk onderdeel van de identiteit van een persoon en een kind staat in familieverband tot zijn of haar moeder en dat er sprake is van saamhorigheid tussen een moeder en haar kind behoeft volgens de moeder dan ook geen betoog. Een moeder heeft als ouder bovendien een grote invloed op de identiteit van een kind. Het zou niet meer dan redelijk zijn dat als de ouders geen gezamenlijke keuze kunnen maken, het kind de naam van beide ouders zal krijgen, dan wel dat een geschil daarover aan de rechter kan worden voorgelegd, aldus de moeder. De moeder is zich ervan bewust dat de huidige jurisprudentie stelt dat een verzoek als onderhavige niet kan worden ingediend op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De moeder is echter van mening dat haar ontvankelijkheid kan worden ontleend aan internationale verdragen, zoals de artikel 6 en 8 EVRM en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK), waaruit volgens de moeder volgt dat het belang van het kind voorop moet staan. De moeder is van mening dat als er tussen de ouders een geschil bestaat over het kind, zij dit moet kunnen voorleggen aan de rechter, nu het belang van het kind vraagt om een belangenafweging en een beslissing van de rechter. Nu de ouders geen gezin meer vormen met [de minderjarige] en de moeder niet meer de naam [geslachtsnaam] voert, is zij van mening dat, gelet op het gelijkwaardig ouderschap, een gecombineerde geslachtsnaam uitdrukking geeft aan dat ouderschap en dat [de minderjarige] daar recht op heeft. In omringende landen, zoals België en Italië, geldt als vangnetnorm wél dat een kind de naam van beide ouders krijgt en in die landen wordt dit kennelijk in het belang van het kind wordt geacht.
5.10.
Ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat zij bij de geboorte van [de minderjarige] geen keuze heeft gehad voor de geslachtsnaam en dat zij vanwege het geregistreerd partnerschap toen ook nog dezelfde naam kon voeren als hun zoon. Nu het geregistreerd partnerschap is ontbonden en [de minderjarige] voornamelijk bij de moeder woont, wil de moeder dat [de minderjarige] de keuze heeft om zich voor te kunnen stellen als [geslachtsnaam] of [geslachtsnaam] . [de minderjarige] heeft namelijk twee identiteiten, aldus de moeder en zij wil dat hij officieel één van beide namen, dan wel in combinatie, gebruikt. De moeder vindt het moeilijk om te worden geconfronteerd met de naam [geslachtsnaam] . De moeder vindt het onbegrijpelijk dat, in het geval de ouders geen gezamenlijke keuze kunnen maken voor een gecombineerde geslachtsnaam, één ouder buiten de boot valt, terwijl dit in andere landen juist leidt tot het krijgen van een gecombineerde geslachtsnaam van beide ouders. De moeder stelt dat de vader aangifte heeft gedaan van de geboorte van [de minderjarige] en dat zij daar niet bij was. De vader wint hierdoor en de moeder had geen keuze. Nu de wet een keuzewijziging thans wel mogelijk maakt, wil de moeder dat daar alsnog, ook tegen de wil van de vader in, gebruik van kan worden gemaakt.
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.12.
De moeder heeft haar verzoek gegrond op artikel 1:253a BW en daarbij reeds aangegeven dat de huidige jurisprudentie deze grondslag afwijst. De rechtbank doet dat, in navolging van de door de moeder genoemde jurisprudentie, ook en overweegt daartoe als volgt. In de wettekst van de WIGG wordt gesproken over de ouders. De wetgever heeft de mogelijkheid om het kind een gecombineerde geslachtsnaam te laten verkrijgen aan alle juridisch ouders gegeven en niet enkel aan ouders die met het gezag zijn belast. Ook een ouder zonder gezag heeft de mogelijkheid om samen met de andere ouder voor een gecombineerde geslachtsnaam voor zijn of haar kind te kiezen. Dit sluit aan op de reeds voor 1 januari 2024 bestaande wettelijke regels over de keuze voor een geslachtsnaam in het geval een kind twee ouders heeft en bij aangifte van geboorte, bij erkenning of bij adoptie het kind een geslachtsnaam moet worden gegeven. Het kind een gecombineerde geslachtsnaam laten verkrijgen is een onderwerp dat in principe gekoppeld is aan het zijn van juridisch ouder. Het is dan ook geen gezagsbeslissing, maar een door de wetgever aan ouders gegeven recht tot het doen van een naamskeuze. Het feit dat partijen geen overeenstemming hebben over de vraag of de naam van [de minderjarige] moet worden gewijzigd in een gecombineerde geslachtsnaam op grond van de overgangsregeling van de WIGG, betreft daarom geen geschil omtrent het ouderlijk gezag en valt daarmee niet binnen de reikwijdte van artikel 1:253a BW. Dat blijkt ook uit het feit, dat de moeder de vader bij de erkenning van [de minderjarige] toestemming heeft gegeven om [de minderjarige] de geslachtsnaam van de vader te geven, ook al hadden partijen op dat moment nog geen gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . Als de moeder haar toestemming tot die naamskeuze had geweigerd, stond voor de vader ook geen gang naar de rechter open en had [de minderjarige] van rechtswege, op grond van de vangnetnorm, de geslachtsnaam van de moeder gekregen.
5.13.
De rechtbank concludeert dan ook dat artikel 1:253a BW geen grondslag kan zijn om de moeder ontvankelijk te achten in haar verzoek.
5.14.
Op grond van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering buigt de rechtbank zich ambtshalve over de vraag of het verzoek op een andere rechtsgrond kan steunen. De rechtbank is van oordeel dat er geen (andere) wettelijke basis is om in rechte een voorziening te treffen waarmee zonder de medewerking van de andere ouder een geslachtsnaamkeuze in de zin van artikel 1:5 BW en de WIGG en de daarvan deel uit makende overgangsregeling tot stand kan worden gebracht. Voor een geslachtsnaamkeuze is immers nodig dat ouders gezamenlijk een verklaring van naamskeuze afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Indien één van de ouders niet de vereiste verklaring aflegt, kan geen wijziging van de geslachtsnaam van het kind plaatsvinden. Zoals hierna in rechtsoverweging 5.10. zal worden overwogen, heeft de wetgever bewust ervan afgezien om een rechtsingang mogelijk te maken voor de gevallen waarin ouders het niet eens kunnen worden over de aan hun kind te geven geslachtsnaam. Indien een persoon zijn geslachtsnaam wil wijzigen, of indien de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige kind wil dat de geslachtsnaam van dat kind wordt gewijzigd, dan voorziet de wet daarin op de wijze zoals is bepaald in artikel 1:7 BW. Op grond van dit artikel kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek of van zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gewijzigd door de Koning. Een verzoek daartoe dient te worden ingediend bij de dienst Justis van het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Justis beoordeelt het verzoek tot geslachtsnaamwijzing aan de hand van het Besluit Geslachtsnaamswijziging, waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaronder een verzoek mogelijk is. Met ingang van 1 oktober 2024 kan bij een verzoek tot geslachtsnaamwijziging op grond van de zogeheten A1-, B1- en B3-verzoeken bij Justis ook worden gekozen voor een gecombineerde geslachtsnaam. Er is echter bij de familierechter geen rechtsingang tot het wijzigen van een geslachtsnaam op grond van artikel 1:7 BW. Indien er sprake is van gezamenlijk gezag en de andere ouder wenst niet mee te werken aan de
aanvraagtot een geslachtsnaamwijziging bij de dienst Justis, kan de ouder die de wijziging wenst de rechtbank wel op grond van artikel 1:253a BW vragen om hem/haar vervangende toestemming te verlenen voor die aanvraag. Maar de rechtbank is niet bevoegd om een beslissing te nemen over de geslachtsnaam zelf. Artikel 1:7 BW biedt derhalve ook geen grondslag om de moeder ontvankelijk te achten in haar verzoek.
5.15.
Ten aanzien van de stelling van de moeder dat de toepassing van het overgangsrecht discriminerend zou werken en de betreffende wetsbepaling in strijd is met internationaalrechtelijke bepalingen zoals neergelegd in EVRM en zij op grond van onder meer het EVRM en het IVRK ontvankelijk is in haar verzoek, overweegt de rechtbank als volgt. Internationale verdragen schrijven voor dat ouders het recht dienen te krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen (zie bijvoorbeeld artikel 7 lid 1 Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind en artikel 24 lid 2 Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten). Hoewel het EVRM niet expliciet het recht op een naam of een naamskeuze noemt, blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) wel dat het hebben van een naam onder de werking van artikel 8 EVRM valt (EHRM
Burghartz t. Zwitserland, 22 februari 1994, zaaknummer 16213/90, §24). Daarnaast heeft het EHRM geoordeeld dat het Nederlandse systeem waarbij ouders de mogelijkheid krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen, en bij gebreke van een keuze de geslachtsnaam door een vangnetnorm wordt bepaald, niet in strijd is met artikel 8 EVRM (EHRM
Bijleveld t. Nederland,27 april 2000, zaaknummer 42973/98).
Deze uitgangspunten vormen ook de grondslag van de Nederlandse jurisprudentie over het recht op een geslachtsnaam, waarbij de Hoge Raad hieraan heeft toegevoegd dat de uiteindelijke beslissing welk systeem dient te gelden als vangnetnorm een vraag is die door de wetgever dient te worden beantwoord, en dat er hierin geen rol is weggelegd voor de rechter (HR 23 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0347 en laatst HR 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9239).
5.16.
De rechtbank wijst de moeder daarbij erop dat zij reeds bij de erkenning van het toen nog ongeboren kind op [datum] gebruik heeft gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om gezamenlijk met de vader een keuze uit te brengen voor de geslachtsnaam van [de minderjarige] . Zij hebben toen gezamenlijk gekozen voor de geslachtsnaam van de vader. De stelling van de moeder dat zij wettelijk gezien geen keuzemogelijkheid heeft gehad om [de minderjarige] haar geslachtsnaam te geven, is dan ook onjuist. Sterker nog, als de ouders geen keuze hadden uitgebracht, of als de moeder haar toestemming had geweigerd voor de geslachtsnaam van de vader, had de vangnetnorm ervoor gezorgd dat [de minderjarige] vanaf zijn geboorte de geslachtsnaam van de moeder had gekregen. Dat de vangnetnorm destijds niet voorzag in een gecombineerde geslachtsnaam maakt het systeem destijds niet in strijd met enige verdragsbepaling, zoals hiervoor is overwogen en ook de huidige vangnetnorm, waarin dat evenmin mogelijk is, is in navolging daarvan niet discriminerend. De moeder heeft haar stelling dat zij gedwongen zou zijn geweest te moeten kiezen voor de geslachtsnaam van de vader niet verder onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. Het belang van [de minderjarige] is dat hij een geslachtsnaam heeft waarmee hij zich kan identificeren in het dagelijks leven. Hij is geboren in een gezin waarin is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] . De moeder heeft bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap ook ervoor gekozen om die naam te voeren. De moeder heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 1:9 BW die naam te blijven voeren, dan wel in combinatie met haar eigen geslachtsnaam, en daarmee de verbondenheid die zij via een geslachtsnaam met [de minderjarige] wenst te voelen, voort te zetten. Van enig strijdig belang met het belang van [de minderjarige] is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken op grond waarvan de moeder ontvankelijk zou moeten zijn in haar verzoek.
5.17.
De rechtbank concludeert dat de internationale bepalingen geen grondslag bieden om de moeder ontvankelijk te achten in haar verzoek.
5.18.
Voor zover de moeder stelt dat het onredelijk en oneerlijk is om geen mogelijkheid te hebben om zonder de vader voor een gecombineerde geslachtsnaam te kiezen en dit niet aan de rechtbank te kunnen voorleggen, overweegt de rechtbank als volgt.
5.19.
Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel van de WIGG volgt dat ouders niet alleen de vrijheid hebben tot het doen van een naamskeuze, maar zij hebben ook de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat aan het kind een geslachtsnaam wordt gegeven. Wanneer ouders zich aan deze verantwoordelijkheid onttrekken door niet een gezamenlijke keuze te maken, wat deze ouders overigens niet hebben gedaan omdat zij wél een keuze hebben uitgebracht, is het nodig dat in de wet is bepaald welke geslachtsnaam het kind zal hebben. Er zullen soms gevallen blijven bestaan waarin de naamskeuze leidt tot ongemak of onenigheid, maar het alternatief voor een vangnetkeuze, namelijk het lot of een rechter laten beslissen, miskent de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamskeuze voor het kind (Kamerstukken II, 2021–2022, 35 990, nr. 3, p. 8, MvT). Uit het overgangsrecht en de parlementaire geschiedenis van de WIGG volgt dat het moet gaan om een naamskeuze van ouders gezamenlijk. Dat is ook in lijn met het wettelijke systeem van artikel 1:5 BW dat uitgaat van een naamskeuze van beide ouders gezamenlijk. Van belang is dat de wetgever voor wat betreft de naamskeuze er bewust van heeft afgezien om een mogelijkheid te creëren om geschillen over de geslachtsnaam aan de rechter voor te leggen (zie ook de conclusie van de AG, ECLI:NL:PHR:2006:AU9239, r.o. 3.5-3.9). Dat leidt de rechtbank af uit de volgende tekst uit de Memorie van Toelichting bij de wet:
“In de huidige wet zijn vangnetnormen opgenomen om praktische redenen. Deze sluiten aan bij de wensen van de meeste burgers. In termen van gelijkwaardigheid van ouders pakt de vangnetnorm in grote lijnen evenredig uit, doordat ongeveer de helft van de kinderen buiten het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren en dan geldt de naam van de geboorte-ouder als vangnet. Binnen het huwelijk geldt de achternaam van de geboorteouder (meestal de vader) als vangnet, en dat is in overeenstemming met de wensen van de meeste burgers. Deze vangnetnormen zorgen er voor dat er zo min mogelijk administratieve handelingen nodig zijn om de gewenste achternaam te geven. De minderheid van ouders die samen een andere achternaam willen kiezen dan uit de vangnetnorm voortvloeit, kunnen een akte van naamskeuze laten opmaken. In de praktijk benutten de ouders die mogelijkheid ook. (…) Er zullen soms gevallen blijven bestaan waarin de naamskeuze leidt tot ongemak of onenigheid, maar het alternatief voor een vangnetkeuze, namelijk het lot of een rechter laten beslissen miskent de verantwoordelijkheid van de ouders voor de naamskeuze van het kind.”
5.20.
In het onderhavige geval hebben de ouders de geslachtsnaam van de vader gekozen voor [de minderjarige] . Als zij de mogelijkheid willen benutten om alsnog voor een gecombineerde geslachtsnaam te kiezen, is het ook hun verantwoordelijkheid om daarover samen te overleggen en afspraken te maken. Komen de ouders niet tot overeenstemming, dan voorziet de wet niet in een taak voor de rechter om tot een oplossing te komen in dit geschil. Dat betekent in het geval van deze ouders dat de keuze die zij in het verleden hebben gemaakt voor de geslachtsnaam van de vader gehandhaafd blijft. De rechtbank merkt daarbij op dat de stelling van de vader dat [de minderjarige] vanaf zijn twaalfde jaar zelf kan kiezen welke geslachtsnaam hij wil niet zo ongenuanceerd ligt als de vader stelt. De relatief eenvoudige en goedkope wijze waarop de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam thans kan worden gemaakt, geldt alleen nog tot 1 januari 2025. Daarna zal een geslachtsnaamswijziging alleen tot stand kunnen komen op grond van artikel 1:7 BW, zoals hiervoor uiteen is gezet en dat brengt, naast de uitgebreide procedurele vereisten, aanzienlijke kosten met zich en de uitkomst laat zich niet voorspellen, nu Justis de aanvraag zal moeten beoordelen aan de hand van de criteria zoals neergelegd in het Besluit Geslachtsnaamswijziging. Zolang [de minderjarige] minderjarig is, kan die wijziging bovendien alleen via zijn gezaghebbende ouder(s) en zal hij, zeker van zijn twaalfde, zich zeer bewust zijn van de dan wellicht nog bestaande onenigheid daarover tussen zijn ouders.
5.21.
De rechtbank concludeert dat ook een beroep op de redelijkheid en billijkheid voor de moeder geen grondslag biedt om haar ontvankelijk te achten in haar verzoek.
5.22.
Uit het voorgaande volgt dat de juridische grondslag ontbreekt voor het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor het wijzigen van de geslachtsnaam van [de minderjarige] in een gecombineerde geslachtsnaam. De rechtbank zal de moeder dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.