ECLI:NL:RBNHO:2024:7630

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
15/014012-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van poging tot afpersing en mishandeling met een scooter

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot afpersing en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een woningoverval in scène heeft gezet met als doel het slachtoffer, [slachtoffer 1], een aanzienlijk bedrag aan geld en/of cryptovaluta afhandig te maken. De rechtbank oordeelt dat het bewezenverklaarde minder zwaar bestraft moet worden dan een poging tot woningoverval, maar zwaarder dan een poging tot straatroof met fysiek geweld. De feiten hebben zich niet afgespeeld in de eigen woning van het slachtoffer, wat de ernst van de zaak beïnvloedt. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in het geweld tegen het slachtoffer, waarbij hij onder andere met een ploertendoder heeft geslagen en het slachtoffer in een wurggreep heeft gehouden.

Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan mishandeling van [slachtoffer 3], waarbij hij met zijn scooter tegen de fiets van het slachtoffer aanreed en hem meermalen in het gezicht sloeg. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van vijf jaar had geëist, niet volledig toegewezen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 480 dagen, waarvan 208 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/014012-23 en 15/005903-23 (ttz gev.) (P)
Uitspraakdatum: 25 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Booij, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
15/014012-23 (zaak A)
hij op of omstreeks 1 december 2022 te Zandvoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om horloges en/of crypto-valuta en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- zich naar de woning van die [slachtoffer 2] heeft begeven, en/of
- de woning van die [slachtoffer 2] is binnengedrongen, en/of
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gevraagd naar ‘crypto en klokken’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] met een ploertendoder en/of stok en/of de vuist op/tegen zijn gezicht en/of zijn been, althans zijn lichaam te slaan, en/of
- die [slachtoffer 1] in een wurggreep te houden, althans bij zijn nek te grijpen/vast te houden, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij op zijn buik moest gaan liggen met zijn handen op zijn rug, om hem te kunnen vastbinden met tiewraps, en/of
- die [slachtoffer 2] met een ploertendoder en/of stok en/of de vuist op/tegen zijn hoofd en/of zijn been, althans zijn lichaam, te slaan, en/of
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij op zijn buik moest gaan liggen met zijn hoofd op zijn handen,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van crypto en/of geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- zich naar de woning van die [slachtoffer 2] heeft begeven, en/of
- de woning van die [slachtoffer 2] is binnengedrongen, en/of
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gevraagd naar ‘crypto en klokken’, en/of
- die [slachtoffer 1] met een ploertendoder en/of stok en/of de vuist op/tegen zijn gezicht en/of zijn been, althans zijn lichaam heeft geslagen, en/of
- die [slachtoffer 1] in een wurggreep heeft gehouden, althans bij zijn nek heeft gegrepen/vastgehouden, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij op zijn buik moest gaan liggen met zijn handen op zijn rug, om hem te kunnen vastbinden met tiewraps, en/of
- die [slachtoffer 2] met een ploertendoder en/of stok en/of de vuist op/tegen zijn hoofd en/of zijn been, althans zijn lichaam, heeft geslagen, en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij op zijn buik moest gaan liggen met zijn hoofd op zijn handen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
15/005903-23 (zaak B)
hij in of omstreeks de periode van 24-10-2022 t/m 25-10-2022 te Zandvoort [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]:
- met zijn scooter aan te rijden waardoor die [slachtoffer 3] op de grond viel en/of
- op de grond meermaals, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans het lichaam te schoppen en/of te slaan.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaken kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten bewezen, te weten een poging tot afpersing, in vereniging gepleegd, en een mishandeling.
3.2.
Standpunt van de verdediging
In zaak A heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In zaak B heeft hij primair bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De verdachte handelde namelijk uit zelfverdediging, toen de aangever hem bedreigde met een mes. Die bedreiging vormde een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft hierop niet afgewacht en is ook niet weggelopen. Dat kon ook niet van hem worden gevergd. Hij liep namelijk met krukken en had om weg te lopen zijn rug naar de aangever toe moeten keren. De verdachte heeft op de bedreiging met een mes gereageerd door de aangever te slaan. Die reactie voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak in zaak B bepleit, omdat er sprake is van een zogeheten Vidgen-situatie. Zonder de verklaring van de aangever is er namelijk geen zaak tegen verdachte (zijn verklaring is
sole or decisive) en de verdediging heeft de aangever niet kunnen horen. Hij is immers, ondanks meerdere oproepen, niet verschenen bij de rechter-commissaris.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen zaak B (mishandeling [slachtoffer 3])
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte en de aangever [slachtoffer 3] treffen elkaar in de avond van 24 oktober 2022 op straat in Zandvoort. Zij staan op enkele meters afstand van elkaar als de verdachte op zijn scooter op de aangever afrijdt. Hij raakt de fiets van de aangever, waardoor de aangever op de grond valt. Vervolgens geeft de verdachte de aangever meerdere klappen in het gezicht. De aangever loopt hierdoor pijn en letsel op.
Verwerping van het beroep op noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer ten eerste is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die noodzaakt tot verdediging. Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke aanranding op het moment dat de verdachte de aangever aanrijdt en hem meerdere klappen in het gezicht geeft. Niet is komen vast te staan dat de aangever een mes bij zich had en de verdachte heeft hier wisselend verklaard. Maar zelfs al zou de aangever dreigende woorden hebben geuit richting de verdachte en hem hierbij een mes hebben getoond, is er geen sprake geweest van een noodweersituatie. De verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij op vier à vijf meter afstand van de aangever stond. Het was de verdachte zelf die de confrontatie is aangegaan door zijn scooter om te draaien, naar de aangever toe te rijden en tegen zijn fiets aan te rijden. Terwijl de verdachte alle ruimte had om zich te onttrekken aan de situatie. Hij zat immers op een scooter en was daarmee sneller dan de aangever op de fiets. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op geen enkel moment sprake was van een noodweersituatie en verwerpt daarom dit verweer.
De verklaring van [slachtoffer 3] is niet sole or decisive
De rechtbank stelt voorop dat een verdachte in het kader van het door artikel 6 van het Europees Verdrag voor bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces het recht heeft om belastende getuigen te ondervragen. Als de verdediging, ondanks initiatief daartoe, geen gelegenheid heeft gehad om een getuige te ondervragen, kan dit consequenties hebben voor de bruikbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaring van die getuige als bewijsmiddel. Dit zal echter alleen het geval zijn als de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate steunt op de verklaring van de niet door de verdediging ondervraagde getuige. Bij de vraag of dat zo is, is van belang in hoeverre de verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
In zaak B heeft de aangever [slachtoffer 3] bij de politie belastend verklaard over de verdachte. Het verzoek van de raadsman om [slachtoffer 3] te horen bij de rechter-commissaris heeft de rechtbank toegewezen. Het is echter, ondanks oproepingen en bevelen tot medebrenging, niet gelukt hem als getuige te horen. Desondanks is naar het oordeel van de rechtbank de aangifte bruikbaar voor het bewijs, omdat de bewezenverklaring niet in beslissende mate (
sole or decisive) op de aangifte steunt. Die verklaring vindt immers in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen, waaronder de geneeskundige verklaring over het letsel van de aangever en de verklaring van de verdachte (ter terechtzitting). Hij heeft immers verklaard dat hij tegen de fiets van de aangever is aangereden, waardoor de aangever op de grond viel, en dat hij hem een of twee keer heeft geslagen. Gelet op dit (steun)bewijs verwerpt de rechtbank dus ook dit verweer.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
zaak A
hij op 1 december 2022 te Zandvoort tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van crypto en/of geld die toebehoorden aan [slachtoffer 1],
- zich naar de woning van [slachtoffer 2] heeft begeven, en
- heeft gevraagd naar ‘crypto’, en
- [slachtoffer 1] met een ploertendoder en de vuist tegen zijn lichaam heeft geslagen, en
- die [slachtoffer 1] in een wurggreep heeft gehouden, en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij op zijn buik moest gaan liggen met zijn handen op zijn rug, om hem te kunnen vastbinden met tiewraps,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
zaak B
hij op 24-10-2022 te Zandvoort [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
- met zijn scooter aan te rijden waardoor die [slachtoffer 3] op de grond viel, en
- meermaals tegen het hoofd te slaan.
Wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A:poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
zaak B:mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de proceshouding van de verdachte, het tijdsverloop en het feit dat in zaak A een geslaagd mediation traject met het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. De verdachte toont inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag. Bovendien is hij al hard geraakt door de voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de raadsman bepleit voor de strafoplegging aan te sluiten bij de richtlijnen voor een straatroof met fysiek geweld, nu het feitencomplex in zaak A meer die richting uitgaat dan die van een (poging tot) woningoverval. Het slachtoffer verbleef immers niet in zijn eigen woning.
De raadsman heeft gelet hierop verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met zo nodig een voorwaardelijk deel. Indien de rechtbank dat nodig acht, kan daarbij ook een taakstraf worden opgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van het slachtoffer [slachtoffer 1]. De medeverdachte [slachtoffer 2] heeft een woningoverval in scène gezet om het slachtoffer een groot bedrag aan geld en/of cryptovaluta afhandig te maken. De verdachte is met een andere medeverdachte naar de woning van medeverdachte [slachtoffer 2] gegaan, waar het slachtoffer op dat moment was. In de woning droeg de verdachte een bivakmuts en heeft hij vrijwel direct fors geweld toegepast op het slachtoffer door hem onder meer met een ploertendoder op het hoofd te slaan en hem in een wurggreep te houden. Het slachtoffer heeft zich verzet en heeft weten te vluchten. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer 3] door met zijn scooter tegen de fiets van het slachtoffer aan te rijden en hem meermalen in het gezicht te slaan, waardoor hij letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht de gepleegde poging tot afpersing en de mishandeling zeer ernstig. Het handelen van de verdachte getuigt van een grote mate van brutaliteit en agressie. Intimiderende feiten als deze leiden tot angst en onveiligheid, in het bijzonder bij de slachtoffers maar ook bij getuigen en de samenleving in het algemeen. De verdachte heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om het welzijn en de gevoelens van de slachtoffers. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan. Ook vindt de rechtbank het zorgelijk dat de verdachte op situaties op een lichtvaardige wijze reageert door (ernstig) geweld te gebruiken.
De verdachte heeft ten aanzien van de poging tot afpersing zijn aandeel in het feit bekend en spijt betuigd. Ook heeft tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] een geslaagd mediation traject plaatsgevonden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder wegens een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid in zijn nadeel mee bij de straftoemeting.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 8 september 2023, waaruit blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De reclassering acht het zorgelijk dat de verdachte sinds 2004 regelmatig bij justitie in beeld komt en enkele forse veroordelingen op zijn naam heeft staan. De reclassering ziet aanwijzingen voor mogelijke agressieproblematiek, maar hier ligt geen diagnostiek aan ten grondslag. De verdachte lijkt zijn eigen aandeel in delictgedrag te bagatelliseren. Er zijn zorgelijke signalen, met name als het gaat om het netwerk van de verdachte en zijn psychosociaal functioneren. De verdachte zegt open te staan voor reclasseringsbemoeienis, maar door zijn beperkte probleembesef ziet de reclassering geen mogelijkheden om te werken aan gedragsverandering. De reclassering adviseert bij een veroordeling daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na de schorsing van de voorlopige hechtenis in oktober 2023 hulp heeft gezocht bij een psycholoog en daar onder behandeling staat.
Op te leggen straf
Op zulke ernstige feiten kan in beginsel alleen worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de straf kan de rechtbank voor een aantal misdrijven aansluiting zoeken bij een oriëntatiepunt voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Een dergelijk oriëntatiepunt is er bijvoorbeeld voor een woningoverval en ook voor aan straatroof. Voor de onderhavige poging tot afpersing is er echter geen passend oriëntatiepunt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat die minder zwaar bestraft moet worden dan een poging tot woningoverval, maar zwaarder dan een poging tot straatroof met fysiek geweld. De rechtbank weegt mee dat het feit zich in dit geval immers niet heeft afgespeeld in de eigen woning van het slachtoffer en dat het slachtoffer in de woning was omdat hij dacht dat hij een kilo wiet ging bekijken. De medeverdachte, tevens eigenaar van de woning, heeft – anders dan de verdachte – bovendien een behoorlijk initiërende rol gehad in het geheel. De rechtbank acht het zeer ernstig wat er in de woning van medeverdachte [slachtoffer 2] is gebeurd maar komt, gelet op het voorgaande, tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 480 dagen passend en geboden is, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf, te weten 208 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is daarmee gelijk aan het voorarrest.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De advocaat van de benadeelde partij, mr. P.P. van Rhijn, advocaat te Doorn, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] een vordering tot schadevergoeding van € 3.148,01 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gevorderde materiële schade van € 628,78 bestaat uit vergoeding van een jas en kosten voor een tetanusinjectie. Daarnaast is een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade en € 19,23 aan proceskosten gevorderd.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde materiële kosten conform het toegewezen bedrag in het vonnis van de medeverdachte [slachtoffer 2] voor toewijzing vatbaar zijn en heeft verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.500,00. De proceskosten moeten worden afgewezen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde feit door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank schat de schade aan de jas op € 350,00. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 398,78, bestaande uit vergoeding van de jas en de kosten voor een tetanusinjectie.
Immateriële schade
De rechtbank is ook van oordeel dat vast is komen te staan dat het, gezien de aard en omstandigheden van het bewezenverklaarde, evident is dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden en dat sprake is van aantasting in de persoon en dus van immateriële schade. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.500,00 komt de rechtbank billijk voor als zijnde het bedrag waarop de schade kan worden begroot. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het feit en het daardoor ontstane letsel. Ook heeft de rechtbank gelet op welke bedragen in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij komt niet in aanmerking voor vergoeding voor gemaakte reiskosten als proceskosten, omdat hij wordt bijgestaan door een advocaat (zie ECLI:NL:HR:2023:414).
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 1.898,78, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal het overige deel van de gevorderde materiële schade afwijzen en de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: poging tot afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
480 (vierhonderdtachtig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 208 (tweehonderdacht) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.898,78 (zegge: achttienhonderd achtennegentig euro en achtenzeventig cent), bestaande uit € 398,78 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering immateriële schade.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 1.898,78, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 28 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)