ECLI:NL:RBNHO:2024:6778

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
10993198 \ EJ VERZ 24-5
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de ondernemingsraad in het kader van wijziging van de medezeggenschapsstructuur

In deze zaak heeft de opgeheven ondernemingsraad (de OR) van Albert Heijn e-Commerce verzocht om te verklaren dat een besluit van de ondernemer, Albert Heijn Online B.V., tot invoering van een nieuw pauzeprofiel nietig is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de OR niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de OR per 1 mei 2024 is opgehouden te bestaan en nu onderdeel uitmaakt van de gezamenlijke ondernemingsraad (GemOR). De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen wettelijke gronden zijn die de OR procesbevoegdheid zouden geven na zijn opheffing. De OR had eerder op 15 maart 2024 een verzoekschrift ingediend, maar de GemOR heeft besloten deze procedure niet voort te zetten. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de OR niet meer bevoegd is om te procederen, aangezien de bevoegdheden nu bij de GemOR liggen. De kantonrechter heeft de OR niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 10993198 \ EJ VERZ 24-5 (rvk)
Uitspraakdatum: 10 juli 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de Ondernemingsraad Albert Heijn e-Commerce
gevestigd te Zaandam
verzoekende partij
verder te noemen: de OR
gemachtigden: mr. M.W.A.M. van Kempen en mr. M. Maaijen
tegen
de besloten vennootschap
Albert Heijn Online B.V.
gevestigd te Zaandam
verwerende partij
verder te noemen: Albert Heijn of, waar voor de duidelijkheid nodig, AH e-Commerce
gemachtigde: mr. J.M. van Slooten en mr. N. de Bruijn
en
de Gezamenlijke Ondernemingsraad van Albert Heijn Online B.V.
gevestigd te Zaandam
belanghebbende partij
verder te noemen: de GemOR
gemachtigde: mr. C. Nekeman
De zaak in het kort
In deze zaak heeft een opgeheven ondernemingsraad (de OR) het verzoek gedaan voor recht te verklaren dat een besluit van de ondernemer (een online supermarkt) tot invoering van een bepaald pauzeprofiel, nietig is en dat de ondernemer verplicht moet worden om de uitvoering van dat pauzeprofiel te stoppen en in plaats daarvan een ander pauzeprofiel toe te passen. De kantonrechter oordeelt dat de OR niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Er is inmiddels een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GemOR) ingesteld. De OR, die het verzoek heeft ingediend, is daardoor opgehouden te bestaan en vormt nu een onderdeelcommissie van de GemOR. Als zodanig is hij niet langer bevoegd om te procederen. Er zijn geen wettelijke of andere gronden die leiden tot het oordeel dat de OR procesbevoegdheid heeft behouden.

1.Het procesverloop

1.1.
De OR heeft op 15 maart 2024 een verzoekschrift ingediend. Albert Heijn heeft een verweerschrift ingediend. De GemOR heeft in een brief van 28 mei 2024 verzocht als belanghebbende te worden aangemerkt en de kantonrechter heeft hiermee ingestemd, waarna de GemOR eveneens op de zitting is verschenen.
1.2.
Op 5 juni 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen en de GemOR ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen en de GemOR hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft de OR bij brief van 31 mei 2024 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

aanleiding en inhoud van deze procedure
2.1.
AH e-Commerce exploiteert de online supermarkt van Albert Heijn. De verwerking en bezorging van de bestellingen in de online supermarkt vinden plaats in en vanuit de zogeheten Home Shop Centers van Albert Heijn. Op dit moment heeft AH e-Commerce op 9 locaties in Nederland een Home Shop Center (‘HSC’). AH e-Commerce zal vanwege de leesbaarheid hierna ‘Albert Heijn’ genoemd worden.
2.2.
In de loop van de tijd is gebleken dat op diverse HSC-locaties een ander pauzebeleid werd gevoerd, waarbij onder meer sprake was van een verschil in het aantal betaalde pauzes (twee of drie). Hierover is tussen Albert Heijn en de OR overleg geweest, wat uiteindelijk heeft geleid tot een definitieve instemmingsaanvraag van Albert Heijn op 1 november 2022. Hierin is het volgende pauzeprofiel opgenomen:
2.3.
Op 15 november 2022 heeft de OR aan Albert Heijn laten weten dat hij onder enkele voorwaarden kan instemmen met het voorgestelde pauzeprofiel.
2.4.
Op een overlegvergadering van 13 april 2023 heeft Albert Heijn meegedeeld dat de medewerkers met ingang van 17 april 2023 over het nieuwe pauzeprofiel geïnformeerd zullen worden en dat het profiel per 1 mei 2023 in zal gaan. Albert Heijn heeft in een e-mail van diezelfde dag aan de OR de ingangsdatum bevestigd en daarbij de volgende communicatiesheet over het in te voeren pauzeprofiel meegestuurd:
2.5.
In een memo van 19 mei 2023 heeft de OR aan Albert Heijn bericht dat hij heeft geconstateerd dat het in de praktijk ingevoerde pauzeprofiel niet overeenstemt met het profiel waarvoor toestemming is gegeven, omdat de derde pauze nu na 7,25 uur gegeven wordt in plaats van 6,25 uur en verzocht nogmaals een pauzeprofiel aan de medewerkers bekend te maken met daarin het juiste tijdstip van de derde betaalde pauze. Albert Heijn heeft de ontvangst van dit memo bevestigd en toegezegd er zo spoedig mogelijk op terug te komen. Dat is niet gebeurd.
2.6.
In een e-mail van 5 januari 2024 heeft de OR het pauzeprofiel opnieuw aan de orde gesteld. In een memo van 31 januari 2024 heeft Albert Heijn het standpunt ingenomen dat het besluit van 13 april 2023 onaantastbaar is geworden, omdat de OR daarvan niet tijdig de nietigheid heeft ingeroepen. In reactie daarop heeft de OR in een memo van 9 februari 2024 de nietigheid ingeroepen van het besluit van Albert Heijn zoals volgens hem kenbaar gemaakt in de memo van 31 januari 2024. De OR is vervolgens deze procedure bij de kantonrechter gestart.
wijziging van de medezeggenschapsstructuur
2.7.
In 2023 heeft Albert Heijn besloten de medezeggenschapsstructuur te wijzigen. In een besluit van 7 november 2023 heeft Albert Heijn besloten tot instelling van de GemOR met ingang van 1 mei 2024. Het gevolg van dit besluit is dat de afzonderlijke ondernemingsraden, waaronder de OR, ophouden te bestaan.
2.8.
De OR heeft dit besluit aangevochten bij de kantonrechter en verzocht dat Albert Heijn verplicht zou worden het besluit van 7 november 2023 in te trekken. De kantonrechter heeft in een beschikking van 15 april 2024 [1] het verzoek van de OR afgewezen. Dit betekent dat de OR sinds 1 mei 2024 niet meer bestaat. Vanaf die datum is de OR onderdeelcommissie van de GemOR.
2.9.
In een e-mail van 12 december 2023 heeft Albert Heijn de OR de toezegging gedaan dat ‘lopende rechtszaken die door de OR e-Commerce zijn aangespannen kunnen worden voortgezet’. Albert Heijn heeft deze toezegging in een e-mail van 19 december 2023 herhaald.
2.10.
De GemOR heeft, na stemming, op 24 mei 2024 te kennen gegeven deze door de OR gestarte procedure, niet voort te willen zetten.

3.Het verzoek

3.1.
De OR verzoekt de kantonrechter op grond van artikel 27 lid 6 WOR om 1) te oordelen dat het besluit van Albert Heijn van 31 januari 2024 nietig is, en 2) Albert Heijn te verplichten om de uitvoering van het pauzeprofiel waarvoor geen instemming is verkregen (‘pauzeprofiel B’) stop te zetten en 3) Albert Heijn te verplichten om het pauzeprofiel waarvoor instemming is verkregen (‘pauzeprofiel A’) uit te voeren binnen een maand na de datum uitspraak van de kantonrechter.
3.2.
De OR legt aan dit verzoek ten grondslag dat het besluit van 31 januari 2024 van Albert Heijn nietig is, omdat dit besluit een ander besluit is dan waarvoor de OR zijn instemming heeft verleend op 15 november 2022. Het besluit van 31 januari 2024 houdt namelijk de invoering van een ander pauzeprofiel in dan het pauzeprofiel waarvoor de OR instemming heeft verleend. Conform artikel 27 lid 5 WOR heeft de OR op 9 februari 2024 tijdig de nietigheid van dit besluit ingeroepen.

4.Het verweer

4.1.
Albert Heijn verweert zich tegen het verzoek en stelt zich primair op het standpunt dat de OR niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoek. Albert Heijn stelt daartoe dat de OR niet meer bestaat en daarom niet langer procesbevoegd is. Daarnaast was op 9 februari 2024 de termijn voor het inroepen van de nietigheid van het besluit van 13 april 2023 reeds verstreken, zodat ook daarom sprake is van niet-ontvankelijkheid van de OR. Voor het geval de OR wel ontvankelijk is in zijn verzoek, dan moet het verzoek worden afgewezen op inhoudelijke gronden.
Het standpunt van de belanghebbende
4.2.
De GemOr is eveneens van mening dat de OR niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoek, omdat hij sinds 1 mei 2024 niet meer bestaat. De GemOR heeft besloten de door OR gestarte procedure niet door willen te zetten. Ook op inhoudelijke gronden zou het verzoek volgens de GemOR moeten worden afgewezen.

5.De beoordeling

de ontvankelijkheid van de OR
5.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of het verzoek van de OR om voor recht te verklaren dat een besluit van Albert Heijn nietig is, moet worden toegewezen. Omdat de OR ten tijde van het indienen van het verzoekschrift op 15 maart 2024 nog wel bestond, maar inmiddels per 1 mei 2024 is opgehouden te bestaan, moet eerst de vraag worden beantwoord of de OR bevoegd is dit verzoek te handhaven en de procedure voort te zetten. Met andere woorden: is de OR (nog) procesbevoegd? Die vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.2.
Uitganspunt bij de beoordeling van de vraag naar de procesbevoegdheid en daarmee de ontvankelijkheid is dat de bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden in beginsel alleen toekomt aan natuurlijke personen en rechtspersonen. De OR is geen natuurlijke persoon of rechtspersoon en heeft daarom slechts procesbevoegdheid in die gevallen waarin de wet of de rechter deze aan hem toekent. Die wet is de WOR [2] , zodat procesbevoegdheid alleen bestaat bij de in die wet geregelde gevallen. Daarnaast wordt in de rechtspraak procesbevoegdheid aangenomen in bijzondere gevallen waarin het in rechte kunnen optreden in het belang is van en wenselijk is voor een doelmatige vervulling van de taak die de ondernemingsraad in de WOR is toegekend, noodzakelijk is om de belangen van de ondernemingsraad te waarborgen of het niet mogen procederen leidt tot een gebrek in de rechtsbescherming.
5.3.
Anders dan de OR heeft gesteld, kent de WOR hem in dit geval geen procesbevoegdheid toe. De OR is per 1 mei 2024 opgehouden te bestaan. De aangelegenheden die eerder onder zijn advies- en instemmingsrecht vielen, vallen nu onder de GemOR. Aan de GemOR komen met ingang van 1 mei 2024 dan ook de bevoegdheden uit de WOR toe, waaronder de bevoegdheid tot het voeren van procedures als bedoeld in artikel 27. De WOR bevat geen regeling voor deze situatie en maakt dus ook geen uitzondering voor een ondernemingsraad die ophoudt te bestaan, zoals de OR, en direct wordt opgevolgd door een nieuwe ondernemingsraad, in dit geval de GemOR.
5.4.
De OR stelt dat, ondanks het feit dat hij opgehouden is te bestaan, hij op artikel 32, tweede lid, van de WOR ten aanzien van deze procedure zijn procesbevoegdheid heeft behouden. Daarbij beroept hij zich op de toezegging die op 12 en 19 december 2023 door Albert Heijn is gedaan.
5.5.
Op grond van artikel 32, tweede lid, van de WOR kunnen de ondernemingsraad en de ondernemer afspreken dat aan de ondernemingsraad meer bevoegdheden toekomen en kunnen zij afspraken maken over de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Uit onder meer de Memorie van Toelichting [3] blijkt dat de looptijd van deze afspraken onbepaald is, tenzij anders is overeengekomen. Dit betekent dat een nieuwe ondernemingsraad in beginsel aan de afspraken is gebonden. Dat geldt ook voor een nieuwe bestuurder.
5.6.
Dit beroep op artikel 32 lid 2 WOR slaagt niet. Nog daargelaten of deze bepaling een voldoende grondslag biedt voor het maken van een afspraak tussen de ondernemer en de OR over de vergaande bevoegdheid van procederen (dat is immers veel meer dan instemmen, adviseren of onderhandelen, ofwel een uitbreiding van het taakgebied), is in dit geval geen overeenkomst tot stand gekomen. Uit wat op de zitting is besproken is gebleken dat de toezegging onderdeel was van een aantal onderlinge afspraken om een gerechtelijke procedure over de opheffing van de OR te voorkomen. Uiteindelijk is daarover geen overeenstemming bereikt en is die procedure toch gevoerd. Reeds daarom is geen sprake van een bindende toezegging.
5.7.
Het beroep van de OR op artikel 5a van de WOR is niet voldoende toegelicht. Het standpunt van Albert Heijn dat die bepaling niet van toepassing is op deze situatie, is ook niet (gemotiveerd) weersproken. Aan artikel 5a van de WOR kan daarom evenmin het behoud van procesbevoegdheid worden ontleend.
5.8.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan - buiten het bepaalde in de WOR om - in deze procedure moet worden aangenomen dat de OR procesbevoegdheid heeft behouden, is niet gebleken. Dat procesbevoegdheid in dit geval nodig is voor een doelmatige vervulling van de taak, is onvoldoende aannemelijk geworden. De taakstelling die de OR voorheen had, komt nu aan de GemOR toe. Een gebrek in de rechtsbescherming is er evenmin, aangezien de GemOR, als zij daartoe had besloten, deze procedure had kunnen voortzetten of een nieuwe procedure aanhangig kan maken. De door de OR aangehaalde rechtspraak [4] ziet ook niet specifiek op de situatie die hier aan de orde is, maar vooral op de situatie waarin een OR er niet (meer) is en er (nog) geen nieuwe OR is. In zo’n geval kunnen de medewerkers hun medezeggenschapsrechten niet uitoefenen en zijn hun belangen niet gewaarborgd. Dat is hier niet het geval. De GemOR is immers per 1 mei 2024 aangetreden en samengesteld op basis van de uitkomst van verkiezingen waarbij alle kiesgerechtigden, waaronder de medewerkers van AH e-Commerce, hun stem konden uitbrengen. De medezeggenschapsrechten van alle medewerkers en daarmee de belangen van de OR zijn dan ook via de GemOR gewaarborgd. De GemOR wenst deze procedure uitdrukkelijk niet voort te zetten.
conclusie
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter de OR niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek.
5.10.
Wat voor het overige door partijen is aangevoerd behoeft dus niet besproken te worden.
5.11.
De kantonrechter zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, ook al krijgt de OR ongelijk. De OR kan in deze zaak op grond van de WOR immers niet in de proceskosten worden veroordeeld. [5]

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de OR niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland 15 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3709
2.Bijv. gerechtshof Amsterdam 10 juli 2012 (LJN:BX3148): ‘Aan een ondernemingsraad komt in beginsel geen procesbevoegdheid toe, behalve voor zover de WOR deze aan hem toekent.’
3.Kamerstukken 1995-1996, 24615, nr. 3, p. 44.
4.Onder meer gerechtshof Amsterdam 21 mei 1987 (ECLI:NL:GHAMS:1987:AC9844) en gerechtshof Den Bosch 16 juli 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:2717).
5.Artikel 22a WOR.