ECLI:NL:RBNHO:2024:5409

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
HAA 23/841
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek met betrekking tot openbaarmaking van documenten door de gemeente Haarlem

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 15 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) beoordeeld. Eiser had eerder Wob-verzoeken ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, die op verschillende momenten zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van 2 november 2021 op twee punten geen juridische grondslag heeft voor de (gedeeltelijke) weigering van openbaarmaking en dat op twee andere punten de motivering van het college niet deugdelijk is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/841

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college,
gemachtigde: mr. F.J.H. van Tienen, advocaat te Den Haag.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 november 2021 heeft het college (opnieuw) beslist op de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten van 12 juli 2017 en 19 juli 2018 waarin het college de Wob-verzoeken van eiser van 23 juni 2017 en 20 juni 2018 heeft afgewezen. Het college heeft de primaire besluiten gedeeltelijk in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Van de op de zaak betrekking hebbende documenten heeft het college verzocht om beperking van de kennisneming tot de rechtbank. Met toepassing van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 heeft de rechtbank gehandeld alsof de bestuursrechter heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft toestemming gegeven om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 (gelijktijdig met het beroep in de zaak 21/6207) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college vergezeld door drs. [naam 1] en mr. [naam 2] , ambtenaren in dienst van de gemeente Haarlem.

Totstandkoming van de besluiten

2. In het voorjaar van 2013 is de gemeente Haarlem (de gemeente) intern een (voor)onderzoek gestart naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van IT (informatietechnologie). Van het (voor)onderzoek heeft de gemeente op 4 juli 2013 een rapport opgesteld (het interne vooronderzoek). Op 17 januari 2014 heeft de gemeente opdracht gegeven aan het adviesbureau PricewaterhouseCoopers Advisory B.V. (PwC) om vermoedens van onregelmatigheden bij de inkoop van IT te onderzoeken (de PwC opdrachtbevestiging). Het onderzoek werd in de opdracht opgedeeld in twee fasen: in de eerste fase informatie verzamelen en eventuele onregelmatigheden concretiseren en in de tweede fase nader onderzoek doen naar eventuele onregelmatigheden die voldoende concreet zijn. Op 18 juni 2014 heeft PwC het rapport van de eerste fase afgerond (het PwC rapport). De gemeente heeft vervolgens besloten dat er geen aanleiding is voor het door PwC laten uitvoeren van de tweede fase van het onderzoek.
Het eerste Wob-verzoek: de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport
2.1.
Bij brief van 23 juni 2017 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport, inclusief verwante en onderliggende documenten (het eerste Wob-verzoek).
2.2.
Met het besluit van 12 juli 2017 heeft het college het eerste Wob-verzoek afgewezen, onder de verwijzing dat het college bij besluiten van 12 juni 2017 en 20 juni 2017 ten aanzien van de documenten waarop dit verzoek zag, geheimhouding had opgelegd (het eerste primaire collegebesluit). Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het besluit op bezwaar van 24 januari 2018 heeft het college het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Met de uitspraak van 21 juni 2019 [1] heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 24 juni 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
2.4.
Met het besluit van 8 januari 2019 (in werking getreden op 21 juni 2019) heeft het college wederom geheimhouding opgelegd ten aanzien van de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport. De raad heeft de geheimhouding bekrachtigd bij besluit van 26 juni 2019. Vervolgens heeft de raad op voorstel van het college bij besluit van 17 oktober 2019 de opgelegde geheimhouding beperkt tot die delen die zouden kunnen leiden tot herkenning van betrokken personen.
2.5.
Met het besluit van 20 november 2019 heeft het college besloten om de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport, voor zover de opgelegde geheimhouding daarvan door de raad is opgeheven, aan eiser te verstrekken. Tegen dit besluit is eiser in beroep gegaan. Met de uitspraak van 3 juni 2021 [2] [3] heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Het tweede Wob-verzoek: het interne vooronderzoek
2.6.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft eiser op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van documenten die te maken hebben met het interne vooronderzoek bij de gemeente en aanverwante zaken (het tweede Wob-verzoek).
2.7.
Met het besluit van 5 november 2018 heeft het college ten aanzien van het interne vooronderzoek geheimhouding opgelegd. Deze geheimhouding heeft de raad bekrachtigd op 21 november 2019.
2.8.
Met het besluit van 19 juli 2018 heeft het college het tweede Wob-verzoek afgewezen (het tweede primaire collegebesluit). Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.9.
Met het besluit op bezwaar van 6 december 2019 heeft het college – omdat inmiddels delen van het PwC rapport openbaar zijn gemaakt - besloten het interne vooronderzoek deels openbaar te maken, met uitzondering van de informatie die volgens het college de belangen zoals genoemd in artikel 10 van de Wob raken. Tegen dit besluit is eiser in beroep gegaan. Met de uitspraak van 3 juni 2021 [4] heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 december 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen [5] .
Het bestreden collegebesluit
2.10.
Bij besluit op bezwaar van 23 september 2021, waarvan kennisgegeven is op 4 oktober 2021, heeft de raad beslist het interne vooronderzoek, de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport openbaar te maken met uitzondering van de namen van de in die stukken genoemde personen. Op de vermelding in de stukken van genoemde personen laat de raad de geheimhouding in stand.
2.11.
Bij besluit van 2 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het interne vooronderzoek, de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport grotendeels openbaar gemaakt. Voor de onderdelen die niet openbaar zijn gemaakt verwijst het college naar het besluit van de raad tot (handhaving van de) geheimhouding bij het besluit van 4 oktober 2021 (zie ook de uitspraak van heden in de zaak 21/6207 waarin dat besluit in beroep is beoordeeld). Daarnaast heeft het college een nieuwe, ruimere zoekslag verricht naar documenten die vallen onder de Wob-verzoeken (de aanvullende zoekslag). De documenten die bij de aanvullende zoekslag zijn gevonden heeft het college grotendeels openbaar gemaakt: één document is in het geheel openbaar gemaakt, het grootste deel van de documenten zijn deels openbaar gemaakt (in die documenten zijn woorden en/of passages weggelakt) en een paar documenten zijn in het geheel niet openbaar gemaakt. Voor het (gedeeltelijk) niet openbaar maken van de documenten die vallen onder de aanvullende zoekslag is in het bestreden besluit een motivering gegeven.

Het juridisch kader

3. Het bestreden besluit is op 2 november 2021 genomen. Op dat moment heeft het college een volledige heroverweging gemaakt. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze op het moment van de heroverweging waren. Bij de beoordeling baseert de rechtbank zich daarom de Wob zoals die op dat moment gold (en niet op de Wet open overheid die inmiddels geldt).
3.1.
In Artikel 10, tweede lid, van de Wob was bepaald dat het verstrekken van bepaalde informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen een van de genoemde belangen in dat artikel. Onder e wordt
‘de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’genoemd en onder g staat
‘het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden’.
3.2.
Uit artikel 11, eerste lid, van de Wob volgt dat uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college de in de Wob-verzoeken gevraagde openbaarmaking van documenten gedeeltelijk heeft mogen weigeren. De beroepsgronden van eiser richten zich voornamelijk op de aanvullende zoekslag die het college heeft gemaakt en de documenten die niet (volledig) openbaar zijn gemaakt. Voor zover zijn verzoeken ook betrekking hadden op het interne vooronderzoek, de PwC opdrachtbevestiging en het PwC rapport, wordt de openbaarmaking immers bepaald door de besluiten van de raad over geheimhouding die onderwerp zijn van de zaak met nummer 21/6207. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanvullende zoekslag toereikend?
5.1.
Eiser verzoekt de rechtbank om na te gaan of de door het college gehanteerde aanvullende zoekslag vertrouwenwekkend is. De periode waarbinnen is gezocht is volgens hem te beperkt. Eiser is er niet van overtuigd dat er na 31 december 2014 niet meer is gecommuniceerd over het PwC rapport. Daarnaast wijst eiser er op dat vooral is gezocht op een combinatie van woorden, maar bijvoorbeeld niet op alleen ‘PwC’. Ook vindt eiser de gebruikte zoektermen te beperkt en formeel, zoals de gebruikte zoekterm ‘directiebesluit’. Er had bijvoorbeeld ook gezocht kunnen worden op ‘ipad’ of ‘belangenverstrengeling’. Daarnaast geeft eiser aan een meer algemene zoekslag te verwachten (niet alleen in e-mailboxen).
5.2.
Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht hoe de aanvullende zoekslag is verricht. De zoekperiode die het college heeft gehanteerd betreft de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. Aan de hand van specifieke zoektermen heeft het college in systemen naar documenten gezocht. In het bestreden besluit is een deel van de zoektermen opgenomen. Op de zitting heeft het college de zoektermen die in het bestreden besluit nog als vertrouwelijk waren geduid alsnog bekend gemaakt. Er is aan de hand van die zoektermen in de (back-ups) van de e-mailbox van de toenmalige gemeentesecretaris en de toenmalige directeur gezocht. Ook de concerncontroller heeft met die zoektermen in zijn e-mailbox gezocht. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college toegelicht dat daarnaast ook het archiefsysteem van de gemeente (Version) met deze zoektermen is doorzocht. Bovendien licht het college in het bestreden besluit toe dat het (voor)onderzoek vanwege de aard en het onderwerp een strikt vertrouwelijk karakter had. Overleg daarover heeft daarom voornamelijk fysiek of telefonisch plaatsgevonden (en niet schriftelijk of per e-mail).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvullende zoekslag in het kader van de Wob-verzoeken – zowel qua zoekperiode, als qua zoektermen en doorzochte bestanden – toereikend is geweest. Het college heeft een zoekperiode met redelijke grenzen gehanteerd (1 januari 2013 - 31 december 2014). Het interne vooronderzoek is immers in het voorjaar 2013 gestart (de zoekperiode start aan het begin van 2013) en het PwC rapport is op 18 juni 2014 opgeleverd en kort daarna is besloten geen vervolg te geven aan het onderzoek (de zoekperiode loopt tot eind 2014).
Het college heeft gezocht met specifieke zoektermen die verband houden met de inhoud van het (voor)onderzoek en de afdeling waar het (voor)onderzoek op zag. Het college heeft op de zitting toegelicht waarom de keuze voor de desbetreffende zoektermen is gemaakt en waarom bijvoorbeeld niet is gezocht op de enkele term ‘PwC’ (PwC was destijds de huisaccountant van de gemeente). Over de doorzochte bestanden heeft het college op de zitting toegelicht dat de (back-up van) e-mailboxen en het archiefsysteem de twee logische systemen zijn om in te zoeken. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is de aanvullende zoekslag deugdelijk gemotiveerd?
6. Eiser voert aan dat het college niet per onderdeel heeft aangegeven welke weigeringsgrond van toepassing is. Daardoor is het voor eiser soms gissen naar welke weigeringsgrond op welke weggelakt deel ziet.
6.1.
In het bestreden besluit heeft het college steeds per categorie documenten aangegeven waarom en op welke grond het college (een deel van) deze documenten niet openbaar wil maken. Daarbij zijn alle documenten die (deels) openbaar zijn gemaakt aangeleverd met een inventaris (de inventarislijst). Op de inventarislijst is te zien om wat voor soort document het gaat, van welke datum het document dateert en welke uitzonderingsgrond(en) op het document volgens het college van toepassing is of zijn.
6.2 .
De rechtbank is van oordeel dat uit de omschrijving en inhoud van de documenten, in samenhang bezien met de aard van de ingeroepen weigeringsgrond(en) en de motivering in het bestreden besluit, in dit geval voldoende kan worden herleid welke grond het college op welk document of onderdelen daarvan van toepassing heeft geacht. Deze beroepsgrond, die zich richt tegen de systematiek van motiveren in het gehele bestreden besluit, slaagt daarom niet. Op twee specifieke punten die hierna worden besproken (overwegingen 7.7 en 8.5) constateert de rechtbank wel een motiveringsgebrek.
Mocht het college afzien van openbaarmaking van bepaalde documenten?
7. Het college heeft een paar documenten in het geheel niet openbaar gemaakt. Een deel van de gronden van eiser richten zich daartegen. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de niet openbaar gemaakte documenten. De rechtbank gaat hierna per document waarop een beroepsgrond ziet na of het college heeft mogen afzien van de openbaarmaking. Daarbij staat aangegeven welk nummer het document heeft in de inventarislijst bij het bestreden besluit.
Het conceptrapport van het interne vooronderzoek (document 9)
7.1.
Eiser voert aan dat het conceptrapport van het interne vooronderzoek onterecht niet openbaar is gemaakt. Het college heeft aangegeven dat het concept overeenkomt met het definitieve rapport en dat moet gecontroleerd kunnen worden, aldus eiser.
7.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen verschil bestaat tussen het conceptrapport van het interne vooronderzoek en de definitieve versie die door het college openbaar is gemaakt. Omdat de tekst al openbaar is, is de Wob niet van toepassing, aldus het college.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat het concept ook een document is waarvoor het uitgangspunt geldt dat het openbaar gemaakt moet worden, tenzij sprake is van een weigeringsgrond. Het college heeft op de zitting erkend dat het bestreden besluit op dit punt niet juist is en heeft toegezegd dat het conceptrapport van het interne vooronderzoek (versie 0.0) alsnog openbaar gemaakt zal worden, waarin dezelfde woorden worden weggelakt als in het al openbaar gemaakte definitieve rapport van het interne vooronderzoek (versie 1.0). De beroepsgrond slaagt.
De reactie(s) op het conceptrapport van het interne vooronderzoek (documenten 11, 12 en 14)
7.4.
Eiser voert aan dat de reacties op het conceptrapport van het interne vooronderzoek openbaar gemaakt hadden moeten worden. De reacties dienen namelijk ter verbetering van de kwaliteit. Openbaarmaking van de reacties, biedt de gelegenheid om te controleren of het rapport overeenkomt met de reacties. Het algemeen belang van controle en reconstructie moet in dit geval zwaarder wegen dan de (niet onderbouwde) aanname dat van openbaarmaking een afschrikkend effect kan uitgaan, aldus eiser.
7.5.
De rechtbank constateert dat het in deze documenten steeds gaat om dezelfde reactie van dezelfde persoon en is van oordeel dat het college de openbaarmaking hiervan op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob heeft mogen weigeren. Het college licht toe dat de reacties niet openbaar worden gemaakt vanwege het belang dat is gemoeid met dit soort onderzoeken. Als gevolg van openbaarmaking zullen anderen in de toekomst minder bereidwillig zijn om aan dit soort onderzoeken mee te werken, dan wel terughoudender zijn in hun verklaringen of inbreng. Daarnaast wijst het college er terecht op dat openbaarmaking van de reactie het onderzoek herleidbaar maakt naar specifieke personen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
De gespreksverslagen (document 30)
7.6.
Eiser voert aan dat het college de gespreksverslagen openbaar had moeten maken. Het PwC rapport heeft nooit geleid tot consequenties voor de betrokkenen. Dit wekt de suggestie dat het rapport ontlastend is voor de betrokkenen. Deelname aan het onderzoek was dus niet in het nadeel van de betrokkenen, waardoor het afschrikkingsargument hier niet op gaat, aldus eiser.
7.7.
De rechtbank constateert dat document 30 bestaat uit vier documenten: één document met vragen ter voorbereiding van de gesprekken (het voorbereidingsdocument) en drie gespreksverslagen. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de drie gespreksverslagen niet openbaar hoeven te worden gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob. In het bestreden besluit licht het college toe dat openbaarmaking de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen ernstig kan raken en ook belemmerend werkt voor toekomstige, gelijksoortige onderzoeken (dat schaadt het goede functioneren van de gemeente bij onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in de organisatie). In het bestreden besluit heeft het college in de motivering echter geen onderscheid gemaakt tussen het voorbereidingsdocument en de drie gespreksverslagen. Aangezien de inhoud en de aard van het voorbereidingsdocument anders is dan de aard en de inhoud van gespreksverslagen had het college specifiek moeten motiveren waarom en op welke grond het voorbereidingsdocument niet openbaar is gemaakt. Dat heeft het college nagelaten, waardoor op dat punt sprake is van een motiveringsgebrek en de beroepsgrond in zoverre slaagt.
Het beveiligde document
7.8.
In het bestreden besluit staat dat bij PwC is nagevraagd of het onderzoeksdossier zoals dat destijds is aangeleverd, nog bij hen berust. Dat is niet het geval, maar PwC beschikt nog wel over een destijds digitaal aangeleverd document. Dit document is beveiligd met een wachtwoord dat PwC niet meer heeft en niet meer kan achterhalen (de medewerker aan wie het wachtwoord destijds is verstrekt, is overleden). Eiser voert aan dat het wachtwoord van het beveiligde document waarnaar het college verwijst ook bij de gemeente bekend zou moeten zijn.
7.9.
De rechtbank wijst erop dat de Wob alleen ziet op bij het bestuursorgaan berustende documenten. Aangezien het beveiligde document niet bij het bestuursorgaan berust, is daarop de Wob dus niet van toepassing. Voor zover eiser heeft bedoeld dat ook het beveiligde document door het college openbaar gemaakt had moeten worden, slaagt deze beroepsgrond niet.
Mocht het college afzien van openbaarmaking van delen van bepaalde documenten?
8. Het college heeft sommige documenten deels openbaar gemaakt (in de documenten zijn delen van de tekst gelakt). De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de gelakte delen van de desbetreffende documenten. De rechtbank gaat hierna per document waarop een beroepsgrond ziet na of het college de stukken had mogen lakken. Daarbij staat aangegeven welk nummer het document heeft in de inventarislijst van het bestreden besluit.
De agenda overleg directie 14 oktober 2013 (document 19)
8.1.
Partijen zijn het erover eens dat het woord ‘informatievoorziening’ onterecht is weggelakt in de ‘agenda overleg directie 14 oktober 2013’ en de bijbehorende e-mail. Het college heeft op de zitting toegezegd van dit document een versie openbaar te maken waarin dit woord niet is weggelakt. De beroepsgrond slaagt.
De opmerking van een onderzoeker (document 9, 10 en 15-18)
8.2.
Eiser voert aan dat in een e-mail onterecht een opmerking van een onderzoeker is weggelakt. De vaststellingen van een onderzoeker worden of zijn doorgaans feiten en geen persoonlijke beleidsopvattingen, aldus eiser.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de opmerking van de onderzoeker weggelakt mocht worden op grond van artikel 11, eerste lid, en artikel 10, tweede lid onder e en g, van de Wob. In het bestreden besluit licht het college toe dat de opmerking staat in een begeleidende e-mail bij het aanbieden van het conceptrapport van het interne vooronderzoek. De opvatting van de onderzoeker is daarom voorlopig en kwalificeert als een persoonlijke beleidsopvatting. Daarbij komt dat een onderzoeker zich (in die fase van het onderzoek) volledig vrij moet voelen om zijn opvatting te delen. De beroepsgrond slaagt niet.
De naam van een afdeling (document 24)
8.4.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat in een e-mail onterecht de naam van een afdeling is weggelakt.
8.5.
In het bestreden besluit heeft het college niet gemotiveerd waarom en op welke grond (in deze e-mail) de naam van een afdeling is weggelakt. Op dat punt is dus sprake van een motiveringsgebrek. Op voorhand valt niet in te zien, nu de benaming van een andere afdeling wel openbaar is gemaakt, deze naam niet ook openbaar wordt gemaakt. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat (in) het bestreden besluit:
- op twee punten geen sprake is van een juridische grondslag op basis waarvan de (gedeeltelijke) openbaarmaking kan worden geweigerd (zie overweging 7.3 en 8.1).
- op twee punten niet deugdelijk is gemotiveerd waarom openbaarmaking van bepaalde documenten (gedeeltelijk) is geweigerd (zie overweging 7.7 en 8.5).
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit op de hiervoor genoemde punten.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college op de hiervoor genoemde punten een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor 4 weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 november 2021 voor zover het gaat om de twee de punten waarbij een juridische grondslag mist en de twee punten waarop niet deugdelijk is gemotiveerd (zie overweging 9);
- draagt het college op binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, mr. R.H.M. Bruin en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 juni 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:5298.
2.Uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4470.
3.De rechtbank heeft daarbij het beroep voor zover gericht tegen de geheimhoudingbeslissingen van de raad doorgezonden naar de raad ter behandeling als bezwaarschrift. De in bezwaar genomen beslissingen van de raad zijn onderwerp van het beroep met nummer 21/6207.
4.Uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4469.
5.De rechtbank heeft daarbij het beroep voor zover gericht tegen de geheimhoudingbeslissing van de raad doorgezonden naar de raad ter behandeling als bezwaarschrift. De in bezwaar genomen beslissing van de raad is onderwerp van het beroep met nummer 21/6207.