ECLI:NL:RBNHO:2024:6108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
15.304739.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor deelname aan criminele organisaties betrokken bij cocaïne en xtc productie

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis uitgesproken tegen een verdachte die betrokken was bij twee criminele organisaties. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne en een andere organisatie die zich richtte op de productie van xtc. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een uitvoerende rol had in de invoer van cocaïne, waarbij hij verantwoordelijk was voor het in ontvangst nemen en veiligstellen van een partij van ongeveer 95 kilo cocaïne. Daarnaast had hij een organiserende rol binnen de xtc-productie, waar hij verantwoordelijk was voor de aansturing van andere leden van de organisatie en het beheer van de productieprocessen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder medeplegen van het vervaardigen van MDMA en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 5,5 jaar opgelegd, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich had laten leiden door financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen voor anderen en het milieu.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.304739.20 (A) en 15.011681.23 (B) (gevoegd) (P)
Uitspraakdatum: 19 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 en 22 maart 2024, 5 april 2024 en 5 juni 2024 in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft de twee strafzaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd op de zitting van 12 maart 2024. Deze zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. D. Sarian en mr. J.J. van Bree, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging in zaak A op de zitting van 21 april 2023, kort en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
ten aanzien van zaak A
feit 1:medeplegen van het vervaardigen, althans bereiden, bewerken en/of verwerken, althans aanwezig hebben van stoffen bevattende MDMA en/of MDMA-gerelateerde middelen op 30 juni 2020 in Westzaan;
feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde lid van de Opiumwet in de periode van 1 april tot en met 30 juni 2020 in Westzaan, althans in Nederland;
feit 3:medeplegen van het binnen Nederland brengen en/of vervoeren, althans aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne op 21 april 2020, dan wel in de periode van 8 april tot en met 21 april 2020 in Zaandam;
ten aanzien van zaak B
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 21 april 2020 in Zaandam, althans in Nederland.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken. De officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Op het standpunt van de officieren van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
EncroChat (zaken A en B)
3.3.1.1 Onderzoekswensen
De verdediging heeft naar aanleiding van een arrest van het Europese Hof van Justitie van 30 april 2024 inzake EncroChat op de zitting verzocht aanvullend onderzoek naar de rechtmatigheid van de inzet van de interceptie van gegevens van gebruikers van EncroChat. In dat verband heeft de verdediging verzocht om:
een proces-verbaal waaruit volgt of en wanneer de Franse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten op de hoogte hebben gesteld van de interceptie, of (en door wie namens) de Nederlandse autoriteiten toestemming is gegeven tot de inzet van de interceptie en onder welke waarborgen, welke voorwaarden en voor welke periode dit heeft plaatsgevonden;
een afschrift van de officiële kennisgeving van de Franse autoriteiten van de inzet van de interceptie op Nederlands grondgebied.
De rechtbank toetst de verzoeken van de verdediging, nu deze niet eerder zijn gedaan dan op de zitting van 5 juni 2024, aan het noodzaakcriterium. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen in hoeverre het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2024 de noodzaak geeft tot het verzochte nader onderzoek.
Zoals volgt uit het aangehaalde arrest van het Europese Hof van Justitie is in het geval van een Europees opsporingsbevel (EOB) op basis van de Richtlijn 2014/41/EU bij interceptie op grondgebied van een andere EU-lidstaat een kennisgeving aan die lidstaat nodig, mede ter toetsing van de rechtsbescherming van de aldaar af te tappen of afgetapte gebruikers. Anders dan de zaak waarin het Europese Hof van Justitie arrest heeft gewezen, waarbij informatie was gedeeld via een EOB, is in de zaken tegen de verdachte sprake van een samenwerking tussen de Nederlandse en Franse autoriteiten op basis van een JIT (Joint Investigation Team), als bedoeld in het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams. Daarbinnen gelden andere regels dan tussen landen die op basis van EOB’s samenwerken. Maar ook dan kan worden aangenomen dat het in artikel 7 van het Handvest neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven en de communicatie van het doelwit van de interceptie in acht wordt genomen.
Uit de inmiddels in EncroChat-zaken bekend geworden inhoud van de JIT-overeenkomst tussen de Nederlandse en Franse autoriteiten blijkt dat ervan mag worden uitgegaan dat Nederland over de interceptie van gegevens van gebruikers op Nederlands grondgebied werd geïnformeerd. De primaire doelstelling van deze samenwerkingen was namelijk juist “het delen van informatie, inlichtingen, technische gegevens en bewijzen die worden verzameld in het kader van de onderzoeken door elke lidstaat die partij bij de overeenkomst is”. De omstandigheid dat de Nederlandse autoriteiten ook steeds daadwerkelijk van tevoren over de (voorgenomen) interceptie vanaf 1 april 2020 zijn geïnformeerd, wordt bevestigd door de daarover gegeven beschikking van 27 maart 2020 van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, waarin een “machtiging bevel tot binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk ex artikel 126uba Sv en machtiging bevel opnemen van (tel)communicatie ex artikel 127t Sv” is verleend, en door de verlengingen van die machtiging. De rechtbank leidt hieruit af dat Nederland in het kader van de informatie-uitwisseling van het gemeenschappelijke onderzoeksteam voor EncroChat op zijn minst eenzelfde niveau van wetenschap had omtrent de intercepties, als ware zij per formulier genotificeerd als bedoeld in artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de genoemde 126uba en 126t Sv-machtigingen door de rechter-commissaris ook blijkt dat er, mede vanwege de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die gemaakt zou kunnen worden en om de belangen van de verdediging in de zin van artikel 6 EVRM te waarborgen, ten aanzien van de Nederlandse gebruikers een extra rechterlijke toetsing naar Nederlandse maatstaven is aangelegd en dat er in dat kader ook (extra) voorwaarden aan de aangekondigde interceptie zijn gesteld. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank materieel voldaan aan wat het Europese Hof van Justitie in het arrest van 30 april 2024 vereist terzake waarborgen voor gebruikers van communicatiemiddelen waarvan interceptie plaatsvindt op het grondgebied van een lidstaat door opsporingsdiensten van een andere lidstaat, zonder technische bijstand van de lidstaat waar die gebruikers zich bevinden.
Dit alles betekent dat hiermee geen noodzaak is om nader onderzoek zoals gevraagd door de verdediging te laten verrichten. De rechtbank wijst deze onderzoekswensen dan ook af.
3.3.1.2 Vormverzuimen
De verdediging heeft vervolgens bepleit dat niet is voldaan aan de vereisten die het Europees Hof van Justitie stelt aan het gebruik van de verkregen EncroChat-data en dat deze data daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De vereiste kennisgeving van de inzet van de interceptie op Nederlands grondgebied ontbreekt, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptie in Nederland is niet getoetst en er is niet voldaan aan de verbaliseringsplicht. Daarmee is volgens de verdediging sprake van een aantal vormverzuimen, die naar hun aard en ernst moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank verwerpt het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer onder verwijzing naar wat hiervoor onder 3.3.1.1 is overwogen en de arresten van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) en 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192). De rechtbank is van oordeel dat de inzet van de interceptie rechtmatig heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van enig vormverzuim.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen, tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.3
Medeplegen invoer cocaïne (feit 3 (zaak A))
In de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020 is vanuit Colombia een hoeveelheid van ongeveer 95 kilo cocaïne, verwerkt in een zending verf, ingevoerd. De ontvanger van deze zending was [bedrijfsnaam] (hierna [bedrijfsnaam]), gevestigd op de [adres 2] in Zaandam. De eigenaar van dit bedrijf was medeverdachte [naam 1]. De verdachte was werknemer bij dit bedrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door de verdachte verzonden en ontvangen berichten van en naar zijn EncroChat-account Acceptandreact en de overige bewijsmiddelen dat de verdachte een uitvoerende rol heeft gehad voorafgaand aan en bij het in ontvangst nemen en veiligstellen van de partij cocaïne, die naar het bedrijf van [naam 1] is verzonden. Zo voerde de verdachte gesprekken met de vervoerder en medeverdachten [naam 1] en [naam 2] (chatnaam Mangyplane) over de ontvangst van de zending en hield hij de omgeving van het pand in de gaten om de ontvangst en verplaatsing van de zending veilig te laten verlopen. Verder was de verdachte betrokken bij het tillen en verplaatsen van de partij cocaïne naar een gereedstaande auto en hield hij medeverdachte [naam 2] op de hoogte van actuele ontwikkelingen op de dag van aankomst van de zending.
De rechtbank acht de bijdrage van de verdachte, ondanks dat deze zich enkel uitstrekt over twee dagen, gelet op de hierboven omschreven aard en inhoud, van voldoende gewicht om tot een bewezenverklaring te komen van feit 3, namelijk het medeplegen van de invoer en het vervoeren van de cocaïne.
3.3.4
Deelneming criminele organisatie invoer cocaïne (zaak B)
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, is niet vereist dat iemand moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van vol opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval druggerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft. Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het door de organisatie beoogde oogmerk. Tot slot is vereist dat de verdachte op de hoogte is van het oogmerk van de organisatie.
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugsgerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat sprake was van een crimineel samenwerkingsverband vanaf 1 december 2019. Dat is het moment waarop de voorbereidingen voor de invoer van de partij cocaïne worden gestart met het bestellen van een proefzending verf bij hetzelfde bedrijf in Colombia, dat de later onderschepte zending verf met daarin cocaïne heeft geleverd. Hoewel vermoedens bestaan dat eerder is geprobeerd via de invoer van legale goederen cocaïne het land in te voeren, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat het samenwerkingsverband een gestructureerd en duurzaam karakter had. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in een periode van vier maanden intensief wordt gecommuniceerd via EncroChat en de applicatie Threema over het organiseren van de invoer van cocaïne. Uit deze contacten volgt een duidelijke structuur en duurzaamheid tussen de verschillende deelnemers. Er was sprake van een organisatie met een bepaalde hiërarchie, waarin ieder zijn eigen contactpersonen had en personen daarbuiten niet hoefde te kennen. Eenieder had slechts contact met degene die nodig was voor de volgende stap in het invoerproces. Wel werden chats met beslissingen of vragen doorgestuurd naar anderen om hen op de hoogte te houden.
Met het leggen van contacten in Colombia, het opzetten van een dekmantel, het laten verzenden van een proefzending en de daadwerkelijke bestelling, en de verzending en ontvangst van de in verf verwerkte cocaïne is ruime tijd gemoeid geweest. Dat in die periode sprake is van slechts één ontvangen zending, doet niet af aan de duurzaamheid van de samenwerking die nodig is om een dergelijk drugstransport te regelen.
De verdachte heeft deelgenomen aan dit crimineel samenwerkingsverband en had wetenschap van het oogmerk van die organisatie. Hij heeft, zoals hiervoor onder 3.3.3 overwogen, een uitvoerende rol gehad bij de invoer van de cocaïne en het vervoeren van de partij cocaïne. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het feit in zaak B bewezen acht.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 in zaak A en het feit in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van zaak A
feit 1
hij op 30 juni 2020 te Westzaan, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervaardigd grote hoeveelheden van stoffen bevattende MDMA;
feit 2
hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte (onder de chatnaam Acceptandreact en Originalzone), en personen met de chatnamen Onevodka, Goldenboydon en Goldenboytabsbv en [naam 3] en [naam 4] en andere mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde lid en vierde lid van de Opiumwet;
feit 3
hij in de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en binnen Nederland heeft vervoerd, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van zaak B
hij in de periode van 1 december 2019 tot en met 21 april 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte (onder de chatnaam Acceptandreact), en personen met de chatnamen Mangyplane, Dubbelduck en Distel en andere mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, het bereiden, bewerken en/of verwerken, en vervoeren van een stof bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde lid en vierde lid van de Opiumwet;
feit 3:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, en medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van zaak B
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en/of vijfde lid van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van acht jaren en zes maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, en een geldboete van € 80.000, bij geen betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officieren van justitie buitenproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. De raadsman heeft ook bepleit dat, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, de verdachte niet de rol van organisator kan worden toegedicht, maar slechts een meer ondergeschikte rol, zeker ten aanzien van de ingevoerde cocaïne. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met deze beperktere rol van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, de media-aandacht voor deze zaken en de forse overschrijding van de redelijke termijn en dit in strafmatigende zin bij de strafoplegging te betrekken. De raadsman heeft verder bepleit dat de eis van een lange gevangenisstraf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt, zodat oplegging van daarnaast een geldboete geen meerwaarde heeft. De raadsman vindt oplegging van een geldboete bovendien niet opportuun, omdat dat de schuldenlast van de verdachte zal vergroten, wat de kans op herhaling kan vergroten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit de stukken en het onderzoek op de zitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 februari 2024 en het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat vanwege eerder begane verkeersovertredingen artikel 63 Sr van toepassing is. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne. Er was sprake van een criminele organisatie met een duidelijke hiërarchische structuur, waarin zorgvuldig en afgebakend door de verschillende deelnemers taken werden vervuld ten behoeve van het invoerproces. De deelnemers communiceerden hierbij veelvuldig door middel van EncroChat of Threema om elkaar op de hoogte te houden van de voortgang van het proces. In april 2020 heeft de criminele organisatie ongeveer 95 kilo cocaïne vanuit Colombia ingevoerd. De verdachte heeft een uitvoerende rol gehad bij de invoer van deze partij cocaïne die met name zag op het in ontvangst nemen en veilig stellen van de partij cocaïne.
Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van drie maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige productie van xtc-pillen vanuit een omvangrijke tabletteerlocatie in een bedrijfspand in Westzaan. Daar werden van MDMA tabletteerpoeder en andere grondstoffen xtc-pillen geperst. Ook maakte de criminele organisatie gebruik van kantoorlocaties en een opslaglocatie, waar voorwerpen stonden opgeslagen die bij de productie van xtc-pillen konden worden gebruikt. De chemische processen bij de productie van xtc-pillen in een illegaal drugslaboratorium, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van het productieproces en de dumping van drugsafval brengen grote risico’s voor mens en milieu met zich. De productie van en handel in xtc heeft verder gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en is in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving.
De verdachte heeft met zijn gedrag bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. De verdachte heeft een organiserende en aansturende rol gehad bij de exploitatie van de tabletteerlocatie. Het was de verdachte die, veelal via EncroChat, anderen binnen de criminele organisatie aanstuurde, zoals de kok en de chauffeurs. Ook maakte de verdachte recepten voor de samenstelling van de pillen, onderhield hij contacten met klanten en bepaalde hij of bestellingen kon worden aangenomen en uitgevoerd. Verder bemoeide hij zich met de administratie en de levering en de opslag van grondstoffen en apparatuur ten behoeve van het productieproces.
Het is algemeen bekend dat met de invoer van cocaïne en de productie van en handel in xtc-pillen grote winsten worden gemaakt. Gelet op de omvang van de ontvangen partij cocaïne en de omvang van de tabletteerlocatie en de productie die daar werd gedraaid, zoals die uit de EncroChat-gesprekken is gebleken, moeten er door de criminele organisaties grote sommen geld zijn verdiend. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat de verdachte zich kennelijk heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de schadelijke gevolgen voor anderen en het milieu. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van de feiten, de gestructureerde, georganiseerde wijze waarop de feiten zijn uitgevoerd en de rol die de verdachte binnen de criminele organisaties heeft gehad, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van zes jaren een passende straf vindt. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen reden voor matiging van deze beoogde straf. Daarvoor vindt de rechtbank de feiten en de rol van de verdachte te ernstig.
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging wel het tijdsverloop in deze zaken mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren (en niet zestien maanden zoals de raadsman heeft gesteld, nu de verdachte zich op dit moment niet meer in voorlopige hechtenis bevindt) nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De officieren van justitie hebben betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, zou moeten worden uitgegaan van een redelijke termijn van drie jaren. De rechtbank volgt de officieren van justitie hierin niet. Het gaat weliswaar om een onderzoek met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar dat onderzoek is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het feit dat op verzoek van de verdediging onderzoekswensen zijn uitgevoerd, heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van deze zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. Ook andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop sinds de start van het onderzoek kunnen verklaren, hebben zich niet voorgedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twee jaren.
De verdachte is op 1 december 2020 aangehouden en in verzekering gesteld. Nu het vonnis in deze zaak op 19 juni 2024 wordt gewezen, is de redelijke termijn met ruim achttien maanden overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Daarom zal de rechtbank in plaats van de beoogde gevangenisstraf van zes jaren, een gevangenisstraf van kortere duur opleggen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijfenhalf jaren op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Tenuitvoerlegging van deze straf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De rechtbank ziet, anders dan de officieren van justitie hebben gevorderd, gelet op de hoogte van deze gevangenisstraf geen aanleiding om de verdachte ook nog een geldboete op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 in zaak A en het feit in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2024.
De griffier, mr. P.H. Boersma, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE 1
VOLLEDIGE TEKST VAN DE TENLASTELEGGINGEN
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in zaak A als bedoeld in artikel 313 Sv op de zitting van 21 april 2023, ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A
feit 1
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Westzaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd, althans opzettelijk heeft bereid, en/of bewerkt, en/of verwerkt, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad: een (grote) hoeveelhe(i)d(en) van (een) stof(fen) bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, te weten XTC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Westzaan, gemeente Zaanstad, en/of Amsterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte, (onder de chatnaam acceptandreact en/of originalzone) en/of een of meer personen met de chatnamen Onevodka en/of goldenboydon en/of goldenboytabsbv en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of één of meer andere mededader(s),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde lid en/of artikel 10 vierde lid, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en/of verwerken en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van (een) stof(fen) bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, te weten XTC en/of MDMA, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
hij op of omstreeks 21 april 2020, in elk geval in of omstreeks de periode van 8 april 2020 tot en met 21 april 2020, te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of (binnen Nederland ) heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van zaak B
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 oktober 2019 tot en met 21 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte (onder meer onder de chatnaam acceptandreact en/of originalzone) en/of een of meer personen met de chatnamen Mangyplane en/of Dubbelduck en/of Distel of Zigeuner en/of één of meer andere mededader(s),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde lid en/of artikel 10 vierde lid en/of artikel 10 vijfde lid, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, het bereiden, bewerken en/of verwerken, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van een stof bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
BIJLAGE 2
BEWIJSMIDDELENBIJLAGE
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. Voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, Sv betreft, zijn de bewijsmiddelen slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
[…]