ECLI:NL:RBNHO:2024:7290

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
11047864 \ CV EXPL 24-1019
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en ontvankelijkheid van de eisende partij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzetzaak. De eiser, de besloten vennootschap Broekhuisen en Van der Sande Automotive, was in verzet gekomen tegen een verstekvonnis dat op 13 december 2023 was uitgesproken. De eiser had niet op tijd gereageerd op de dagvaarding van de gedaagde, die op 14 november 2023 was ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzettermijn op 1 maart 2024 is aangevangen, toen een akte ter uitvoering van het verstekvonnis aan de eiser was betekend. De eiser heeft echter pas op 3 april 2024 verzet aangetekend, wat te laat was volgens de wettelijke voorschriften. De kantonrechter oordeelde dat de voorschriften over het instellen van verzet van openbare orde zijn en dat er geen ruimte is voor toetsing aan de redelijkheid en billijkheid. Hierdoor verklaarde de kantonrechter de eiser niet ontvankelijk in het verzet en veroordeelde deze tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde. De totale kosten werden vastgesteld op € 357,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11047864 \ CV EXPL 24-1019 WD
Uitspraakdatum: 24 juli 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Broekhuisen en Van der Sande Automotive [eiser] ,
gevestigd te Heerhugowaard,
eisende partij in het verzet,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.M. Schouten-Hennen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in het verzet,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.G. Lodewijk

1.Het procesverloop

1.1.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding van 14 november 2023 een vordering ingesteld tegen [eiser] .
1.2.
[eiser] is niet verschenen, waarna [eiser] bij verstekvonnis van 13 december 2023 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 3 april 2024 is [eiser] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
Op 8 juli 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Op 21 juli 2023 heeft [gedaagde] een factuur gestuurd voor het bedrag van € 2.938,95. De factuur is gericht aan:
“ [eiser][naam 1][adres] (…)”
2.2.
[eiser] heeft de factuur van [gedaagde] niet betaald.
2.3.
[gedaagde] heeft op 14 november 2023 [eiser] gedagvaard.
2.4.
Op 11 januari 2024 heeft [gedaagde] het verstekvonnis van 13 december 2023 aan [eiser] betekend.
2.5.
Op 27 februari 2024 heeft [gedaagde] uit krachte van het verstekvonnis een aan [eiser] toebehorende auto in beslag genomen.
2.6.
Bij exploit van 1 maart 2024 heeft [gedaagde] het proces-verbaal van het beslag aan [eiser] overbetekend. Het exploit van 1 maart 2024 heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder aan de heer [naam 2] ter hand gesteld.
2.7.
Op 12 maart 2024 heeft een medewerker van de gemachtigde van [eiser] het volgende aan [gedaagde] bericht:

In opgemelde zaak bericht ik u nogmaals dat opdracht is gegeven de gelegde beslagen op te heffen. Daarnaast zal er geen verdere actie plaatsvinden jegens uw cliënte (…).
2.8.
Op 18 maart 2024 heeft dezelfde medewerker van de gemachtigde van [eiser] het volgende aan [gedaagde] bericht:

In opgemelde zaak bericht ik u als volgt. Na overleg met cliënte, alsmede collega’s komen wij terug op hetgeen eerder is aangegeven. Cliënte wenst alsnog de procedure, om moverende redenen, voort te zetten. De verzetdagvaarding zien wij graag tegemoet.”

3.De vordering en het verweer

3.1.
[gedaagde] heeft bij inleidende dagvaarding van 14 november 2023, naast nevenvorderingen, betaling gevorderd van een hoofdsom van € 2.938,95.
3.2.
[eiser] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook de nevenvorderingen zijn toegewezen.
3.3.
[eiser] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is een rechtsmiddel voor de gedaagde die niet verschenen is en dus niet gehoord is om alsnog voor de rechter te verschijnen en zijn verweer naar voren te brengen. Het verzet moet op grond van artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat op 1 maart 2024 een ter uitvoering van het verstekvonnis strekkende akte aan [eiser] in persoon is betekend. Vast staat dat de heer [naam 2] ( [naam 2] ) op die datum de overbetekening van het op 27 februari 2024 gelegde beslag van de gerechtsdeurwaarder ter hand gesteld heeft gekregen. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [bedrijf] bestuurder van [eiser] en genoemde heer [naam 2] is bestuurder van [bedrijf] De overhandiging door de gerechtsdeurwaarder aan [naam 2] op 1 maart 2024 heeft op grond van de wet te geleden als een betekening aan [eiser] in persoon [1] . Uitgangspunt is dat de verzettermijn op dat moment ingaat.
4.3.
[eiser] heeft echter betoogd dat het onder de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, als de verzettermijn van 4 weken op 1 maart 2024 zou aanvangen. [eiser] beroept zich ter onderbouwing op de inhoud van de namens [gedaagde] op 12 en 18 maart 2024 aan [eiser] gestuurde e-mails.
De kantonrechter gaat niet mee met het betoog van [eiser] en legt hieronder uit waarom niet.
4.4.
De in 4.1. beschreven voorschriften over het instellen van verzet zijn van openbare orde [2] . Een norm van openbare orde is een norm die ‘strekt tot bescherming van algemene belangen van zo fundamentele aard dat zij (ongeacht het partijdebat of de bijzondere omstandigheden van het geval) altijd door de rechter moet worden toegepast [3] .
4.5.
Dat de voorschriften aangaande het instellen van verzet
altijdmoeten worden toegepast, brengt mee dat hierop
geen uitzonderingkan worden gemaakt en dat de kantonrechter geen ruimte heeft voor de door [eiser] bepleite toetsing aan de redelijkheid en billijkheid.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat de verzettermijn is aangevangen door de betekening van 1 maart 2024. [eiser] heeft op 3 april 2024 en dus niet tijdig verzet aangetekend tegen het verstekvonnis. [eiser] kan daarom niet in het verzet worden ontvangen.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure.
De proceskosten van [gedaagde] in deze verzetprocedure worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 238,00 (1,0 punten x tarief € 238,00)
- nakosten € 119,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 357,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 357,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en bij vervroeging op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 50 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (laatste volzin)
2.Zie r.o. 3.2. van HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1546; zie ook specifiek over rechtsmiddelentermijnen: r.o. 3.4.2. van HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413
3.Zie 3.8. 3.8 van HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7122, NJ 2011/167 (Staalbankiers/Elko)