ECLI:NL:RBNHO:2024:7141

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
HAA 23/6484
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor crematiekosten door niet-familielid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de crematie van haar vriend. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, omdat eiseres niet tot de directe familie behoort en derhalve niet verplicht was de kosten te dragen. Eiseres betoogt dat zij jarenlang met haar vriend heeft samengewoond en dat het onrechtvaardig is dat zij geen bijzondere bijstand ontvangt, terwijl familieleden dat wel doen. De rechtbank oordeelt dat de kosten van de uitvaart niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt volgens de Participatiewet, omdat eiseres geen erfgenaam is en de kosten deel uitmaken van de nalatenschap. De rechtbank volgt de argumenten van eiseres niet en concludeert dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde discriminatie of strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Heemskerk, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk,

verweerder
(gemachtigde: mr. L.M. Offerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een crematie.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 september 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar dochter, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en ook [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft op 26 mei 2023 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd voor de kosten van de crematie van haar vriend, [naam 2] .
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet behoort tot de directe familie en dus niet tot de kring van personen die op grond van de wetgeving en de Beleidsregel minimaregelingen en bijzondere bijstand gemeente Heemskerk 2021 (de Beleidsregel) gehouden is om de kosten voor een begrafenis of crematie voor de overledene op zich te nemen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres daarom niet verplicht was deze kosten te voldoen. De argumenten die eiseres aanvoert leiden verweerder niet tot de conclusie dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder in dit geval toch bijzondere bijstand zou moeten verstrekken.
4. Eiseres voert aan dat er geen rechtvaardiging voor te vinden is dat familieleden de betaalde kosten voor de uitvaart gecompenseerd krijgen terwijl eiseres, die jarenlang met haar vriend heeft samengewoond en uit fatsoen deze kosten op zich heeft genomen, dat niet krijgt. Eiseres betoogt dat zij verweerder geld heeft bespaard omdat hij op basis van de Wet op de Lijkbezorging zelf de kosten had moeten dragen. De begrippen ‘directe familie’ en ‘erfgenamen’ uit de Beleidsregel zijn waarschijnlijk veel ruimer dan de groep opgesomd in artikel 1:392, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder legt de term ‘noodzakelijk’ te beperkt uit. Verder stelt eiseres dat verweerder te gemakkelijk oordeelt dat geen sprake is van een bijzondere situatie, terwijl dat wel zo is. Eiseres beroept zich op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiseres is dit zelfs een vorm van discriminatie. Eiseres doet een beroep op artikel 18 van de Pw.
5. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat artikel 35 van de Pw bepaalt dat alleen bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor noodzakelijke kosten. Uit artikel 22 van de Wet op de Lijkbezorging in combinatie met artikel 1:392 en volgende van het BW volgt dat er een bepaalde kring van personen is die gehouden is om de kosten voor een begrafenis of crematie op zich te nemen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; onder meer de uitspraken van 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1856 en 8 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8631) behoren de kosten van een uitvaart niet tot de noodzakelijke kosten van de overledene zelf, maar maken deze deel uit van de passiva van de nalatenschap. De kosten vallen in de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen, zodat zij die de erfenis aanvaarden, zijn gehouden om de kosten te dragen. Zij kunnen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand krijgen als hun deel van de erfenis onvoldoende is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in de uitvaartkosten te betalen.
6. Niet in geschil is dat eiseres geen erfgenaam is in de nalatenschap van haar vriend. Verder staat vast dat de kinderen van de vriend van eiseres de erfenis hebben verworpen, zodat de kinderen niet als erfgenamen gehouden waren de kosten van de uitvaart te dragen. Op grond van de genoemde rechtspraak van de CRvB betekent dit dat, hoewel alleszins voorstelbaar is dat eiseres zich de kosten van de uitvaart heeft willen aantrekken, deze kosten voor eiseres niet als noodzakelijk in de zin van artikel 35 van de Pw kunnen worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat verweerder de term ‘noodzakelijk’ te beperkt uitlegt. Dat eiseres op grond van het civiele recht gehouden is om de kosten te voldoen op grond van de overeenkomst met de uitvaartonderneming maakt die kosten niet noodzakelijk in de zin van artikel 35 van de Pw. Daarmee gaat eiseres ten onrechte eraan voorbij dat zij tot het aangaan van die overeenkomst niet verplicht was. Dat zij zich moreel verplicht voelde tot het aangaan van die overeenkomst en de betaling van deze kosten, is daarvoor onvoldoende.
7. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat er geen rechtvaardiging te vinden is voor het onderscheid tussen familieleden en niet-familieleden, overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld moet worden dat het discriminatieverbod niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 1:392 e.v. BW dat het onderscheid is gelegen in het zijn van erfgenaam of niet. Dat brengt een verschil in vermogensrechtelijke positie met zich, omdat een erfgenaam aanspraak heeft op de nalatenschap en de kosten vallen in deze nalatenschap. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de CRvB van 17 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2035, waarin het voorgaande wordt onderschreven. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat voor zover al sprake is van gelijke gevallen het door verweerder gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is. Het onderscheid maakt dan ook niet dat in het geval van eiseres sprake is van een behandeling in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie. Dat de begrippen ‘directe familie’ en ‘erfgenamen’ uit de Beleidsregel waarschijnlijk veel ruimer zijn dan de groep opgesomd in artikel 1:392, eerste lid, van het BW, volgt de rechtbank, gelet op het voorgaande evenmin.
8. De stelling van eiseres dat zij verweerder geld heeft bespaard, volgt de rechtbank niet, omdat de burgemeester de kosten van een uitvaart of crematie waarvoor hij zorgdraagt op grond van artikel 22 van de Wet op de Lijkbezorging kan verhalen op een bepaalde kring van personen, waaronder de kinderen van de overledene. Dat de burgemeester de kosten had moeten dragen staat gelet op het voorgaande geenszins vast.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen en ter zitting toegelicht dat in de situatie van eiseres geen grond wordt gezien om wegens bijzondere omstandigheden toch bijzondere bijstand toe te kennen. Verweerder wordt hierin gevolgd. Verweerder heeft toegelicht dat in het beleid geen andere kring van personen is aangewezen dan zoals in de wet is bepaald. In de beleidsregel heeft verweerder slechts vastgelegd hoe hoog de bijstand is voor degene die daar wettelijk gezien voor in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheid dat eiseres niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand is geen onredelijk of onvoorzienbaar gevolg maar de uitwerking van het onderscheid, door de wetgever gemaakt, in wie gehouden is om de kosten voor een begrafenis of crematie voor de overledene op zich te nemen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden in het geval van eiseres die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. De stelling dat zij (slechts) een Wajong-uitkering ontvangt, is daarvoor niet toereikend.
10. Het beroep van eiseres op artikel 18, eerste lid, van de Pw slaagt niet. In artikel 18, eerste lid, Pw is bepaald dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Daaraan wordt echter pas toegekomen als er recht is op (algemene) bijstand. Daar is in dit geval geen sprake van, zodat aan toepassing van dit artikel niet wordt toegekomen.
11. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw, slaagt dit evenmin. De in artikel 16 Pw bedoelde situatie dat op grond van de artikelen 13 tot en met 15 van de Pw geen recht bestaat op bijstand, doet zich niet voor. In dit geval bestaat immers geen recht op bijstand omdat niet is voldaan aan het in artikel 35 van de Pw gestelde vereiste dat sprake is van voor eiseres noodzakelijke kosten.
12. De stelling van eiseres dat verweerder haar destijds niet heeft voorzien van de juiste informatie via de telefoon, waardoor zij niet de juiste keuzes heeft kunnen maken, brengt in het voorgaande geen verandering. Nog afgezien van de omstandigheid dat eiseres deze stelling eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, ontbreekt een nadere onderbouwing.
13. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is.

Conclusie en gevolgen

14. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.