Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. Y.H. van Ballegooijente Breda,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaars (VvE) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de VvE was veroordeeld tot betaling van achterstallige bijdragen door de geïntimeerde, die niet verschenen was. De VvE had de geïntimeerde gesommeerd om de achterstallige bijdragen te voldoen, maar de kantonrechter had de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en toekomstige bijdragen afgewezen. De VvE voerde aan dat de wijziging in artikel 6:96 BW niet van toepassing was op vorderingen van een VvE op haar leden, omdat deze niet uit overeenkomst voortvloeien maar uit de wet. Het hof oordeelde dat de vordering van de VvE moet worden beschouwd als een vordering uit overeenkomst, omdat de leden door hun toetreding tot de vereniging gebonden zijn aan de bijdrageregeling. De eerste grief van de VvE, gericht tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van toekomstige termijnbedragen, slaagde. Het hof vernietigde het vonnis op dit punt en bekrachtigde het voor het overige. De VvE werd in de gelegenheid gesteld haar vordering te beperken tot de bedragen waarvoor nog geen veroordeling was uitgesproken in het eerdere vonnis van 20 december 2011. De zaak werd aangehouden voor verdere beslissingen.