ECLI:NL:RBNHO:2024:5457

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
HAA 23/562
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2021; hoorplicht en beginselen van behoorlijk bestuur

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag is berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 94.357. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij aanvoert dat zijn hoorplicht is geschonden en dat hij recht heeft op een dwangsom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 5 augustus 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag en dat er veelvuldig is gecorrespondeerd over het plannen van een hoorgesprek. Eiser heeft echter aangegeven dat hij vanwege verblijf in het buitenland niet beschikbaar was voor een hoorgesprek op de voorgestelde data. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende pogingen heeft ondernomen om eiser te horen en dat de hoorplicht niet is geschonden. Eiser heeft ook geen voldoende gemotiveerd betoog gedaan over de hoogte van de aanslag.

De rechtbank concludeert dat de aanslag in stand blijft en dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft geen recht op een dwangsom, omdat de inspecteur tijdig uitspraak heeft gedaan op het bezwaar. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2024.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/562

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 94.357.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 3 april 2023 en 21 juni 2023 klachten van eiser ontvangen die door het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland zijn behandeld bij wege van een brief gedagtekend op 18 augustus 2023.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 30 april 2022 heeft eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 gedaan. Het hierin aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning (inkomsten uit vroegere dienstbetrekking) bedraagt € 94.357.
2. Op 24 juni 2022 is de aanslag overeenkomstig de op 30 april 2022 ingediende aangifte opgelegd.
3. Op 3 augustus 2022 heeft eiser een gewijzigde aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 ingediend. Het hierin aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 87.017. Eiser geeft aan recht te hebben op (onder meer) de jonggehandicaptenkorting.
4. Op 5 augustus 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In het bezwaar is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
‘Doordat [eiser] en zijn partner
niethet gehele jaar op één adres hebben gewoond en [eiser] door een forse nabetaling van het UWV een hoog bedrag aan inkomsten heeft mogen ontvangen, is het onduidelijk of [eiser] het hoogste inkomen heeft gehad of zijn partner het hoogste inkomen heeft gehad in Box 1, daar het bij [eiser] een nabetaling van een uitkering is geweest!
(…)
Ook wenst [eiser] een Hoorzitting op Locatie om dit Bezwaar te bespreken!’
5. Op 5 augustus 2022 heeft eiser nogmaals een gewijzigde aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 ingediend. Het hierin aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 94.357. Eiser geeft aan recht te hebben op (onder meer) de jonggehandicaptenkorting.
6. Op 17 augustus 2022 is de beslistermijn van het bezwaar door verweerder eenzijdig verlengd met zes weken tot 28 oktober 2022.
7. Op 31 augustus 2022 heeft verweerder naar eiser een brief gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘U hebt een bezwaarschrift ingediend over het jaar 2021. Ik heb enkele vragen over uw bezwaarschrift en wil die graag met u bespreken.
Helaas kan ik u niet telefonisch bereiken. Daarom vraag ik u mij te bellen. (…)’
8. Op 15 september 2022 heeft eiser naar verweerder een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…)
Ik wens niet telefonisch benaderd te worden en wil alles schriftelijk afhandelen. Tevens ben ik tot eind september 2022 in het buitenland (vanwege mantelzorg).
Indien u een Hoorzitting wenst in de periode dat ik in het buitenland ben, wens ik een schriftelijke bevestiging van de vergoeding van mijn reiskosten om van en naar deze mogelijke Hoorzitting te komen/gaan.
(…)’
9. Op 19 september 2022 heeft verweerder naar eiser een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…)
Uw bezwaar van 5 augustus 2022 tegen de aanslag inkomstenbelasting 2021 heb ik in behandeling. De reden waarom ik u graag wil spreken is dat het voor mij niet duidelijk is waartegen u bezwaar maakt. U vermeld in uw brief dat het voor u niet duidelijk is wie het hoogste inkomen heeft gehad, u of uw fiscaal partner. Ik kan u bij deze meedelen dat uw inkomen het hoogst is. Verder is de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd.
(…)
Graag verneem ik van u of hiermee u vraag is beantwoord en dus ook uw bezwaar. Indien dat zo is kunt u mij dit dan bevestigen. Zo nee dan verneem ik graag waartegen u nou precies bezwaar maakt.’
10. Op 5 oktober 2022 heeft verweerder naar eiser een vooraankondiging op de uitspraak op bezwaar gestuurd. In de vooraankondiging is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
‘(…)
Ik ben van plan het bezwaarschrift af te wijzen. Voordat ik dat doe, wil ik u nog in de gelegenheid stellen uw bezwaarschrift mondeling toe te lichten. U heeft aangegeven dat u graag een hoorzitting wilt op locatie en dat u de reiskosten vergoed wilt krijgen vanuit [land] waar u op dit moment verblijft.
Een hoorzitting kan ook telefonisch worden gehouden. Ik ben van mening dat een telefonische hoorzitting in deze situatie de beste optie is aangezien u in het buitenland verblijft.
Mocht u toch per se een hoorzitting op locatie willen, dan worden alleen de reiskosten vanuit uw woonadres in Nederland naar het Belastingkantoor vergoed, doch alleen indien uw bezwaar geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd. Dit op grond van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht.
(…)’
11. Op 18 oktober 2022 heeft eiser naar verweerder een brief gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…)
[Eiser] heeft echter diverse keren zijn Aanslag geopend, gewijzigd, bewaard en verzonden en krijgt steeds een ander bedrag dat hij zou moeten betalen!
De eerste keer was het inderdaad €3.795,00 maar andere keren is het zelfs maar €3.034,00 (ingediend op 5/8/2022), €749,00 (ingediend op 18/10/2022) en zelfs €0,00 (ingediend op 3/8/2022), waardoor [eiser] een beetje de draad kwijt geraakt is…
(…)
Wat uiteindelijk het juiste en goede bedrag gaat worden is volkomen duister voor [eiser] en tot die tijd blijft zijn Bezwaar gehandhaafd en heeft daarom een Hoorzitting op Locatie verzocht!
Daar [eiser] resident in [land] is en aldaar Mantelzorger voor zijn bijna 80-jarige [familielid] , moet hij daarvoor uit [land] komen en wenst daardoor dat zijn reiskosten vergoed worden! Hij heeft géén telefoon tot zijn beschikking en wil ook helemaal niet bellen en/of gebeld worden, omdat hij al te vaak dingen heeft meegemaakt dat men achteraf stelt bepaalde dingen niet gezegd te hebben, die dan niet meer te achterhalen zijn!
(…) Ook wenst [eiser] nog steeds een Hoorzitting op Locatie om dit Bezwaar (nog steeds) te bespreken!’
12. Op 18 oktober 2022 heeft eiser voor de derde maal een gewijzigde aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 ingediend. Het hierin aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 87.017. Eiser geeft aan niet recht te hebben op de jonggehandicaptenkorting.
13. Op 19 oktober 2022 heeft verweerder naar eiser een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘U geeft in uw reactie op mijn vooraankondiging aan dat u geen telefonische hoorzitting wil hebben maar per se een fysieke op kantoor.
Zoals ik in mijn brief al heb aangegeven is dat mogelijk maar, en dat wil ik nogmaals benadrukken, worden alleen de reiskosten vergoed van uw woonadres in Nederland naar het Belastingkantoor doch alleen indien uw bezwaar geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd. Dus de reiskosten vanuit [land] komen voor uw rekening.
Graag ontvang ik uw reactie wanneer u in Nederland bent zodat we een afspraak kunnen inplannen voor het houden van een hoorzitting. Indien u blijft volhouden dat u alleen komt als uw reiskosten vanuit [land] worden vergoed, zal ik dat beschouwen als het afzien van een hoorzitting en zal ik uitspraak doen op uw bezwaarschrift.’
14. Op 26 oktober 2022 heeft verweerder naar eiser een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…) Gaarne ontvang ik van uw antwoord wanneer we een hoorzitting kunnen inplannen vóór 3 november 2022. Indien ik geen reactie van u ontvang ga ik ervan uit dat u afziet van de mogelijkheid om gehoord te worden en zal ik uw bezwaarschrift conform de inhoudelijke beoordeling in deze brief afhandelen. (…)’
15. Op 29 oktober 2022 heeft eiser naar verweerder een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…)
Ik kom pas half (15 November 2022) naar Nederland (voor een weekje, of zo) dus een Hoorzitting voor 3 November 2022 zit er helaas niet in! Tussen 15-22 November 2022 wel! Op 5 augustus 2022 is mijn Bezwaar ingeleverd bij de Belastingdienst B/CFD te [gemeente 2] . De Belastingdienst stelde in de ontvangst bevestiging van 17 augustus 2022 dat het Bezwaar pas op 10 augustus 2022 is ontvangen, waarna tevens besloten is om de Beslistermijn eenmalig eenzijdig te verlengen met maximaal 6 weken, dus dat binnen 18 weken na de datum van de Aanslag een Beslissing genomen zou worden! Die datum is helaas gisteren verlopen, zonder dat er een Beslissing is genomen!
Hierbij daarom een Ingebrekestelling (zie Bijlage)!
Tijdens de 2 weken van de Ingebrekestelling houd ik mij beschikbaar voor een Hoorzitting op Locatie, maar daarvoor moet ik wel uit [land] komen! Anders tussen 15-22 November 2022!
Geenszins zie ik dan ook af van een Hoorzitting!’
16. Op 31 oktober 2022 heeft verweerder naar eiser een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…)
U heeft mij een ingebrekestelling verzonden. Dit houdt in dat ik binnen 2 weken uitspraak moet doen. U wilt voordat ik uitspraak doe nog fysiek gehoord worden.
Ik begrijp dat u momenteel in [land] verblijft. Binnen 2 weken uitspraak doen en ook horen gaat waarschijnlijk niet lukken.
Uit uw mail begrijp ik dat u tussen 15 november 2022 en 22 november 2022 in Nederland bent. Een hoorzitting houden in de week dat u in Nederland bent kan alleen als u ermee instemt dat de ingebrekestelling van tafel gaat. Vind u het goed dat we op donderdag 17 of maandag 21 november een hoorgesprek houden op het Belastingkantoor te [gemeente 1] . Indien deze dagen voor u niet uitkomen dan kan dat ook op een andere dag in de week dat u in Nederland bent. Graag verneem ik van u welke dagen u het beste uitkomen.
Graag verneem ik voor woensdag 2 november 2022 of u de ingebrekestelling intrekt en dat we een hoorzitting inplannen in de week van 15 november 2022.
Mocht u de ingebrekestelling niet intrekken dan nodig ik u bij deze uit voor een hoorzitting op maandag 7 november 2022 om 10:00 uur.’
17. Op 4 november 2022 heeft eiser naar verweerder een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…)
U kunt mij deze week nog uitnodigen, omdat ik mij beschikbaar hou in de 2 weken van de Ingebrekestelling!
Ik trek mijn Ingebrekestelling dan ook NIET in!
In de week van 7 t/m 11 november moet ik helaas een begrafenis van mijn overleden kleindochter organiseren/bijwonen/bekostigen in het buitenland!
En U begrijpt natuurlijk dat dit boven welke uitnodiging dan ook gaat
Maandag 21 november 2022 (in de ochtend) komt mij het beste uit, daar ik dan nog 1 dag in NL ben voordat ik terug ga naar [land] ! Ik zie nl. graag een uitleg waarom en welke van 3-4 Aangiftes die ik gedaan heb, juist is en waarom? Ik ben daar erg verward over en eis een duidelijke uitleg!
(…)’
18. Op 7 november 2022 heeft verweerder naar eiser een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
‘(…) In verband met uw ingebrekestelling moet ik binnen 2 weken uitspraak doen. Dit houdt in dat ik uiterlijk deze week nog de tijd heb om u te horen en uitspraak te doen op uw bezwaarschrift.. U heeft aangegeven dat u deze week verhinderd bent voor het houden van een hoorzitting wat inhoudt dat ik nu uitspraak moet doen zonder dat ik u gehoord heb.
U schrijft verder in uw mail dat ik genoeg tijd heb gehad om uitspraak te doen op uw bezwaarschrift maar ik kan geen uitspraak doen op uw bezwaarschrift omdat u heeft aangegeven dat u gehoord wilt worden. Formeel moeten we eerst een hoorgesprek houden en dan pas kan ik uitspraak doen op uw bezwaarschrift. Ik vind het spijtig om te moeten constateren dat u uw ingebrekestelling niet wenst in te trekken. Ik had uw vragen graag willen beantwoorden op 21 november 2022 maar aangezien u uw ingebrekestelling niet intrekt kan ik dat helaas niet doen.’
19. Met dagtekening 8 november 2022 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.

Geschil20. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.

21. Verder is in geschil:
(i) of de hoorplicht (artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) is geschonden;
(ii) of verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd (artikel 4:17 van de Awb); en
(iii) of algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
22. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Schending hoorplicht en/of algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
23. Eiser stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht en (dientengevolge) algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Meer specifiek betoogt eiser dat hij niet tijdig is uitgenodigd voor een hoorgesprek en dat verweerder – bij het uitnodigen – geen rekening heeft gehouden met zijn beschikbaarheid en overige wensen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht noch algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
24. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser heeft verzocht te worden gehoord, dat verweerder eiser bij e-mailbericht van 31 oktober 2022 op juiste wijze heeft uitgenodigd onder vermelding van plaats en tijd voor een hoorgesprek (zie 16) en dat een hoorgesprek (uiteindelijk) niet heeft plaatsgevonden.
25. De rechtbank stelt het volgende voorop. Voordat een bestuursorgaan op een bezwaar beslist, dient het belanghebbenden op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. De wettelijke regeling over het horen van degene die bezwaar maakt, staat het bestuursorgaan toe voor het houden van een hoorgesprek naar eigen inzicht een tijdstip en een locatie te kiezen (zie HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1739, overweging 4.1.2). De vrijheid die het bestuursorgaan in dit verband heeft, wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (vgl. HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1597, overweging 2.4). Die beginselen brengen mee dat rekening moet worden gehouden met de redelijke belangen van de betrokkene(n) en van het bestuursorgaan (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498, overweging 3.2). Het bestuursorgaan moet die belangen in voorkomend geval tegen elkaar afwegen. Uitgangspunt daarbij is (a) dat het aan het bestuursorgaan is om tijd en plaats van het hoorgesprek te bepalen, en (b) dat geen regel of beginsel meebrengt dat een hoorgesprek alleen kan worden gehouden op een plaats en tijdstip die de belanghebbende uitkomt, bijvoorbeeld in verband met andere verplichtingen. (Zie HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1739, overweging 4.1.2.) Indien het bestuursorgaan een hoorgesprek heeft gepland, zal het een redelijk verzoek van de belanghebbende om uitstel van dat gesprek als regel moeten inwilligen. Het bestuursorgaan wijst zo een verzoek alleen af als zwaarder wegende, bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zo een uitstel in de weg staan (zie HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1739, overweging 4.1.3).
26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld over de bezwaren te worden gehoord en bij het plannen van het hoorgesprek de hiervoor onder 25 genoemde grenzen niet overschreden. In de periode tussen het indienen van het bezwaarschrift (op 5 augustus 2022) en het door verweerder geplande hoorgesprek (op 7 november 2022) hebben partijen veelvuldig gecorrespondeerd over het plannen van een hoorgesprek. Eiser heeft verscheidene keren aangegeven dat hij, omdat hij voor langere tijd in [land] verblijft om daar te zorgen voor zijn [familielid] , van mening is dat verweerder (schriftelijk moet bevestigen dat hij) de reiskosten vanuit [land] moet vergoeden (zie onder meer 8 en 11). Verweerder heeft hier telkens op geantwoord dat dergelijke reiskosten niet worden vergoed en dat hij graag hoort of eiser gebruik wenst te maken van zijn recht te worden gehoord (zie onder meer 10 en 13). Ook heeft verweerder telkens geïnformeerd wat voor eiser wel tot de mogelijkheden behoort. Zo heeft verweerder op 26 oktober 2022 aan eiser gevraagd wat de mogelijkheden voor eiser zijn voor een hoorgesprek voor 3 november 2022 (zie 14). Eiser reageert op 29 oktober 2022 (zie 15) op het bericht van verweerder met de vermelding dat hij alleen tussen 15 en 22 november 2022 beschikbaar is voor een hoorgesprek. In hetzelfde bericht stuurt eiser, vanwege de overschrijding van de beslistermijn met één dag, een ingebrekestelling naar verweerder. Hierbij maakt eiser de melding dat hij, in tegenstelling tot zijn eerder genoemde beperkte beschikbaarheid, zich beschikbaar houdt in de aankomende twee weken. Vervolgens wordt eiser door verweerder bij bericht van 31 oktober 2022 uitgenodigd om te worden gehoord op 7 november 2022 (zie 16). Eiser reageert (nogmaals) dat hij zich beschikbaar houdt in de aankomende twee weken, maar sluit de periode 7 tot en met 11 november 2022 uit als mogelijkheid en geeft als enige beschikbaarheid 21 november 2022 in de ochtend aan (zie 17). Uit de hiervoor opgenomen correspondentie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder meer dan voldoende pogingen heeft ondernomen om tegemoet te komen aan het verzoek van eiser om te worden gehoord (zie 10, 13, 14, 16 en 18). Dat eiser gedurende langere tijd in het buitenland verbleef en door omstandigheden verhinderd was waardoor hij slechts op één ochtend in november 2022 beschikbaar was (zie 8, 11, 15 en 17), maakt dit niet anders. Het opgeven van verhinderdata dient wel zodanig redelijk te zijn dat dit niet leidt tot een situatie waarin een adequate behandeling van het bezwaar wordt verstoord.
27. Het voorgaande betekent dat de hoorplicht (artikel 7:2, eerste lid, van de Awb) noch algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Het standpunt van eiser slaagt dus niet.
Dwangsom verbeurd?
28. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een (bestuurlijke) dwangsom. Dit standpunt van eiser slaagt niet. Vast staat dat eiser verweerder op 29 oktober 2022 in gebreke heeft gesteld (zie 15) en dat verweerder binnen twee weken, op 8 november 2022, uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Dit betekent dat de in artikel 4:17, derde lid, van de Awb vereiste termijn van twee weken voor verschuldigdheid van een dwangsom niet verstreken was toen verweerder uitspraak op bezwaar deed.
Aanslag
29. Eiser heeft wat betreft de hoogte van de aanslag enkel betoogd dat voor hem onduidelijk is of hij of zijn partner het hoogste inkomen heeft gehad en wat de uiteindelijk verschuldigde belasting zal zijn. Eiser heeft zijn betoog niet gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de aanslag onterecht of tot het onjuiste bedrag is opgelegd. De aanslag blijft dus in stand.
Schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur (overig)?
30. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur (onder meer détournement de pouvoir, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) zijn geschonden. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat verweerder (gehaast) uitspraak op bezwaar heeft gedaan om zo geen dwangsom verschuldigd te zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde beginselen niet zijn geschonden.
31. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de voornoemde beginselen niet geschonden. Verweerder heeft, weliswaar binnen een termijn van twee weken na de ingebrekestelling, uitspraak op bezwaar gedaan, maar deze uitspraak gaat in op de aangevoerde gronden in het bezwaarschrift (en in opvolgende correspondentie) van eiser. De rechtbank ziet niet in waarom sprake zou zijn van een schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Slotsom
32. De slotsom luidt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
Proceskosten
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Huisman, rechter, in aanwezigheid van mr. F.C. Claushuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).