ECLI:NL:RBNHO:2024:6411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
C/15/348069 / JU RK 24-72
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met perspectiefbesluit

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren op een onbekende datum, sinds 31 augustus 2022 in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft. De ouders van de minderjarige, die niet de biologische vader is, hebben het ouderlijk gezag, maar de rechtbank oordeelt dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de opvoedvaardigheden van de moeder en de situatie waarin de ouders zich bevinden. De moeder heeft trauma-gerelateerde problemen en er is onvoldoende vertrouwen dat zij de benodigde hulpverlening zal accepteren. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 april 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens verlengd. Tevens is een omgangsregeling vastgesteld waarbij de ouders om de week één uur omgang hebben met de minderjarige, onder begeleiding van de pleegvader. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/348069 / JU RK 24-72
Datum uitspraak: 10 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing alsmede vaststelling van een omgangsregeling.
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
tezamen hierna ook te noemen: de ouders,
[de pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
-het verzoekschrift van de GI, met bijlagen, ontvangen op 9 januari 2024;
-het toetsingsbesluit van de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad) van 29 januari 2024;
-het verzoek vaststelling omgangsregeling van de GI met bijlagen, ontvangen op 20 maart 2024;
-de ter zitting door de ouders overgelegde brief van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, van 25 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder;
- de vader;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI;
- [begeleidster] , verbonden aan Philadelphia, begeleidster van de moeder, als toehoorder.

2.De feiten

2.1.
De vader is niet de biologische vader van [de minderjarige] . Hij heeft [de minderjarige] erkend. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds 31 augustus 2022 in een perspectiefbiedend pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 11 april 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en duurt nu nog tot 11 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 12 mei 2022 is een (spoed)machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend. De machtiging is steeds verlengd en duurt nu nog tot 11 april 2024.

3.De verzoeken

de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. Voorts heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] woont sinds 31 augustus 2022 bij een perspectiefbiedend pleeggezin. Hier ontwikkelt hij zich leeftijdsadequaat en wordt hij in zijn gehele ontwikkeling gestimuleerd. Hij krijgt rust, regelmaat en structuur, en zo nodig extra ondersteuning. [de minderjarige] is veilig gehecht aan zijn pleegouders. De GI heeft op 23 juni 2023 een perspectiefbesluit genomen, inhoudende dat [de minderjarige] niet bij de ouders zal opgroeien. Er is nu eens per twee weken een uur omgang tussen [de minderjarige] en de ouders, die wordt begeleid door de pleegvader. Tijdens het bezoek raakt [de minderjarige] overprikkeld, vertoont hij druk gedrag en zoekt hij steeds oogcontact met zijn pleegvader. Na de omgang duurt het twee dagen om [de minderjarige] weer te stabiliseren. De moeder heeft tijdens het bezoek ook tijd nodig om zich even terug te trekken nadat er intensief gespeeld is. Omdat de huidige bezoekregeling al vrij intensief blijkt, is uitbreiding ervan nu niet aan de orde. De komende periode moet er in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing goed worden onderzocht welke rol de ouders nog meer kunnen vervullen. Bij de mondelinge behandeling heeft de GI nog aangevuld dat gezien wordt dat de moeder wel stappen heeft gezet en dat de vader een positieve ondersteunende rol heeft, maar dat doet niet af aan de gedane verzoeken. Het perspectief ligt bij de pleegouders. Omdat moeder zwanger is zal op korte termijn een verzoek tot onderzoek naar de thuissituatie van de ouders aan de Raad worden gedaan.
de omgangsregeling
3.3.
Er loopt een omgangsregeling inhoudende dat de ouders om de week begeleid bezoek hebben met [de minderjarige] gedurende één uur. De GI is van mening dat deze regeling voldoende is gezien de ontwikkelingsbehoefte van [de minderjarige] . De GI verzoekt vaststelling van de volgende regeling:
-om de week begeleid bezoek van één uur;
-bij vakanties van [de minderjarige] met pleegouders worden er andere momenten ingepland en kan het voorkomen dat er soms een extra week tussen zit;
-het bezoek is bedoeld voor de ouders, niet voor overige familieleden omdat het opvoedbesluit al genomen is.
3.4.
Ten aanzien van de omgangsregeling heeft de GI bij de mondelinge behandeling nog aangevuld dat wordt gezien dat de bezoekmomenten inmiddels rustiger verlopen, maar dat de huidige regeling op dit moment het maximaal haalbare blijft. Ook zal na de bevalling van moeder bekeken moeten worden wat er mogelijk is. De regeling wordt periodiek geëvalueerd met Philadelphia en de ouders, en waar nodig bijgesteld. Vastlegging van de huidige regeling zorgt echter voor duidelijkheid.

4.De standpunten

de ouders

4.1.
De ouders hebben naar voren gebracht dat [de minderjarige] op termijn weer teruggeplaatst moet worden, hij hoort bij zijn ouders. Onder verwijzing naar de brief van de psycholoog van de moeder geven zij aan dat de EMDR-therapie is afgerond, en dat zij vanaf april 2023 ook Schematherapie in groepsvorm hebben gevolgd. Deel twee hiervan is bijna afgerond en na de zwangerschap zal dit weer worden opgepakt. De moeder geeft aan dat zij hier veel aan heeft, het maakt haar rustig. Ze is niet meer agressief, ze kan dingen uitpraten. Vóór de therapie kon ze dat niet. [de minderjarige] kan dan ook teruggeplaatst worden. Ook haar ouders kunnen helpen. De vader geeft aan dat hij een ondersteunende rol heeft en altijd aanwezig is bij de omgang met [de minderjarige] . De moeder voert verder nog aan dat het feit dat de pleegmoeder ook zwanger is eveneens impact heeft en verwarrend is voor [de minderjarige] . Ze vraagt zich af hoe [de minderjarige] zal reageren op twee baby’s.
De ouders hebben ten slotte nog naar voren gebracht dat zij de huidige omgangsregeling van één uur om de week onder begeleiding te weinig vinden. Bovendien is de omgang regelmatig om de drie weken in plaats van om de weekZe willen een grotere rol in het leven van [de minderjarige] .
de pleegouders
4.2.
De pleegouders hebben aangegeven dat het steeds beter gaat met [de minderjarige] . Hij ontwikkelt zich goed. Daarop mogen de ouders ook trots zijn. Er is bij de pleegouders gestart met een Video Interactie Begeleiding (VIB). Er is een aantal sessies geweest. Dit traject zal worden voortgezet, met wat langere tussenpozen van zo’n twee tot drie maanden. De begeleiding is tevreden. De pleegouders hebben het idee dat de duur van de omgang op dit moment genoeg is. [de minderjarige] is na de omgang vaak druk en boos en wil dan niet eten.

5.De beoordeling

ten aanzien van de ondertoezichtstelling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] nog steeds zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat de moeder onvoldoende beschikbaar is voor [de minderjarige] en over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt. De moeder heeft trauma-gerelateerde en emotie-regulatieproblematiek. Dit maakt dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, ook al heeft de moeder door het volgen van therapieën wel stappen gezet en heeft de vader een positieve ondersteunende rol.
5.2.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd. De moeder heeft bij de bespreking van het perspectiefbesluit op 5 juni 2023 aangegeven te overwegen te stoppen met therapie, en hoewel zij die uiteindelijk heeft voortgezet en de huidige Schematherapie na haar zwangerschap zal worden hervat, is er onvoldoende vertrouwen dat de benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader ten volle zal worden geaccepteerd.
5.3.
De verwachting is niet meer gerechtvaardigd dat dat de ouders die het gezag uitoefenen in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is. De rechtbank is echter van oordeel dat het van belang is om te waarborgen dat de nodig hulp wordt ingezet. Verder wordt nog steeds voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom zal het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek en de in te zetten hulpverlening zal de rechtbank de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met een jaar.
ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit
5.4.
De GI heeft op 23 juni 2023 een besluit genomen over waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] ligt: het zogenaamde perspectiefbesluit. Dit besluit is op 5 juni 2023 reeds met de ouders besproken. De GI heeft in het besluit aangegeven dat [de minderjarige] niet bij zijn ouders zal opgroeien en dat niet meer wordt toegewerkt naar thuisplaatsing. Volgens de GI ligt het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders.
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In dat arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Gebleken is dat dit in onderhavig geval aan de orde is bij de beoordeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
5.6.
Op 11 april 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld en per 12 mei 2022 is hij uithuisgeplaatst. Er waren vanaf augustus 2021 al zorgen over [de minderjarige] , als toen nog ongeboren baby, in verband met huiselijk geweld tussen de biologische vader en de moeder. Ook waren er vermoedens van alcohol- en drugsgebruik bij de moeder tijdens de zwangerschap. De moeder is in november 2021 opgenomen in het moeder- en kind huis AmbiQ, om hulp te krijgen bij zaken rondom de bevalling en de zorg voor [de minderjarige] . Het is moeder niet gelukt om voldoende opvoedvaardigheden te laten zien, waaronder voeden, verschonen, opvoeden en neerleggen. In mei 2022 is [de minderjarige] opgenomen in het ziekenhuis vanwege het niet leegdrinken van zijn voedingsflessen. Na de opname in AmbiQ is [de minderjarige] in een crisispleeggezin geplaatst. Vanaf 31 augustus 2022 verblijft [de minderjarige] in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin. De GI geeft aan ouders te zien die stappen proberen te maken, maar dat de aanvaardbare termijn is verstreken en duidelijk is geworden dat de ouders niet de opvoeding en verzorging kunnen bieden die [de minderjarige] nodig heeft. De rechtbank is met de GI van oordeel dat op grond van bovenstaande het in het belang van [de minderjarige] is dat het verblijf bij de pleegouders wordt voortgezet. [de minderjarige] is veilig gehecht aan de pleegouders en hij ontwikkelt zich goed. Het is in het belang van [de minderjarige] dat er nu duidelijkheid komt over zijn opgroeiperspectief. De rechtbank acht het door de GI genomen perspectiefbesluit zorgvuldig voorbereid en tevens voldoende onderbouwd en gemotiveerd. De rechtbank onderschrijft dan ook het perspectiefbesluit, in die zin dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet langer bij zijn ouders ligt, maar bij de pleegouders. Dit neemt echter niet weg dat de ouders met [de minderjarige] contact zullen blijven houden.
5.7.
Bovenstaande maakt dan ook de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW), nu er niet langer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing.
ten aanzien van de omgangsregeling
5.8.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een omgangsregeling vaststellen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het bepaalde in artikel 1:265g, derde lid, BW geldt deze regeling zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd als een regeling als bedoeld in artikel 1:377a, tweede lid, BW.
5.9.
Gebleken is dat de ouders nu om de week, onder begeleiding van de pleegvader, gedurende een uur omgang met [de minderjarige] hebben, en dat dit veel van de ouders en [de minderjarige] vraagt. [de minderjarige] reageert op de omgang door druk gedrag en boosheid en wil dan ook niet eten. Ook de moeder valt de omgang zwaar. De GI heeft aangegeven dat de regeling regelmatig wordt geëvalueerd om te bezien of de regeling nog passend is, maar vindt de huidige regeling voor dit moment het maximaal haalbare. De rechtbank acht vastlegging van de huidige regeling dan ook noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] . De vaststelling van de regeling zal naar verwachting duidelijkheid verschaffen. De GI heeft verder verzocht te bepalen dat bij vakanties van [de minderjarige] er andere omgangsmomenten ingepland worden, maar dit ligt voor de hand, zodat vastlegging daarvan niet noodzakelijk wordt geacht. Ook overweegt de rechtbank dat vastlegging dat het bezoek slechts voor de ouders is bedoeld en niet voor overige familieleden, evenmin noodzakelijk is. Gebleken is dat er discussie is geweest over een contactmoment tussen [de minderjarige] en de ernstig zieke opa vaderszijde. Dit lijkt de reden te zijn geweest voor dit onderdeel van het verzoek. De GI heeft ter zitting aangegeven dat gekeken gaat worden naar een contactmoment, mogelijk via beeldbellen. De rechtbank gaat er vanuit dat de GI, die de regie voert over de omgangsregeling, in overleg met de ouders eventuele (incidentele) aanpassingen overeen zal komen. Van de ouders wordt hierbij verwacht dat zij in overleg blijven en luisteren naar de opdrachten en adviezen die de GI terzake geeft.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] van 11 april 2024 tot 11 april 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 11 april 2024 tot 11 april 2025;
6.3.
stelt de navolgende omgangsregeling vast: de ouders zullen om de week één uur omgang hebben met [de minderjarige] , onder begeleiding van de pleegvader of moeder, dan wel een andere derde, een en ander onder regie van de GI.
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Rozemeijer, mr. E.L. Grosheide en mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.