Uitspraak
ooRECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
Voorafgaand aan de zitting zijn van partijen de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van Blackfish:de producties 16 tot en met 24;
van de zijde van Douglas:de producties 8 en 9.
2.De feiten
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
“
Met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van 3 maanden zeggen wij bij deze de huurovereenkomst op per 31 oktober 2023 waarna het gehuurde uiterlijk per 31 oktober 2023 (…) opgeleverd dient te worden.”
“
Douglas kan deze brief niet goed plaatsen. Douglas legt deze opzegging zonder rechtsgevolg naast zich neer, aangezien deze niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet. De huurovereenkomst zal dus niet op 31 oktober 2023 eindigen.”
“
Op 26 juli 2023 heeft (…) namens Verhuurder de huurovereenkomst opgezegd met een opzegtermijn van 3 maanden, (…). Deze opzegging wordt door Douglas thans niet geaccepteerd, omdat het niet zou voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zoals vermelding van de grondslag.Hoewel Verhuurder betwist dat Douglas de opzegging om voornoemde reden kan weigeren, omdat deze afwijken van de partijbedoeling en (impliciet) gemaakte afspraken, doe ik Douglas middels dit schrijven op grond van de in 2022 gemaakte afspraken een (vernieuwde) opzegging toekomen met (opnieuw) inachtneming van de opzegtermijn van 3 maanden, per 30 november 2023, met vermelding van de grond/ reden, namelijk de herontwikkeling van het winkelcentrum waar het gehuurde onderdeel van uitmaakt in kwartaal 1 2024 zal aanvangen waardoor Verhuurder het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik en/ of het gehuurde conform afspraak met [naam] vrij van huurder zal worden verkocht en geleverd en/ of omdat een redelijke afweging van de belangen van verhuurder bij de beëindiging van de overeenkomst (…) opwegen tegen de belangen van Douglas bij de verlenging van de overeenkomst.”
“In uw brief van 18 augustus 2023 (…) doet u Douglas (…) een nieuwe opzegging per 30 november 2023 toekomen. Via deze weg deel ik u mede dat Douglas niet instemt met deze nieuwe opzegging.”
3.Het geschil
primair(i) verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd per 1 november althans 1 december 2023;
(ii) Douglas veroordeelt tot ontruiming;
subsidiair(iii) vaststelt op welk tijdstip de huurovereenkomst zal eindigen;
(iv) Douglas veroordeelt tot ontruiming;
en(v) Douglas veroordeelt tot betaling van huur tot aan het moment van de ontruiming;
(vi) Douglas veroordeelt tot betaling van een contractuele boete;
(vii) verklaart voor recht dat Douglas aansprakelijk is voor de schade die Douglas lijdt als gevolg van het niet tijdig opleveren van het gehuurde per 1 november althans 1 december 2023, nader op te maken bij staat.
Vanwege de weigering van Douglas om over te gaan tot ontruiming verbeurt zij een contractuele boete en is zij schadeplichtig jegens Blackfish.
Nog afgezien daarvan is geen sprake van dringend eigen gebruik. Blackfish wenst het gehuurde niet zelf te gebruiken maar leeg en vrij van huur aan een derde te verkopen.
Het beroep op een belangenafweging van Blackfish is ook ongegrond. Blackfish komt geen beroep op de belangenafweging toe, omdat met de allonge II een nieuwe huurovereenkomst is gesloten. Het is niet duidelijk hoe concreet de renovatie en herontwikkelingsplannen voor het winkelcentrum zijn. Blackfish heeft daarnaast geen eigen belang bij de realisatie van deze plannen. Daarnaast gaat Blackfish voorbij aan de belangen van Douglas bij voortzetting van de huurovereenkomst.
4.De beoordeling
Ook het beroep van Blackfish op de bedoelingen en intenties van partijen bij het aangaan van deze overeenkomst faalt. Los van het antwoord op de vraag of uit de onderlinge correspondentie de door Blackfish gestelde intenties en bedoelingen kunnen worden afgeleid, wat in geschil is, komt het er bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van 26 juli 2023 op aan of partijen op 6 december 2022 toestemming hebben gekregen om op dit punt af te wijken van het dwingend huurrecht. Het betreft immers een afwijking ten nadele van de huurder. De kantonrechter stelt vast dat partijen deze toestemming niet hebben gekregen. Uit de tekst van het verzoekschrift blijkt namelijk dat partijen deze afwijking van dwingend huurrecht niet aan de kantonrechter hebben voorgelegd. De door de kantonrechter op 6 december 2022 gegeven toestemming ziet daarom niet op de door Blackfish voorgestane afwijking van de in artikel 7:294 BW neergelegde regel dat een opzegging de gronden moet bevatten.
Dit brengt mee dat de door Blackfish op 26 juli 2023 verzonden opzegging nietig is en dat Blackfish zich in dit geding niet op deze opzegging kan beroepen.
Voor zover het beroep op dringend eigen gebruik niet opgaat, beroept Blackfish zich op de belangenafweging [5] .
Douglas stelt dat Blackfish geen beroep op dringend eigen gebruik of een belangenafweging toekomt, omdat Blackfish pas sinds augustus 2023 eigenaar en verhuurder van de gehuurde bedrijfsruimte is [6] . Nog afgezien daarvan is van dringend eigen gebruik geen sprake en valt een eventuele belangenafweging niet in het voordeel van Blackfish uit, aldus Douglas.
Dit alles brengt mee dat de opzegging van Blackfish niet is gedaan tegen het einde van de termijn waarvoor de huurovereenkomst aanvankelijk is aangegaan en dat Douglas geen beroep op 7: 296 lid 2 BW toekomt. De kantonrechter komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde opzeggingsgrond: dringend eigen gebruik.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van Douglas dat erop neerkomt dat toewijzing van de vordering van Blackfish niet mogelijk is, omdat Blackfish sinds augustus 2023 eigenaar en verhuurder van de gehuurde bedrijfsruimte is [10] . Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de bedoelde wachttijd niet van toepassing is op een opzegging wegens de belangenafweging [11] .
Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat uit de overeenkomst van 5 oktober 2022 en de correspondentie daarover blijkt dat deze overeenkomst door partijen is aangegaan in de wetenschap dat zij beiden een tijdelijke periode op het oog hadden waarvan zij allebei de duur nog niet konden inschatten. Aan de kant van Blackfish was er de onzekerheid over de voortgang van de herontwikkelingsplannen van het winkelcentrum en aan de kant van Douglas de onbekendheid met het tijdstip waarover zij over het “oude V&D-pand” zou kunnen beschikken. Vanwege deze wederzijdse onzekerheid hebben partijen, beide als professionals, bewust gekozen voor een huurovereenkomst van onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 3 maanden.
Voorts heeft Douglas gelet op de ontruimingstermijn voldoende gelegenheid om een andere (tijdelijke) locatie in het centrum van [plaats] te zoeken. Zonder deugdelijke toelichting is het niet aannemelijk dat geschikte panden aldaar niet beschikbaar zijn.
Het hierin gelegen nadeel dat zij heeft doordat zij niet één op één over kan gaan naar het oude V&D pand, komt onder de gegeven omstandigheden voor haar risico.
Omdat de overeenkomst pas eindigt op het door de kantonrechter vastgestelde tijdstip, indien dat tijdstip bij onherroepelijke uitspraak is vastgesteld, mag de rechter zijn uitspraak in beginsel niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Als het verweer van de huurder hem kennelijk ongegrond voorkomt, mag hij de uitspraak waarbij hij de beëindigingsvordering toewijst echter wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hierbij dient de kantonrechter terughoudendheid te betrachten. Gelet op de te betrachten terughoudendheid zal de kantonrechter dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hierbij weegt mee dat het verweer van Douglas op de meeste onderdelen slaagt. Blackfish stelt wel dat Douglas met haar verweer uitsluitend tijd wil rekken en dit misbruik van recht oplevert, maar onderbouwt die stelling in het licht daarvan onvoldoende.
5.De beslissing
woensdag 10 juli 2024voor een akte aan de zijde van Douglas over de in r.o. 4.22. bedoelde verhuis- en inrichtingskosten;