ECLI:NL:RBNHO:2024:5376

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
23/3971
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van een uitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 2 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres ontving sinds 2 juli 2015 een uitkering, maar deze werd beëindigd na de ontdekking van een hennepkwekerij in haar woning en het niet verstrekken van relevante informatie over haar inkomsten. De rechtbank behandelt de besluiten van het college van 3 mei, 17 augustus en 26 augustus 2022, waarin de uitkering werd herzien en teruggevorderd. Eiseres betwist de schending van de inlichtingenplicht, maar de rechtbank oordeelt dat zij bekend was met haar verplichtingen, gezien eerdere terugvorderingen in 2014, 2015 en 2017.

De rechtbank concludeert dat de schending van de inlichtingenplicht terecht is vastgesteld en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand, zelfs niet als zij de hennepkwekerij had gemeld. De rechtbank wijst ook het beroep op dringende redenen af, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar zou hebben. De rechtbank benadrukt dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar verstandelijke beperking, niet automatisch leiden tot een afzien van terugvordering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de besluiten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3971

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Heimensem),
en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland

(gemachtigde: H. Mentink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college heeft daartoe besloten in de besluiten van 3 mei 2022, 17 augustus 2022 en 26 augustus 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze besluiten gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de begeleider van eiseres van [instantie 3] , [naam] , en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt vanaf 2 juli 2015 een uitkering op grond van de Pw.
2.1.
De politie Noord-Holland heeft  na een anonieme tip  op het woonadres van eiseres, [adres] in [plaats] , een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. Eiseres haar zoon woonde op dat moment bij haar. De politie heeft naar aanleiding van het onderzoek een melding ontmanteling hennepkwekerij opgesteld. Op 19 april 2022 is een melding gedaan aan de sociale recherche. De sociale recherche is vervolgens een onderzoek gestart. Eiseres is gevraagd inlichtingen te verstrekken over haar inkomsten door het aanleveren van de volgende gegevens:
  • Een deugdelijke boekhouding over de hennepkwekerij.
  • Bewijzen van inkomsten uit de hennepkwekerij.
  • Bewijzen hoe de hennepkwekerij is gefinancierd.
Zij heeft de inlichtingen niet verstrekt.
2.2.
Naar aanleiding van het rechtmatigheidsonderzoek is geconcludeerd dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht als gevolg van verzwegen inkomsten uit sekswerk en het aantreffen van een hennepplantage in eiseres haar woning. In het besluit van 3 mei 2022 is de uitkering per 1 april 2022 beëindigd. In het besluit 17 augustus 2022 is vermeld dat per 1 juli 2022 inkomsten verrekend worden met de uitkering. In het besluit van 26 augustus 2022 is over de periode 1 januari 2018 tot en met 14 december 2020 het recht op bijstand herzien en over de periode 15 december 2022 tot en met 31 maart 2022 ingetrokken.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar woning beschikbaar heeft gesteld voor de exploitatie van de hennepplantage, waarvoor zij een vergoeding ontving, en dat zij heeft verklaard inkomsten te hebben uit sekswerk. Dit heeft zij niet gemeld. Eiseres is er niet in geslaagd bewijzen van haar aandeel in de exploitatie van de hennepkwekerij en de ontvangen vergoedingen/inkomsten te overleggen. De ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering wordt teruggevorderd tot een bedrag van
€ 17.840,43. Verweerder heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiseres afgezien van het opleggen van een boete. Verweerder heeft hierin het Openbaar Ministerie gevolgd en de gedraging als gevolg van de persoonskenmerken van eiseres als niet verwijtbaar beoordeeld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot herziening, beëindiging, intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Pw wegens schending van de inlichtingenplicht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Schending inlichtingenplicht
5. Hoewel door eiseres is erkend dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht, stelt zij zich op het standpunt dat deze schending haar niet te verwijten valt. Zo was zij vanwege haar beperkte cognitieve vermogens onvoldoende op de hoogte van de verplichtingen die behoren bij de inlichtingenplicht. Eiseres stelt dat uit het onderzoek van verweerder niet blijkt dat de rapporteur in het gesprek rekening heeft gehouden met het niveau van functioneren, de psychische klachten en de onveilige levensgeschiedenis van eiseres. Er zijn geen pauzes genomen in het gesprek en aan eiseres is ook niet gevraagd of zij de materie en/of vragen goed begrijpt.
5.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. Voor zover eiseres schending van de inlichtingenverplichting bestrijdt met een beroep op het ontbreken van schuld vanwege haar persoonlijke omstandigheden, geldt dat volgens vaste rechtspraak [1] de inlichtingenverplichting een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Daarnaast is bij eiseres ook in 2014, 2015 en 2017 een deel van haar uitkering teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht, onder meer wegens inkomsten uit sekswerk. Zij was dus al bekend met de gevolgen van de schending van de inlichtingenplicht. De stelling dat zij niet goed op de hoogte was van de inlichtingenplicht slaagt dan ook niet.
Verder is de rechtbank niet gebleken dat het gesprek van de rapporteur met eiseres onzorgvuldig is geweest.
Hoogte terugvordering
6. Eiseres voert aan dat ten aanzien van de inkomsten uit de hennepplantage het onderzoek onvoldoende feitelijke grondslag biedt dat zij in de gehele periode op geld waardeerbare arbeid heeft verricht, anders dan de door haar zelf verklaarde € 1.000,-. Er zijn voldoende aanwijzingen dat eiseres niet de exploitant van de hennepplantage is geweest. De politie heeft na uitvoerig onderzoek geen ontnemingsrapportage opgemaakt, en is blijkbaar van mening dat eiseres geen inkomsten heeft verkregen uit de hennepplantage. Eiseres stelt dat uitsluitend over een kortere periode rekening dient te worden gehouden met haar inkomsten uit sekswerk, tot een bedrag van maximaal € 860,-, omdat over een kortere periode stortingen hebben plaatsgevonden. Ten onrechte is de datum van opening van de ING-rekening, 15 februari 2018, als startdatum genomen.
6.1.
Schending van de inlichtingenplicht vormt een grond voor intrekking en terugvordering van bijstand, als door die schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij, als zij wel melding had gemaakt van de hennepkwekerij, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad. Eiseres is daar niet in geslaagd. De stellingen dat eiseres alleen passief heeft deelgenomen aan de hennepplantage en dat misbruik van haar naïviteit is gemaakt, zijn hiervoor onvoldoende. Het gaat immers om op geld waardeerbare arbeid waarvoor een vergoeding gebruikelijk is en bedongen kan worden. De waarde daarvan kan worden bepaald indien van de investeringen in en de exploitatie van de kwekerij een deugdelijke administratie voorhanden is. Omdat eiseres geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden van haar verdiensten uit de hennepkwekerij en evenmin op andere wijze hierin inzicht heeft gegeven, kan niet, ook niet schattenderwijs, worden vastgesteld of zij in de periode in geding nog recht had op (aanvullende) bijstand.
Aan het feit dat door de politie geen ontnemingsrapportage is opgesteld kan niet de betekenis toekomen die eiseres beoogt, omdat dit heeft plaatsgevonden in het kader van een (mogelijke) strafrechtelijke procedure en hiervoor een andere bewijslast geldt dan in het bestuursrecht.
De stelling dat haar inkomsten uit sekswerk pas op een later moment zijn aangevangen dan de door verweerder aangehouden startdatum van 15 februari 2018 heeft eiseres niet onderbouwd, bijvoorbeeld door een boekhouding en/of rekeningafschriften te overleggen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6.2.
Dit betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank de hoogte van het terug te vorderen bedrag juist heeft vastgesteld.
Afzien van terugvordering
7. Eiseres doet een beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien. In dit geval is er volgens eiseres sprake van een bijzonder en uitzonderlijk geval, waarin een individuele afweging plaats had moeten vinden. Eiseres ontvangt persoonlijke begeleiding van [instantie 3] . Zij heeft een (licht) verstandelijke beperking en heeft de gevolgen van het ter beschikking stellen van haar huis niet kunnen overzien. Ze overziet niet welke keuzes mogelijk fout kunnen uitpakken. Daarnaast laat zij zich heel makkelijk beïnvloeden door andere mensen en is er het risico dat mensen misbruik van haar maken. Ter onderbouwing van haar standpunten is een proces-verbaal van 7 september 2022 overgelegd, waarin is vermeld dat er geen ontnemingsrapportage zal worden opgemaakt tegen eiseres en haar zoon en de indruk bestaat dat misbruik is gemaakt van de naïviteit van eiseres en haar zoon. Ook is een reclasseringsadvies van 21 december 2022 bijgevoegd, waarin is vermeld dat eiseres over een laag intelligentieniveau beschikt en zij hierdoor niet voldoende in staat lijkt om situaties te overzien.
7.1.
Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting vermeld dat verweerder zich coulant heeft opgesteld door de vordering niet te bruteren en af te zien van het opleggen van een boete. De druk op het inkomen van eiseres wordt niet groter, omdat zij al een terugvordering moet afbetalen en zij beschermd wordt door de beslagvrije voet. Zij kan na tien jaar aflossen kwijtschelding aanvragen.
7.2.
Tot 18 april 2024 was het vaste rechtspraak van de CRvB dat dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, slechts gelegen kunnen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. [2]
7.3.
De CRvB heeft op 18 april 2024 [3]  na de conclusie van raadsheer advocaat-generaal R.H. de Bock van 10 november 2023 [4]  uitspraak gedaan, waarin de CRvB de dringende reden voortaan ruimer uitlegt en ziet als een open norm. Daarbinnen moet het bestuursorgaan een afweging maken en die toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel uitkering ontving. Ook zal het bestuursorgaan bij de beoordeling van de dringende reden zich rekenschap geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben.
7.4.
Ook met inachtneming van de ruimere toepassing van de dringende redenen, is wat eiseres heeft aangevoerd volgens de rechtbank onvoldoende om die dringende redenen aan te nemen. Dat eiseres kwetsbaar en beïnvloedbaar is, vormt – wat daar ook van zij – op zichzelf geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Zoals door de rechtbank is overwogen onder 5.1. is niet gebleken dat eiseres niet in staat was om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Zij was daar, na de eerdere terugvorderingen, bekend mee.
Dat de terugvordering van de uitkering voor eiseres tot sociale en/of financiële gevolgen leidt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat eiseres wordt beschermd door de beslagvrije voet en dat de druk op haar inkomen door de terugvordering niet groter wordt, aangezien zij al een eerder ontstane terugvordering aflost. Verder is ter zitting gebleken dat eiseres inmiddels een bewindvoerder heeft en begeleid wordt door [instantie 3] .
7.5.
Eiseres stelt zich tot slot op het standpunt dat verweerder bij de terugvordering had moeten anticiperen op het wetsvoorstel “maatwerk bij terugvordering” [5] waarin meer mogelijkheden worden geboden om bij verminderde of geen verwijtbaarheid af te zien van terugvorderen ondanks schending van de inlichtingenplicht.
7.6.
Deze beroepsgrond kan niet slagen. Het doel van dit wetsvoorstel is, zo vermeldt de concept-memorie van toelichting, om de beslissingsruimte van gemeenten en uitvoeringsorganisaties te vergroten bij het terugvorderen van teveel betaalde uitkeringen in de sociale zekerheid. Het wetsvoorstel is nog in behandeling en dit heeft nog niet geleid tot een wet. Verweerder kan niet vooruitlopen op de vermoedelijke uitkomst van een lopend wetgevingsproces.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.C de Wit., voorzitter, en mr. L.M. de Vries en
mr. K. van Dijk, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

In artikel 17 van de Pw staat de inlichtingenplicht: betrokkene moet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 32 lid 1
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
In artikel 54, derde lid, van de Pw staat dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, als de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen en dat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Pw zegt dat het college de bijstandsuitkering terugvordert als bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Artikel 58, achtste lid, van de PW bepaalt dat het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1475.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086, onder 15.36 en 17.18.
5.Concept initiatiefwetsvoorstel maatwerk bij terugvordering die op 16 maart 2022 in internetconsultatie is gegeven (te raadplegen via