ECLI:NL:RBNHO:2024:831

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
10560299 \ CV EXPL 23-1984
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde VvE-bijdragen door lid van de VvE

In deze zaak vordert de Vereniging van Eigenaren (VvE) dat een lid van de VvE wordt veroordeeld tot betaling van onbetaald gelaten VvE-bijdragen. Het lid betwist de vordering en stelt dat er geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen door de VvE met betrekking tot de bijdragen. Bij wijze van tegenvordering vraagt het lid om terugbetaling van eerder betaalde bedragen aan de VvE. De kantonrechter oordeelt dat de begroting en jaarrekeningen correct zijn vastgesteld en dat het lid de door de VvE gevorderde bedragen verschuldigd is. De kantonrechter wijst de vordering van de VvE toe en de tegenvordering van het lid af. De zaak betreft een geschil over de verplichtingen van een lid van de VvE en de rechtsgeldigheid van besluiten genomen door de VvE. De kantonrechter concludeert dat de VvE recht heeft op de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en wijst de proceskosten toe aan het lid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10560299 \ CV EXPL 23-1984
Uitspraakdatum: 8 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De vereniging
[VVE]
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: de VvE
gemachtigde: M.A. Rodenburg (DAS)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: H.B. Sodenkamp
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een VvE dat een lid van de VvE wordt veroordeeld tot betaling van onbetaald gelaten vve-bijdragen. Het lid betwist de vordering en voert aan dat hij geen VvE-bijdrages verschuldigd is, omdat er geen rechtsgeldige besluiten daarover door de VvE zijn genomen. Het lid vordert daarom bij wijze van tegenvordering dat de VvE wordt veroordeeld tot terugbetaling van de bedragen die het lid de afgelopen jaren aan de VvE heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat de begroting en jaarrekeningen wel op de juiste zijn vastgesteld en dat het lid de door de VvE gevorderde bedragen dan ook verschuldigd is. De kantonrechter wijst de vordering van de VvE om die reden toe en wijst de tegenvordering af.

1.Het procesverloop

1.1.
De VvE heeft bij dagvaarding van 06 juni 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 28 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen, mede aan de hand van pleitaantekeningen, ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de VvE bij brief van 16 november 2023 nog een reactie op de tegenvordering toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Bij akte van splitsing van 20 januari 2004 is het bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres] gesplitst in 22 appartementsrechten. Het Modelreglement (MR) 1992 is van toepassing verklaard.
2.2.
[gedaagde] is sinds 20 maart 2013 eigenaar van het appartementsrecht in het gebouw met index [nummer] . Ten behoeve van het complex waarin het appartementsrecht van [gedaagde] is gelegen, is de VvE opgericht. [gedaagde] is van rechtswege lid van deze VvE
2.3.
Blijkens de notulen heeft er op 7 april 2022 een Algemene ledenvergadering (hierna: Alv) plaatsgevonden, waarbij de jaarrekening 2021 is goedgekeurd en de begroting voor 2022 is vastgesteld door een meerderheid van de leden.
2.4.
Op 23 juli 2023 heeft er wederom een alv plaatsgevonden. In de notulen van die vergadering is, voor zover van belang, het volgende opgenomen.
“4. Goedkeuren jaarrekening 2020 en 2021
De kascommissie ( [kascommissie] ) hebben de jaarstukken 2020 en 2021 beoordeeld en alle bijbehorende stukken, alsook de notities van dhr [naam 1] en dhr [naam 2] daarin betrokken. Zij adviseren de jaarstukken 2020 en 2021 goed te keuren met 1 voorwaarde; dat de factuur van dhr [naam 4] voor elektra keuringen worden gecrediteerd aan de VvE, omdat die aan de individuele eigenaren had moeten worden gefactureerd. Anders worden eigenaren die zelf hun keuring hebben geregeld, benadeeld.
(...)
Het besluit zoals geformuleerd in de rondgestuurde toelichting op de agenda wordt in stemming gebracht. Alle leden, behalve drie ( [naam 3] , [naam 2] , volmacht [gedaagde] ) zijn akkoord met de jaarrekeningen 2020 en 2021. Zij geven decharge aan het bestuur en beheerder (12179 voor en 2220 tegen).
Vervolgens wordt voorgesteld om het positieve resultaat van 10.394,97 euro aan de onderhoudsreserve toe te voegen. Alle leden, behalve 3 tegenstemmers ( [naam 3] , [naam 2] , volmacht hr [gedaagde] ) zijn akkoord hiermee (2220 tegen en12179 voor). Aldus is besloten.
Vervolgens wordt voorgesteld om het positieve resultaat 2021 a 6.533,79 euro aan de onderhoudsreserve toe te voegen. Alle leden (behalve 3 tegenstemmers, [naam 3] , [naam 2] , volmacht [gedaagde] ) (2220 tegen en 12179 voor). Aldus is besloten.
(….)

8.Begroting 2023 en financiering grote projecten.

(…)
De reeds overlegde begroting (35,864) wordt daarom ongewijzigd in stemming gebracht met de uitleg dat deze met terugwerkende kracht voor heel 2023 geldt en er dus nog voor jan t/m juli bijbetaald moet worden. Alle leden (behalve 4, [naam 3] , [naam 2] en volmacht dhr. [gedaagde] , [naam 5]) zijn voor. (11004 voor en 3395 tegen).”

3.De vordering

3.1.
De VvE vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.968,43. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 1.689,34, wettelijke rente tot en met 6 juni 2023 van € 36,28, buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw van € 236,76 en kosten kadastrale recherche van € 6,05. Verder vordert de VvE dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over € 1.689,34 vanaf 6 juni 2023 en tot betaling van de maandelijkse voorschotbedragen vanaf juni 2023.
3.2.
De VvE legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] uit hoofde van zijn lidmaatschap van de VvE verplicht is een (maandelijkse) bijdrage in de servicekosten te betalen en dat hij dit vanaf 2020 niet volledig heeft gedaan. Doordat [gedaagde] de door hem verschuldigde bedragen onbetaald heeft gelaten is hij tevens buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente verschuldigd.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij erkent dat hij (maandelijks) een bijdrage aan de VvE verschuldigd is, maar de voorschotbijdragen die bij hem in rekening zijn gebracht zijn voor het merendeel niet vastgesteld door de Alv. Daarnaast heeft er nooit een afrekening/verrekening plaatsgevonden aan de hand van vastgestelde exploitatieberekeningen en zijn geen van de uitgaven van de VvE tot 7 april 2022 gedaan met toe- en of instemming van de Alv. Verder zijn de vereiste breukdelen niet toegepast, was er geen rechtmatig bestuur en zijn vergaderingen onjuist geconvoceerd. De vordering van de Vve moet daarom worden afgewezen.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering primair;
  • een verklaring voor recht dat [naam 4] nooit als bestuurder van de VvE is aangesteld,
  • dat de VvE wordt veroordeeld tot betaling van € 925,00 aan beweerde voorschotbedragen die zijn betaald door de vorige eigenaar van unit [nummer] ,
  • de VvE wordt veroordeeld tot betaling van alle voorschotbedragen die [gedaagde] vanaf 2017 tot 7 april 2022 aan de VvE heeft betaald, zijnde € 2.670,00,
  • Een verklaring voor recht dat het online besluit van omstreeks 22 mei 2022, waarmee akkoord zou zijn gegaan met het afsluiten van de huidige opstalverzekering nietig is, nu hiervoor geen Alv besluit is genomen.
Subsidiair vordert [gedaagde] dat de kantonrechter:
  • de begrotingen en beweerde vaststellingen van exploitatiebegrotingen vanaf oprichting VvE tot aan 7 april 2022 per jaar nietig verklaart wegens strijd met de wet en de statuten;
  • dat de VvE wordt veroordeeld tot betaling van € 925,00 aan beweerde voorschotbedragen die zijn betaald door de vorige eigenaar van unit [nummer] ,
  • de VvE wordt veroordeeld tot betaling van alle voorschotbedragen die [gedaagde] vanaf 2017 tot 7 april 2022 aan de VvE heeft betaald, zijnde € 2.670,00.
4.3.
De VvE betwist de tegenvordering. Voor zover van belang zal bij de beoordeling op het verweer van de VvE worden ingegaan.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De kantonrechter zal daarbij starten met de beoordeling van de tegenvordering.
Bevoegdheid kantonrechter
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van de VvE is dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat de kantonrechter niet bevoegd is over de vorderingen te oordelen. Dit verweer slaagt deels. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.3.
Ten aanzien van de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat [naam 4] nooit bestuurder is geweest, geldt dat dit een vordering van onbepaalde waarde betreft. De wet [1] bepaalt dat de kantonrechter in beginsel alleen bevoegd is te oordelen over vorderingen van onbepaalde waarde indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Daarnaast is de kantonrechter, indien hij bevoegd is te oordelen over de vordering, ook bevoegd te oordelen over een tegenvordering -ongeacht de waarde van die tegenvordering- mits er sprake is van voldoende samenhang tussen de vordering en de tegenvordering. [2] De kantonrechter stelt vast dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering van [gedaagde] geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigt. Verder oordeelt de kantonrechter dat er in dit geval onvoldoende samenhang bestaat tussen de vordering van [gedaagde] om voor recht te verklaren dat [naam 4] nooit bestuurder is geweest en de vordering van de VvE tot betaling van VvE-bijdragen. Omdat de samenhang ontbreekt, acht de kantonrechter zich niet bevoegdheid over dit deel van de tegenvordering te oordelen.
5.4.
Verder geldt dat de kantonrechter bevoegd is om te oordelen over de vernietigbaarheid van de besluiten [3] en dat de rechtbank bevoegd is om te oordelen over de nietigheid van besluiten. Slechts in die gevallen waarin naast een beroep op de vernietigbaarheid ook een beroep nietigheid van datzelfde besluit wordt gedaan, is de kantonrechter ook bevoegd over de nietigheid van een besluit te oordelen. [4] [gedaagde] vordert in deze procedure een verklaring voor recht tot nietigverklaring van het online besluit van omstreeks 22 mei 2022 tot het afsluiten van de huidige opstalverzekering en een verklaring voor recht dat alle vaststellingen en exploitatierekeningen vanaf de oprichting nietig zijn. Hij beroept zich dus alleen op de nietigheid van die besluiten en niet op de vernietigbaarheid. De kantonrechter is daardoor niet bevoegd oordeel over te geven over deze vorderingen van [gedaagde] .
Betaling vorige eigenaar
5.5.
[gedaagde] vordert dat de VvE wordt veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag wat de vorige eigenaar bij de verkoop van de unit aan [gedaagde] aan de VvE heeft betaald, omdat dit bedrag onverschuldigd betaald zou zijn. De VvE heeft tegen dit deel van de vordering aangevoerd dat als er al iemand aanspraak kan maken op terugbetaling dit hooguit de vorige eigenaar kan zijn. Ter zitting heeft [gedaagde] niet op dit verweer gereageerd en zijn er door hem geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt op welke grond hij aanspraak zou kunnen maken op terugbetaling van het door de vorige eigenaar aan de VvE betaalde bedrag. [gedaagde] heeft zijn vordering op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Terugbetaling betaalde bijdragen vanaf 2018 tot en met 2022
5.6.
Volgens [gedaagde] heeft de VvE ten onrechte voorschotbedragen bij hem in rekening gebracht. De kantonrechter vat dit verweer zo op dat [gedaagde] stelt dat hij de voorschotbedragen die hij tussen 2018 en 2022 heeft betaald, onverschuldigd heeft betaald en dat die bedragen daarom moeten worden terugbetaald. Dit betoog faalt echter. [gedaagde] betwist niet voorschotbedragen aan de VvE verschuldigd te zijn, maar stelt dat de besluitvorming daaromtrent niet goed is verlopen. Dat de besluitvorming mogelijk niet goed is verlopen, maakt echter niet dat de voorschotbedragen onverschuldigd zijn betaald. Omdat het niet aan de kantonrechter is om vast te stellen wat de jaarlijkse VvE-bijdrage moet zijn en dit ook niet is verzocht, zal de vordering van [gedaagde] wat betreft de jaren 2018 en 2019 worden afgewezen. Ten aanzien van de jaren 2020 en 2021 geldt dat dat deel van de tegenvordering onderdeel uitmaakt van de vordering, zodat daar bij de beoordeling van de vordering op zal worden ingegaan.
De vordering van de VvE
5.7.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de vordering van de VvE, bestaande uit onbetaald gelaten VvE-bijdragen over de jaren 2020 tot en met 2023 moet worden afgewezen. Hij voert hiertoe kort gezegd aan dat er geen geldige besluiten aan de in rekening gebrachte bedragen ten grondslag liggen. De VvE erkent dat besluiten binnen de VvE in het verleden niet altijd correct zijn genomen. De VvE stelt zich echter op het standpunt dat de besluiten die betrekking hebben op de bedragen waar in deze procedure betaling van wordt gevorderd wel rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de VvE de notulen van de Alv van 7 april 2022 en 12 juli 2023 overgelegd. Uit die notulen blijkt dat de jaarstukken over 2020 en 2021 en de begroting voor 2023 op de vergadering van 12 juli 2023 zijn goedgekeurd dan wel vastgesteld. Verder blijkt uit de notulen van de Alv van 7 april 2022 dat de begroting voor 2022 op die vergadering is vastgesteld.
5.8.
Als uitgangspunt geldt dat indien besluiten in eerste instantie niet rechtsgeldig zijn genomen, het mogelijk is een nietig besluit te bekrachtigen, mits het gaat om het ontbreken van een handeling of mededeling van een ander orgaan dan het orgaan dat het besluit heeft genomen. [5] Bekrachtiging is dan mogelijk door een geldig besluit van de ledenvergadering. Omdat de kantonrechter geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de notulen van de Alv’s van 7 april 2022 en 12 juli 2023, houdt de kantonrechter het ervoor dat de daarin genoemde besluiten op die vergaderingen zijn genomen en daardoor eventueel in het verleden genomen nietige besluiten zijn bekrachtigd. Dat [gedaagde] het mogelijk niet eens is met de genomen besluiten, maakt dat niet anders. Besluitvorming binnen een VvE vindt plaats door middel van meerderheidsbesluiten en uit de notulen blijkt dat de meerderheid voor de genoemde besluiten heeft gestemd. Ook de omstandigheid dat de besluiten die tijdens de Alv van 12 juli 2023 zijn genomen nogmaals ter besluitvorming op de agenda van de Alv van 30 november 2023 zijn geplaatst, is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de notulen van de Alv van 12 juli 2023. Op de zitting heeft de VvE namelijk toegelicht dat dit alleen is gedaan om nogmaals te bekrachtigen dat de besluiten genoemd in de notulen daadwerkelijk zijn genomen, aangezien een paar leden waaronder [gedaagde] , dat betwisten.
5.9.
Uitgaande van de besluiten die zijn opgenomen in de notulen van 7 april 2022 en 12 juli 2023 heeft dit de volgende gevolgen voor de door de door de VvE gevorderde bijdragen over de verschillende jaren.
Bijdrage 2020 en 2021
5.10.
Uit de notulen van de Alv van 12 juli 2023 blijkt dat de jaarstukken voor de jaren 2020 en 2021 op die vergadering door de leden zijn goedgekeurd. Ten aanzien van de voor die jaren verschuldigde VvE-bijdrage geldt dat de VvE onbetwist heeft gesteld dat de hoogte van de ledenbijdrage niet door de Alv wordt vastgesteld, maar voortvloeit uit de splitsingsakte. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] weliswaar aangevoerd dat de breukdelen bij het vaststellen van de VvE-bijdragen niet juist zijn toegepast, maar in zijn pleitaantekeningen erkent [gedaagde] dat vanaf 2020 de breukdelen juist zijn toegepast. Dat de breukdelen zijn toegepast blijkt ook uit het door de VvE op de zitting overgelegde overzicht. Uit dat overzicht volgt verder dat de door [gedaagde] aan de VvE verschuldigde bijdrage over het jaar 2020 € 870,00 bedraagt. Volgens de VvE heeft [gedaagde] dit bedrag op € 90,00 na voldaan. [gedaagde] voert daarentegen aan dat hij in 2020 € 930,00, en dus meer dan het door het verschuldigde bedrag, aan de VvE heeft betaald. Wanneer de betaalde bedragen uit de door [gedaagde] zelf overgelegde betaalbewijzen echter worden opgeteld, dan volgt daaruit dat [gedaagde] in 2020 slechts € 780,00 aan de VvE heeft betaald. Daarmee staat vast dat [gedaagde] in 2020 € 90,00 te weinig aan de VvE heeft betaald en dit dus alsnog zal moeten betalen.
5.11.
Voor 2021 geldt dat uit het door de VvE overgelegde overzicht blijkt dat [gedaagde] over dat jaar € 960,00 aan de VvE verschuldigd is. Van dit bedrag heeft [gedaagde] blijkens de door hem overgelegde bankafschriften € 390,00 aan de VvE betaald. Dit betekent dat hij over 2021 nog € 570,00 aan de VvE verschuldigd is, hetgeen overeenkomt met het bedrag wat de VvE voor dat jaar vordert.
5.12.
[gedaagde] heeft op de zitting aangevoerd dat er naar aanleiding van de vaststelling van de jaarstukken niet is afgerekend, maar dat het overschot over die jaren aan het reservefonds is toegevoegd. [gedaagde] stelt zich, onder verwijzing naar artikel 32 van het MR 1992, op het standpunt dat dit niet is toegestaan, omdat er nooit besloten is een reservefonds op te richten en omdat de VvE geen Meerjaren Onderhoudsbegroting (MJOB) heeft. Uit de notulen van de vergadering van 12 juli 2023 blijkt echter dat het merendeel van de leden ermee heeft ingestemd het positieve resultaat in het reservefonds te storten. Verder geldt de verplichting om een apart fonds en een MJOB te hebben alleen voor VvE’s van een gebouw dat voor wonen bestemd is en dus niet voor bedrijfsverzamelgebouwen zoals in dit geval. [6] Dat de VvE geen MJOB heeft staat er dan ook niet aan in de weg dat zij een reservefonds kan aanhouden.
Bijdrage 2022
5.13.
Voor 2022 geldt dat de begroting voor dat jaar op de Alv van 7 april 2022 is vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat de jaarrekening voor dat jaar al is opgesteld en is gecontroleerd door een kascommissie. Dat wil echter niet zeggen dat [gedaagde] over dat jaar geen bijdrage aan de VvE verschuldigd is en [gedaagde] moet het door de VvE gevorderde bedrag dan ook betalen. Zolang de jaarrekening niet is opgesteld, moeten de verschuldigde bedragen echter wel worden gezien als voorschotbedragen.
5.14.
Ten aanzien van de verschuldigde bijdrage voor 2022 heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de bijdragen ten onrechte zijn belast met btw. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [gedaagde] facturen overgelegd. De VvE betwist dat er btw in rekening is gebracht over de ledenbijdragen. Het kopje “Bedrag (incl. BTW)” wat op de factuur staat, is volgens de VvE een standaard kop die op elke factuur staat vermeld – en abusievelijk hier ook is gebruikt, maar daaruit blijkt volgens de VvE niet dat er daadwerkelijk btw is gerekend. De kantonrechter volgt de VvE in deze uitleg, in het bijzonder aangezien een VvE niet btw plichtig is. Voorts ontbreekt een apart btw-bedrag of btw-percentage op de factuur, zodat dit verweer van [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd.
Bijdrage 2023
5.15.
Voor 2023 geldt dat uit de notulen van 12 juli 2023 blijkt dat de begroting en de ledenbijdrage voor dat jaar op 12 juli 2023 zijn vastgesteld. Dat de jaarrekening over 2022 nog niet was vastgesteld toen de bijdrage voor 2023 werd vastgesteld, maakt niet dat de ledenbijdrage voor 2023 niet kon worden vastgesteld. [gedaagde] moet de over 2023 door de VvE gevorderde bedragen dan ook betalen. Dat de bijdragen in tegenstelling tot hetgeen op de vergadering van 20 april 2022 is besloten, maandelijks in plaats van per kwartaal zijn gefactureerd, doet aan de betaalverplichting niets af. De bedragen waarop de VvE in deze procedure aanspraak maakt waren ten tijde van het betekenen van de dagvaarding, ook als er per kwartaal gefactureerd was, al vervallen, aangezien uit de eerdere kwartaalfacturen blijkt dat de bijdragen bij vooruitbetaling verschuldigd zijn.
Conclusie
5.16.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering tot betaling van de betalingsachterstand in de VvE-bijdragen tot en met mei 2023 toewijst. Hetgeen [gedaagde] verder naar voren heeft gebracht doet daaraan niets af en leidt niet tot een ander oordeel.
5.17.
Tegen de gevorderde rente is geen verweer gevoerd. Deze zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd.
5.18.
De VvE maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtsverhouding tussen partijen vloeit voort uit de wet, maar voor de toepassing van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) dient deze vordering op grond van de rechtspraak te worden beschouwd als een vordering uit overeenkomst. [7] De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen. De VvE heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is bovendien in overeenstemming met het in het Besluit bepaalde tarief. De kosten van kadastrale recherche worden afgewezen, omdat die kosten geacht worden te zijn inbegrepen in de buitengerechtelijke incassokosten.
5.19.
De gevorderde maandelijkse VvE-bijdragen vanaf 1 juni 2023 zullen worden afgewezen, omdat dit onderdeel van de vordering ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog niet opeisbaar was.
5.20.
De proceskosten voor zowel de vordering als de tegenvordering komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de VvE van € 1.962,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.689,34 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de VvE tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 130,48
griffierecht € 365,00
salaris gemachtigde € 398,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de VvE worden vastgesteld op een bedrag van € 232,00 aan salaris van de gemachtigde van de VvE;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.art. 93 onder b Rv
2.Art. 97 lid 1 Rv
3.art. 5:130 lid 1 BW jo art. 2.15 BW
5.Art. 2:14 lid 2 BW
6.Art. 5:126 lid 2 BW
7.Zie Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2023, ECLI:NL:GHAMS:2013:2688