ECLI:NL:RBNHO:2021:4469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
19/5606
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wob-verzoek en geheimhouding door gemeenteraad

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Het verzoek om openbaarmaking dateert van 20 juni 2018 en is door verweerder op 19 juli 2018 afgewezen. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 6 december 2019 deels aan het verzoek voldaan, maar heeft ook een aantal documenten geheim gehouden op basis van artikel 25 van de Gemeentewet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat verweerder ten onrechte geen overzicht heeft verstrekt van de geheimgehouden stukken en niet per document heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking achterwege blijft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geheimhouding die door de gemeenteraad is opgelegd, een uitputtende regeling vormt die voorrang heeft boven de Wob. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat de grondslag voor de weigering om het rapport openbaar te maken pas in het verweerschrift naar voren is gebracht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder opgedragen om binnen zes weken na de beslissing van de raad op het bezwaar een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van €100 per dag bij overschrijding van deze termijn. Eiser krijgt het griffierecht vergoed, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse, advocaat te Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 (primair besluit) heeft verweerder het door eiser in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op 20 juni 2018 gedane verzoek om openbaarmaking van informatie neergelegd in documenten afgewezen.
In het besluit van 6 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder alsnog deels aan het verzoek voldaan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 16 december 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Van een deel van de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verweerder verzocht om beperking van de kennisneming tot de rechtbank. Met toepassing van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement
bestuursrecht rechtbanken (Niet-KEI-zaken) 2017 heeft de rechtbank gehandeld alsof de rechtbank heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft toestemming gegeven om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep in zaak 19/5605. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 20 juni 2018 heeft eiser verweerder gevraagd om openbaarmaking van documenten die te maken hebben met het onderzoek dat aanleiding is geweest om PwC in 2014 nader onderzoek te laten doen naar IT-bestedingen en aanverwante zaken. PwC heeft van dit onderzoek een rapport opgesteld, het PwC-rapport. Dit PwC rapport maakt geen deel uit van het onderhavig Wob-verzoek [1] . De opdrachtverstrekking aan PwC evenmin.
2. Bij besluit van 19 juli 2018 heeft verweerder dit verzoek afgewezen, kort samengevat, omdat medewerkers zich vrij moeten voelen om hun gedachten over kwesties naar voren te brengen en omdat openbaarmaking de privacy van medewerkers kan schaden en benadelen. Het weglakken van namen van personen, functies en onderdelen van de organisatie heeft verweerder onvoldoende geacht om de herleidbaarheid naar concrete personen te voorkomen. Verweerder heeft ook geweigerd om een inventarislijst op te stellen van de geweigerde documenten waarop het verzoek betrekking heeft, omdat de Wob daartoe volgens verweerder niet verplicht.
3. Verweerder heeft in bezwaar besloten – kort samengevat – alsnog deels aan het Wob-verzoek te voldoen, omdat er naar aanleiding van Wob-verzoeken en verzoeken vanuit de raad van de gemeente Haarlem (de raad) al delen van het PwC-rapport zijn vrijgegeven. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om ook het rapport van bevindingen van het interne onderzoek (het interne rapport), dat is voorafgegaan aan het onderzoek door PwC, deels openbaar te maken. Informatie die volgens verweerder de belangen als genoemd in artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob, raakt, is daarbij onleesbaar gemaakt. Deze motivering van het niet openbaar maken van de in het interne rapport onleesbaar gemaakte tekst geldt voor alle onderdelen van dat rapport, aldus verweerder.
4. Eiser heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.
5.1
Verweerder heeft er in het verweerschrift op gewezen dat op de onleesbaar gemaakte onderdelen van het interne rapport geheimhouding rust op grond van artikel 25 van de Gemeentewet. Deze geheimhouding vloeit voort uit het besluit van het college van 5 november 2018 tot oplegging van de geheimhouding en de bekrachtiging daarvan door de (gemeente)raad op 21 november 2019. Het is daarom niet aan verweerder maar aan de raad om te beslissen over het al dan niet (verder) opheffen van de geheimhouding.
5.2
Voor de overige documenten waarop het verzoek ziet, handhaaft verweerder het standpunt dat de bezwaren tegen openbaarmaking zwaarder wegen dan het belang bij openbaarmaking. Volgens verweerder mocht hij daarom besluiten om openbaarmaking achterwege te laten. Ook handhaaft verweerder het standpunt dat hij niet gehouden is een inventarislijst van de documenten die geheim gehouden worden te overleggen en dat hij niet gehouden is om per document of deel daarvan aan te geven welk belang aan openbaarmaking in de weg staat.
6.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder pas in beroep aan de weigering om het rapport (verder) openbaar te maken ten grondslag heeft gelegd dat geheimhouding is opgelegd als bedoeld in artikel 25 van de Gemeentewet en dat het rapport daarom niet (verder) openbaar gemaakt kan/mag worden door verweerder.
6.2
Nu deze grondslag van de weigering om het rapport (verder) openbaar te maken niet in het bestreden besluit is opgenomen, maar pas in het verweerschrift naar voren is gebracht, acht de rechtbank het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.1
De opgelegde en bekrachtigde geheimhouding als bedoeld in artikel 25 van de Gemeentewet moet overigens wel worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, welke als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob. [2] Verweerder is, gelet op artikel 25, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voor wat betreft het rapport dus gebonden aan de opgelegde geheimhouding. Verweerder mocht het rapport daarom slechts verstrekken voor zover daarop geen geheimhouding (meer) rustte. Niet in geschil is dat verweerder het rapport, voor zover daarop geen geheimhouding rustte, aan eiser heeft verstrekt. Eisers beroep op dit punt treft voor wat betreft de geheimhouding van alle onleesbaar gemaakte delen van het rapport daarom geen doel.
7.2
Of de geheimhouding verder gaat dan nodig, en daarom strijdig is met de Wob, ligt nu niet ter beoordeling voor. Een verzoek om openbaarmaking van documenten ten aanzien waarvan krachtens de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd dient echter altijd tevens te worden opgevat als verzoek om opheffing van die geheimhouding, waarbij in bezwaar en beroep wel kan worden getoetst of het bestuursorgaan zich, gelet op de inhoud van het stuk ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich een belang als bedoeld in artikel 10 Wob voordoet en of het bestuursorgaan in het betrokken geval in redelijkheid op grond van de Gemeentewet geheimhouding kan opleggen. [3]
7.3
Eiser heeft in zijn beroepschrift betwist dat zich voor wat betreft alle zwartgelakte delen van het interne rapport een belang als bedoeld in artikel 10 Wob voordoet. In feite komt hij hiermee dus niet zozeer op tegen het bestreden besluit, maar tegen het besluit van de raad waarmee de opgelegde geheimhouding is bekrachtigd, te weten het besluit van 21 november 2019. De rechtbank zal het beroep daarom in zoverre opvatten als bezwaar gericht tegen dat besluit, en voor verdere behandeling op grond van artikel 6:15 Awb doorzenden naar de raad.
8.1
Voor zover het Wob-verzoek ziet op documenten anders dan het interne rapport overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft niet gesteld dat voor die documenten geheimhouding als bedoeld in artikel 25 van de Gemeentewet is opgelegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de categoriale weigering om die documenten openbaar te maken in volle omvang voorligt.
8.2
Bij een Wob-verzoek mag, zoals eiser terecht heeft gesteld, van verweerder verwacht worden dat hij een zoekslag maakt naar documenten waarop het Wob-verzoek betrekking heeft, en dat hij per document beoordeelt of, en in hoeverre, er aanleiding bestaat om dat document niet openbaar te maken. [4] Hieruit volgt dat in beginsel van verweerder verlangd mag worden dat hij tenminste een overzicht opstelt van de gevonden documenten waarop het Wob-verzoek betrekking heeft, waarbij hij per document of onderdeel daarvan aangeeft of en op grond van welke in de Wob genoemde weigeringsgrond(en) openbaarmaking achterwege dient te blijven.
8.3
Verweerder heeft dit, door openbaarmaking integraal voor alle documenten te weigeren zonder de gevonden documenten te duiden en zonder de gevonden documenten op te nemen in een overzicht onder vermelding van de weigeringsgronden per document of onderdeel daarvan, miskend. Het bestreden besluit berust daarom ook om deze reden niet op een deugdelijke motivering en kan daarom vanwege strijd met artikel 7:12 Awb geen stand houden.
9.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 8.3 van deze uitspraak is overwogen, aanleiding om het bestreden besluit vanwege strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb te vernietigen en te bepalen dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser.
9.2
Gelet op hetgeen in 7.2 en 7.3 van deze uitspraak is overwogen, en met het oog op een efficiënte geschilbeslechting, zal de rechtbank daarbij bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen binnen zes weken nadat de raad heeft besloten op het als bezwaar aan de raad door te zenden gedeelte van het beroep. De rechtbank ziet daarbij aanleiding om aan deze termijn, zoals door eiser verzocht, evenals in de zaak 19/5605, op na te melden wijze een dwangsom te verbinden, als bedoeld in artikel 8:72, zesde lid, Awb. Daartoe is redengevend dat het Wob-verzoek reeds dateert van 2018, de in onderhavige zaak bedoelde in documenten neergelegde informatie in wezen ten nauwste samenhangt met de in die zaak aan de orde zijnde informatie.
10.1
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt.
10.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet van daarvoor in aanmerking komende kosten is gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stuurt het beroepschrift door naar de raad van de gemeente Haarlem ter verdere behandeling als bezwaarschrift voor zover het rechtsmiddel geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 21 november 2019;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser, binnen zes weken nadat de raad op het aan de raad als bezwaarschrift doorgezonden beroepschrift heeft beslist, met inachtneming van de beslissing van de raad op dat bezwaarschrift, en met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- (zegge: honderd euro) per dag bedraagt, met een maximum van € 6.000,- (zegge: zesduizend euro);
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van €174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en
mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u daartegen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.In zaak 19/5605 heeft het Wob-verzoek betrekking op die informatie.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 september 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE7453.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1479.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:525)