In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de aanslag, stelde dat de overheid belastinggeld besteedt aan de subsidiëring van fossiele brandstoffen, wat volgens haar in strijd is met haar recht op leven, vrijheid en veiligheid zoals vastgelegd in de artikelen 2 en 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de verplichting om belasting te betalen algemeen is en dat het niet aan de belastingplichtige is om te bepalen voor welke overheidsuitgaven hij wel of niet belasting betaalt. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en stelde vast dat de aanslag in overeenstemming was met de Wet IB 2001. De rechtbank concludeerde dat de artikelen 2 en 5 van het EVRM geen grond vormen voor vermindering van de aanslag, en dat de rechtsmacht van de administratieve rechter in belastingzaken niet toereikend is om de besteding van belastinggelden te beoordelen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.