6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit de stukken en het onderzoek op de zitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 februari 2024 en het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat vanwege eerder begane verkeersovertredingen artikel 63 Sr van toepassing is. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne. Er was sprake van een criminele organisatie met een duidelijke hiërarchische structuur, waarin zorgvuldig en afgebakend door de verschillende deelnemers taken werden vervuld ten behoeve van het invoerproces. De deelnemers communiceerden hierbij veelvuldig door middel van EncroChat of Threema om elkaar op de hoogte te houden van de voortgang van het proces. In april 2020 heeft de criminele organisatie ongeveer 95 kilo cocaïne vanuit Colombia ingevoerd. De verdachte heeft een uitvoerende rol gehad bij de invoer van deze partij cocaïne die met name zag op het in ontvangst nemen en veilig stellen van de partij cocaïne.
Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van drie maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige productie van xtc-pillen vanuit een omvangrijke tabletteerlocatie in een bedrijfspand in Westzaan. Daar werden van MDMA tabletteerpoeder en andere grondstoffen xtc-pillen geperst. Ook maakte de criminele organisatie gebruik van kantoorlocaties en een opslaglocatie, waar voorwerpen stonden opgeslagen die bij de productie van xtc-pillen konden worden gebruikt. De chemische processen bij de productie van xtc-pillen in een illegaal drugslaboratorium, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van het productieproces en de dumping van drugsafval brengen grote risico’s voor mens en milieu met zich. De productie van en handel in xtc heeft verder gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en is in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving.
De verdachte heeft met zijn gedrag bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. De verdachte heeft een organiserende en aansturende rol gehad bij de exploitatie van de tabletteerlocatie. Het was de verdachte die, veelal via EncroChat, anderen binnen de criminele organisatie aanstuurde, zoals de kok en de chauffeurs. Ook maakte de verdachte recepten voor de samenstelling van de pillen, onderhield hij contacten met klanten en bepaalde hij of bestellingen kon worden aangenomen en uitgevoerd. Verder bemoeide hij zich met de administratie en de levering en de opslag van grondstoffen en apparatuur ten behoeve van het productieproces.
Het is algemeen bekend dat met de invoer van cocaïne en de productie van en handel in xtc-pillen grote winsten worden gemaakt. Gelet op de omvang van de ontvangen partij cocaïne en de omvang van de tabletteerlocatie en de productie die daar werd gedraaid, zoals die uit de EncroChat-gesprekken is gebleken, moeten er door de criminele organisaties grote sommen geld zijn verdiend. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de verdachte zich kennelijk heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de schadelijke gevolgen voor anderen en het milieu. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van de feiten, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn uitgevoerd en de rol die de verdachte binnen de criminele organisaties heeft gehad, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van zes jaren een passende straf vindt. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen reden voor matiging van deze beoogde straf. Daarvoor vindt de rechtbank de feiten en de rol van de verdachte te ernstig.
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging wel het tijdsverloop in deze zaken mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren (en niet zestien maanden zoals de raadsman heeft gesteld, nu de verdachte zich op dit moment niet meer in voorlopige hechtenis bevindt) nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officieren van justitie hebben betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, zou moeten worden uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaren. De rechtbank volgt de officieren van justitie hierin niet. Het gaat weliswaar om een onderzoek met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar dat onderzoek is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het feit dat op verzoek van de verdediging onderzoekswensen zijn uitgevoerd, heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van deze zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. Ook andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop sinds de start van het onderzoek kunnen verklaren, hebben zich niet voorgedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twee jaren.
De verdachte is op 1 december 2020 aangehouden en in verzekering gesteld. Nu het vonnis in deze zaak op 19 juni 2024 wordt gewezen, is de redelijke termijn met ruim achttien maanden overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Daarom zal de rechtbank in plaats van de beoogde gevangenisstraf van zes jaren, een gevangenisstraf van kortere duur opleggen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijfenhalf jaren op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Tenuitvoerlegging van deze straf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De rechtbank ziet, anders dan de officieren van justitie hebben gevorderd, gelet op de hoogte van deze gevangenisstraf geen aanleiding om de verdachte ook nog een geldboete op te leggen.