ECLI:NL:RBNHO:2024:5410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
HAA 21/6207
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen raadsbesluit tot bekrachtiging geheimhouding documenten inzake IT-inkooponderzoek gemeente Haarlem

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlem beoordeeld. Het bestreden besluit, genomen op 23 september 2021 en bekendgemaakt op 4 oktober 2021, betreft de bekrachtiging van de geheimhouding van documenten die verband houden met een (voor)onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van IT-voorzieningen. Eiser had eerder op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van deze documenten, maar de raad heeft besloten de namen van de in de documenten genoemde personen geheim te houden ter bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. De rechtbank oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot geheimhouding van deze namen, waarbij het belang van de openbaarheid van de overige delen van de documenten wel is gediend. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 15 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6207

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de raad van de gemeente Haarlem, de raad,

gemachtigde: mr. F.J.H. van Tienen, advocaat te Den Haag.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de raad van 23 september 2012, kennisgegeven en verzonden op 4 oktober 2021, (hierna: het bestreden besluit) om de geheimhouding van documenten te bekrachtigen, voor zover het de namen van de in die documenten genoemde personen betreft. Het bestreden besluit is gevolgd op het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 26 juni 2019, 17 oktober 2019 en 21 november 2019.
1.2.
De raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Van de op de zaak betrekking hebbende documenten heeft de raad verzocht om beperking van de kennisneming tot de rechtbank. Met toepassing van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 heeft de rechtbank gehandeld alsof de bestuursrechter heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft toestemming gegeven om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 (gelijktijdig met het beroep in de zaak 23/841) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van de raad vergezeld door drs. [naam 1] en mr. [naam 2] , ambtenaren in dienst van de gemeente Haarlem.

Totstandkoming van de besluiten

2. In het voorjaar van 2013 is de gemeente Haarlem (de gemeente) intern een (voor)onderzoek gestart naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van IT (informatietechnologie). Van het (voor)onderzoek heeft de gemeente op 4 juli 2013 een rapport opgesteld (het interne vooronderzoek). Op 17 januari 2014 heeft de gemeente opdracht gegeven aan het adviesbureau PricewaterhouseCoopers Advisory B.V. (PwC) om vermoedens van onregelmatigheden bij de inkoop van IT te onderzoeken (de PwC opdrachtbevestiging). Het onderzoek werd in de opdracht opgedeeld in twee fasen: in de eerste fase informatie verzamelen en eventuele onregelmatigheden concretiseren en in de tweede fase nader onderzoek doen naar eventuele onregelmatigheden die voldoende concreet zijn. Op 18 juni 2014 heeft PwC het rapport van de eerste fase afgerond (het PwC rapport). De gemeente heeft vervolgens besloten dat er geen aanleiding is voor het door PwC laten uitvoeren van de tweede fase van het onderzoek.
Het eerste Wob-verzoek: de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport
2.1.
Bij brief van 23 juni 2017 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport, inclusief verwante en onderliggende documenten.
2.2.
Met het besluit van 12 juli 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders (het college) dit Wob-verzoek afgewezen, onder de overweging dat het college bij besluiten van 12 juni 2017 en 20 juni 2017 ten aanzien van de documenten waarop dit verzoek ziet geheimhouding had opgelegd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het besluit op bezwaar van 24 januari 2018 heeft het college het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Met de uitspraak van 21 juni 2019 [1] heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 24 juni 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
2.4.
Met het besluit van 8 januari 2019 (in werking getreden op 21 juni 2019) heeft het college wederom geheimhouding opgelegd ten aanzien van de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport. De raad heeft de geheimhouding bekrachtigd bij besluit van 26 juni 2019 (het eerste primaire raadsbesluit). Vervolgens heeft de raad op voorstel van het college bij besluit van 17 oktober 2019 de opgelegde geheimhouding beperkt tot die delen die zouden kunnen leiden tot herkenning van betrokken personen (het tweede primaire raadsbesluit).
2.5.
Met het besluit van 20 november 2019 heeft het college besloten om de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport, voor zover de opgelegde geheimhouding daarvan door de raad is opgeheven, aan eiser te verstrekken. Tegen dit besluit is eiser in beroep gegaan. Met de uitspraak van 3 juni 2021 [2] heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft de beroepen voor zover die betrekking hadden op de besluiten van de raad over geheimhouding, doorgestuurd naar de raad ter behandeling als bezwaarschriften.
Het tweede Wob-verzoek: het interne vooronderzoek
2.6.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft eiser op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van documenten die te maken hebben met het interne vooronderzoek bij de gemeente en aanverwante zaken.
2.7.
Met het besluit van 5 november 2018 heeft het college ten aanzien van het interne vooronderzoek geheimhouding opgelegd. Deze geheimhouding heeft de raad bekrachtigd op 21 november 2019 (het derde primaire raadbesluit).
2.8.
Met het besluit van 19 juli 2018 heeft het college het tweede Wob-verzoek afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.9.
Met het besluit op bezwaar van 6 december 2019 heeft het college – omdat inmiddels delen van het PwC rapport openbaar zijn gemaakt – besloten het interne vooronderzoek deels openbaar te maken, met uitzondering van de informatie die volgens het college de belangen zoals genoemd in artikel 10 van de Wob raken. Tegen dit besluit is eiser in beroep gegaan. Met de uitspraak van 3 juni 2021 [3] heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 december 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft het beroepen voor zover dat betrekking had op het besluit van de raad over geheimhouding, doorgestuurd naar de raad ter behandeling als bezwaarschrift.
Het bestreden raadsbesluit
2.10.
Op 11 februari 2021 heeft eiser – alsnog – bezwaar gemaakt tegen het eerste, tweede en derde primaire raadsbesluit, hoewel de rechtbank het eerdere beroep later ook ter behandeling als bezwaar aan de raad heeft doorgezonden. De bezwaarcommissie heeft de raad vervolgens geadviseerd de primaire raadsbesluiten in stand te laten. Het college heeft de raad voorgesteld het interne vooronderzoek, de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport grotendeels geheim te houden.
2.11.
Op 23 september 2021 heeft de raad besloten in afwijking van het voorstel van het college en het advies van de bezwaarcommissie op het bezwaar te beslissen. Vervolgens heeft de raad bij kennisgeving van 4 oktober 2021 (het bestreden besluit) haar besluit kenbaar gemaakt waarbij is beslist het interne vooronderzoek, de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport openbaar te maken met uitzondering van de namen van de in die stukken genoemde personen. Ten aanzien van de in de stukken genoemde personen laat de raad de geheimhouding in stand.

Het juridisch kader

3. Het bestreden besluit is op 4 oktober 2021 bekendgemaakt. De raad heeft een volledige heroverweging gemaakt. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze op het moment van de heroverweging waren. Bij de beoordeling baseert de rechtbank zich daarom op de Gemeentewet (Gemw) en de Wob zoals die op dat moment luidden (en niet op de Wet open overheid die inmiddels geldt of de Gemeentewet zoals die thans luidt).
3.1.
In de Gemw stond in artikel 25, eerste lid, dat de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, geheimhouding kan opleggen. De geheimhouding kan ook worden opgelegd door het college (lid 2), waarna deze moet worden bekrachtigd door de raad (lid 3).
3.2.
In artikel 10, tweede lid, van de Wob was bepaald dat het verstrekken van bepaalde informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen een van de genoemde belangen in dat artikel. Onder e wordt
‘de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’genoemd en onder g staat
‘het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden’.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de raad in redelijkheid heeft mogen beslissen tot geheimhouding van de namen van de in het interne vooronderzoek, de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport (de documenten) genoemde en nog niet bekend gemaakte personen. De rechtbank is van oordeel dat de raad dat mocht doen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
In het bestreden besluit staat dat daaraan onder andere de volgende overwegingen ten grondslag liggen:
- op grond van de Wob worden in beginsel alle onder een bestuursorgaan berustende stukken openbaar gemaakt, tenzij openbaarmaking achterwege moet blijven op een van de in artikel 10 Wob genoemde gronden.
- volgens vaste rechtspraak zijn namen persoonsgegevens en verzet de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.
4.2.
In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad toegelicht dat de namen van de personen, die vanuit de gemeente uit hoofde van hun functie bij de
totstandkomingvan de documenten waren betrokken, wel zijn vermeld in de niet langer geheimgehouden delen van de documenten. De namen van de personen die worden genoemd
inde documenten – dat zijn in wezen de personen die in het onderzoek waren betrokken – zijn niet openbaar gemaakt met het oog op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.
4.3.
Eiser verzoekt de rechtbank te toetsen of de weigeringsgronden door de raad juist zijn toegepast. Uit gesprekken die eiser de afgelopen jaren met ‘insiders’ heeft gehad, heeft hij de indruk gekregen dat er in de documenten te veel weg is gelakt. Daarbij wijst eiser met name op twee specifieke, door hem ook genoemde, namen, die niet terug te vinden zijn in de gelakte versie van de documenten. Vanwege hun toenmalige en huidige functie ligt het volgens eiser in de lijn der verwachting dat die twee specifieke namen niet langer geheimgehouden worden. Daarbij speelt mee dat het verleden van hoger geplaatste ambtenaren te reconstrueren moet zijn om te kunnen beoordelen of iemand geschikt is voor het ambt, aldus eiser.
4.4.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de ‘ongelakte’ versie van de documenten. Zij stelt vast dat de namen van de personen die onderwerp zijn van het (voor)onderzoek en de personen die in het kader van het onderzoek zijn geïnterviewd in de documenten zijn weggelakt. Het (voor)onderzoek richt zich op mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van IT-voorzieningen (diensten en hardware) door de afdeling informatievoorziening van de gemeente Haarlem . Gezien de aard en het onderwerp van het (voor)onderzoek heeft de raad in redelijkheid de persoonlijke levenssfeer van de hiervoor genoemde categorieën van personen mogen laten prevaleren boven het volledig opheffen van de geheimhouding van die gegevens. Daarbij weegt mee dat de geheimhouding alleen ziet op de namen van die personen. Op de andere delen van de documenten rust geen geheimhouding (meer), dus in zoverre is het belang van de openbaarheid gediend. Indien en voor zover de twee door eiser specifiek genoemde namen al daadwerkelijk in de documenten zouden voorkomen, geldt daarvoor ook het voorgaande. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, mr. R.H.M. Bruin en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 juni 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:5298.
2.Uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4470.
3.Uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4469.