ECLI:NL:RBNHO:2024:5606

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
C/15/346563 HA ZA 23-660
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van RN Vastgoed wegens onrechtmatige daad en leningsovereenkomsten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 5 juni 2024, is eiser [eiser] een rechtszaak gestart tegen de (indirect) bestuurders van RN Vastgoed, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], op basis van onrechtmatige daad. Eiser stelt dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit het sluiten van twee leningsovereenkomsten, waarbij RN Vastgoed de leningen voor andere doeleinden heeft aangewend dan afgesproken en geen eerste recht van hypotheek heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt aan de bestuurders, die de schade aan eiser moeten vergoeden. Partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over de omvang van de schade. De procedure omvat onder andere de dagvaarding, akten van overlegging van producties, en een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld door eiser niet te informeren over de werkelijke bestemming van de leningen en de vestiging van het hypotheekrecht. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/346563 / HA ZA 23-660
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. I. Roseboom,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Slotema,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
De zaak in het kort
[eiser] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als (indirect) bestuurders van RN Vastgoed persoonlijk aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad wegens het sluiten van twee leningsovereenkomsten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zouden hebben bewerkstelligd dat RN Vastgoed de leningen voor andere doeleinden heeft aangewend dan was afgesproken en bovendien geen eerste recht van hypotheek op de gronden aan [eiser] heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt en dat de bestuurders de schade persoonlijk aan [eiser] moeten vergoeden. Partijen krijgen de gelegenheid zich uit te laten over de omvang van de schade.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 november 2023 met producties 1 tot en met 20;
- de akte overlegging producties [eiser] met daarbij een USB-stick met daarop producties 13 en 16 bij dagvaarding;
- het tegen [gedaagde 2] verleende verstek;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] met producties 1 tot en met 3;
- het tussenvonnis van 31 januari 2024;
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 21 en 22;
- de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] Beheer B.V. (“ [naam 1] ”) en [gedaagde 2] Beheer B.V. (“ [naam 2] ”) waren tot 24 juni 2022 statutair directeur van RN Vastgoed B.V. (“RN Vastgoed”). Vanaf 24 juni 2022 is [naam 1] enig statutair directeur van RN Vastgoed.
2.2.
[gedaagde 1] is enig statutair directeur en enig aandeelhouder van [naam 1] en [gedaagde 2] is enig statutair directeur en enig aandeelhouder van [naam 2] .
2.3.
[eiser] heeft op 6 juli 2017 een overeenkomst van geldlening van € 225.000,= gesloten met RN Vastgoed (“de Lening 2017”), met een looptijd van zes maanden tot 7 januari 2018 en een rente van 6% per jaar. De Lening 2017 was bestemd voor de aankoop en financiering van een perceel cultuurgrond in de gemeente Jutphaas (“perceel Jutphaas”).
2.4.
RN Vastgoed heeft de Lening 2017 niet aan het einde van de looptijd afgelost.
2.5.
[eiser] heeft op 24 mei 2018 een overeenkomst van geldlening van
€ 300.000,= gesloten met RN Vastgoed (“de Lening 2018”). Dit bedrag bestaat uit het bedrag van € 225.000,= dat [eiser] onder de Lening 2017 aan RN Vastgoed had geleend maar nog niet terugbetaald had gekregen en een aanvullende lening van € 75.000,=. De Lening 2018 heeft een looptijd van zeven maanden tot 1 januari 2019 en een rente van 8% per jaar. De Lening 2018 voorziet erin dat als de hoofdsom niet op of voor 31 december 2018 aan [eiser] wordt terugbetaald, de hoofdsom wordt vermeerderd met 5% (“de kick-up fee”). De Lening 2018 was bestemd voor de aankoop en financiering van een aantal percelen cultuurgrond in de gemeente Oostzaan (“de percelen Oostzaan”).
2.6.
RN Vastgoed is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 augustus 2022 veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 300.000,=, de kick-up fee en rente en kosten.
2.7.
RN Vastgoed is met ingang van 15 november 2022 in staat van faillissement verklaard.
2.8.
[eiser] heeft zijn vordering op RN Vastgoed uit hoofde van de Lening 2017 en de Lening 2018 (gezamenlijk “de Leningen”) niet voldaan gekregen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van (i) een bedrag van € 300.000,= te vermeerderen met contractuele rente en (ii) een bedrag van € 15.000,=, te vermeerderen met wettelijke rente, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding. Aan deze vordering legt [eiser] onrechtmatig handelen [1] van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun hoedanigheid van (indirect) bestuurders van RN Vastgoed ten grondslag. [eiser] stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als (indirect) bestuurders van RN Vastgoed bij het aangaan van de Lening 2017 en de Lening 2018 wisten, dan wel redelijkerwijs moeten hebben begrepen dat RN Vastgoed niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en dat RN Vastgoed geen verhaal zou bieden. Ook hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] willens en wetens betaling aan [eiser] gefrustreerd en hem vanaf juni 2019 aan het lijntje gehouden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deden telkens toezeggingen dat RN Vastgoed de verschuldigde bedragen aan [eiser] zou voldoen en dat het in de Leningen overeengekomen eerste hypotheekrecht ten gunste van [eiser] zou worden gevestigd, maar hebben die toezeggingen niet gestand gedaan. Dit valt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] persoonlijk ernstig te verwijten.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde 1] bestrijdt onder meer dat hem een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Ook vindt [gedaagde 1] dat hij zich kan disculperen en doet hij een beroep op matiging van de schade.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien [gedaagde 1] in het geding is verschenen en tegen [gedaagde 2] verstek is verleend, zal tussen alle partijen één vonnis worden gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd [2] .
Maatstaf bestuurdersaansprakelijkheid
4.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een bestuurder aansprakelijk worden gehouden voor schade van de schuldeiser van de vennootschap (doordat diens vordering onbetaald en onverhaalbaar blijft) indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt [3] . Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder (i) wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade of (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen [4] .
4.3.
De aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon rust tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon bestuurder is [5] .
Standpunt [eiser]
4.4.
Wat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volgens [eiser] persoonlijk ernstig valt te verwijten, heeft [eiser] als volgt nader toegelicht. [eiser] is de Lening 2017 onder valse voorwendselen aangegaan. In de Lening 2017 is opgenomen dat die is bestemd voor de aankoop en financiering van perceel Jutphaas, terwijl de Lening 2017 daar niet voor is gebruikt. RN Vastgoed had de eigendom van perceel Jutphaas namelijk al op 15 december 2016, en dus voor het aangaan van de Lening 2017, verkregen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wisten dit. [eiser] is daar pas in 2021 achter gekomen. Toen RN Vastgoed de Lening 2017 niet op de afgesproken datum kon aflossen, is [eiser] ook de Lening 2018 onder valse voorwendselen aangegaan. In de Lening 2018 is opgenomen dat die is bestemd voor de aankoop en financiering van de percelen Oostzaan. Uit kadastraal onderzoek blijkt echter dat de percelen Oostzaan direct na aankoop zijn gesplitst in nieuwe, kleinere percelen waarvan er diezelfde dag vier met winst zijn doorverkocht. De splitsing en doorverkoop leidden ertoe dat RN Vastgoed haar verplichting tot het vestigen van een eerste hypotheekrecht op de percelen Oostzaan ten gunste van [eiser] niet kon nakomen. Daardoor kon [eiser] zich niet met voorrang op de percelen Oostzaan verhalen toen de Lening 2018 niet op de afgesproken datum werd afgelost.
Standpunt [gedaagde 1]
4.5.
[gedaagde 1] betwist dat hij wist of had kunnen weten dat RN Vastgoed haar verplichtingen onder de Leningen niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden. [gedaagde 1] voert daartoe aan dat RN Vastgoed de verschuldigde rente gedurende de looptijd van de Lening 2017 volledig aan [eiser] heeft betaald. Het faillissement van RN Vastgoed is bovendien pas een aantal jaren later, in 2022, uitgesproken. Dat de Leningen niet konden worden terugbetaald was het gevolg van het feit dat een transactie met VolkerWessels later dan verwacht werd geëffectueerd, waardoor het boekjaar 2017 met een verlies werd afgesloten. Hoewel het juist is dat er in de Lening 2017 is opgenomen dat die is bestemd voor de aankoop en financiering van perceel Jutphaas, staat er volgens [gedaagde 1] niet dat het geld “uitsluitend”, “slechts” of “enkel” voor de aankoop en financiering is bestemd. De Lening 2017 was bedoeld voor het hele project Jutphaas en de daarmee verband houdende kosten, zoals de kosten van het prospectus en de loonkosten. De Lening 2017 is aangewend voor de bedrijfsvoering. Er staat ook geen sanctie op het aanwenden van het geld anders dan voor de aankoop en financiering.
[gedaagde 1] heeft persoonlijk ernstig verwijtbaar gehandeld
4.6.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij te kennen had gegeven dat hij uitsluitend leningen aan RN Vastgoed wilde verstrekken voor de aankoop van percelen grond en niet om andere crediteuren van RN Vastgoed mee te voldoen. Uit de Lening 2017 blijkt niet dat die was bedoeld voor de bedrijfsvoering, zoals [gedaagde 1] heeft aangevoerd. Als dat wel de bedoeling zou zijn geweest, dan had het voor de hand gelegen dat [gedaagde 1] , die de Leningen zelf heeft opgesteld, dat in de tekst van de Lening 2017 zou hebben opgenomen. Hij heeft dit echter niet gedaan. Het feit dat de woorden “uitsluitend”, “slechts” of “enkel” niet in de Lening 2017 zijn opgenomen en dat de Lening 2017 geen sanctie kent voor het aanwenden van het geld voor andere doeleinden dan de aankoop en financiering is niet voldoende om de uitleg van [gedaagde 1] te ondersteunen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Lening 2017 zo moet worden uitgelegd dat die enkel is bedoeld voor de aankoop en financiering van perceel Jutphaas en niet voor de bedrijfsvoering. Nu vaststaat dat de Lening 2017 niet is aangewend voor de aankoop of financiering van perceel Jutphaas en [gedaagde 1] heeft verzuimd [eiser] daar vooraf over te informeren, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] heeft bewerkstelligd dat [eiser] willens en wetens op het verkeerde been is gezet en de Lening 2017 onder valse voorwendselen heeft gesloten.
4.7.
Toen RN Vastgoed de Lening 2017 aan het einde van haar looptijd niet kon terugbetalen, heeft [gedaagde 1] vervolgens bewerkstelligd dat [eiser] de Lening 2018 met RN Vastgoed sloot, waarbij het onder de Lening 2017 geleende bedrag van € 225.000,= werd verhoogd tot € 300.000,=. [eiser] heeft daarbij bedongen dat de contractuele rente werd verhoogd van 6% naar 8% en dat de kick-up fee aan hem werd toegekend. Daarnaast werd RN Vastgoed verplicht een eerste recht van hypotheek te verlenen op de percelen Oostzaan, waardoor [eiser] zich dan met voorrang op die percelen zou kunnen verhalen of bij verkoop en overdracht van die percelen een voorrecht op de opbrengst kon bedingen. Zoals [eiser] heeft gesteld en [gedaagde 1] op de zitting heeft verklaard, heeft [eiser] bij en na het sluiten van de Lening 2018 meerdere keren aangedrongen op de vestiging van het eerste hypotheekrecht op de percelen Oostzaan, maar heeft RN Vastgoed dat recht nimmer doen vestigen. [gedaagde 1] heeft verklaard dat het er niet van kwam om het hypotheekrecht te vestigen, ook omdat hij ervan uitging dat de Lening 2018 tijdig zou worden terugbetaald. [gedaagde 1] zag dan ook geen aanleiding om zekerheid te stellen.
4.8.
Niet weersproken is dat de splitsing en doorverkoop van de percelen Oostzaan ertoe leidden dat RN Vastgoed haar verplichting tot vestiging van het eerste hypotheekrecht ten gunste van [eiser] vervolgens niet meer kon nakomen, omdat RN Vastgoed toen geen eigenaar meer van (alle) percelen Oostzaan was. Aangezien die splitsing, vernummering en doorverkoop direct na de verkrijging van de percelen heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] heeft bewerkstelligd dat RN Vastgoed haar in de Lening 2018 opgenomen verplichting tot het verstrekken van een eerste recht van hypotheek op de percelen Oostzaan niet kon nakomen. Nu [eiser] bij het aangaan van de Lening 2018 te kennen had gegeven dat het verkrijgen van dit zekerheidsrecht van essentieel belang voor hem was, wist [gedaagde 1] of moest hij begrijpen dat [eiser] een verkeerde voorstelling van zaken op dit punt had. [gedaagde 1] had [eiser] daarover moeten informeren en had de Lening 2018 niet in deze vorm mogen opstellen en door [eiser] laten tekenen. Omdat [gedaagde 1] dat toch heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] ook voor wat betreft de Lening 2018 heeft bewerkstelligd dat [eiser] willen en wetens op het verkeerde been is gezet en de Lening 2018 onder valse voorwendselen heeft gesloten.
4.9.
Het voorgaande in overweging nemende komt de rechtbank tot het oordeel dat het hiervoor omschreven handelen van [gedaagde 1] als (indirect) bestuurder van RN Vastgoed ten opzichte van [eiser] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde 1] heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld en is aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade.
Geen disculpatie
4.10.
Voor het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat [gedaagde 2] aansprakelijk is jegens [eiser] heeft [gedaagde 1] gesteld dat hij zich kan disculperen en dat hij niet aansprakelijk is. Naar aanleiding daarvan overweegt de rechtbank dat de bestuurders van een besloten vennootschap de bestuurstaken behoudens uitzondering gezamenlijk uitoefenen en daarvoor een collectieve verantwoordelijkheid dragen, waarbij hoofdelijke aansprakelijkheid van iedere bestuurder als uitgangspunt geldt. De stelling van [gedaagde 1] dat hij niet weet wat [gedaagde 2] aan [eiser] heeft beloofd en dat het [gedaagde 1] na het terugtreden van [gedaagde 2] als (indirect) bestuurder van RN Vastgoed duidelijk werd dat [gedaagde 2] niet alles met [gedaagde 1] deelde is, mede gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, niet voldoende om een uitzondering op het uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid te maken.
Schade
4.11.
Als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] heeft [eiser] schade geleden, waarvoor [gedaagde 1] aansprakelijk is. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding dient de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven [6] . Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Vaststaat dat [eiser] de Leningen in dat geval niet zou hebben gesloten en het geld dan niet uit zijn vermogen zou zijn verdwenen. Dat houdt in dat de rechtbank vooralsnog van oordeel is dat de volledige hoofdsom onder de Lening 2018 als schade zal worden toegewezen. Hoe de te maken vergelijking uitpakt voor de rente (en de kick-up fee), heeft tot nu toe echter onvoldoende onderdeel uitgemaakt van het partijdebat en is voor de rechtbank niet duidelijk. De rechtbank zal [eiser] daarom in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte uit te laten, waarbij [eiser] in ieder geval rekening dient te houden dat hij een deel van de contractuele rente van RN Vastgoed heeft ontvangen. [eiser] dient dan ook in zijn akte (tevens) inzichtelijk te maken welke bedragen hij heeft ontvangen, wanneer hij die bedragen heeft ontvangen en op welke periode die bedragen betrekking hebben. [gedaagde 1] zal daar dan bij akte op kunnen reageren.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 3 juli 2024voor het nemen van een akte door [eiser] (uitsluitend) over wat is vermeld onder rechtsoverweging 4.11, waarna [gedaagde 1] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Metz, bijgestaan door de griffier mr. N.M. Bindhammer, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) juncto 2:11 BW.
2.Artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.Zie HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295.
4.Zie HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758.
5.Artikel 2:11 BW.
6.Zie aantekening 2 bij artikel 6:97 BW, T&C Burgerlijk Wetboek.