ECLI:NL:RBNHO:2024:5321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/15/342841 / HA ZA 23-438
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verdeling van de opbrengst van een gezamenlijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden. De relatie is beëindigd en partijen zijn in een juridische strijd verwikkeld over de vermogensrechtelijke afwikkeling, met name de verdeling van de opbrengst van hun gezamenlijke woning. De vrouw heeft de samenlevingsovereenkomst opgezegd op 14 oktober 2020. Partijen hebben in augustus 2008 een woning gekocht, waarvan zij ieder voor de helft eigenaar zijn. De vrouw heeft een deel van de hypotheek afgelost en heeft ook een overbruggingskrediet afgesloten voor de aankoop van een nieuwe woning. De woning is op 21 juli 2023 verkocht voor een bedrag van € 1.501.656,49. De vrouw vordert een deel van de verkoopopbrengst, evenals compensatie voor diverse kosten en schade die zij stelt te hebben geleden door de man. De man betwist de vorderingen van de vrouw en vordert zelf ook een deel van de opbrengst. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en een verdeling van de verkoopopbrengst vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de ingelegde bedragen, gemaakte kosten en de afspraken in de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van de woning en de opbrengst gelijkelijk verdeeld moeten worden, en heeft de vorderingen van de vrouw en de man in reconventie gedeeltelijk toegewezen en afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/342841 / HA ZA 23-438
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[de vrouw],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.G. van den Boogerd te Rotterdam,
tegen
[de man],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 december 2023
- het bericht van 22 maart 2024 met productie(s) van de man
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van mr. Pieters namens de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben met elkaar samengewoond. De relatie is geëindigd. Het geschil ziet op de vermogensrechtelijke afwikkeling van de relatie, met name de verdeling van de opbrengst van de gezamenlijke woning.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Op 7 oktober 2008 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten.
3.2.
De samenlevingsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
Inboedel
Artikel 5
(…)
2. (…) In afwijking van het vorenstaande blijft ieder eigenaar van de kleding, sieraden en overige persoonlijke goederen, welke hij of zij in gebruik heeft of welke tot zijn of haar persoonlijk gebruik bestemd zijn, alsmede van alle goederen waarvan partijen hebben vastgelegd of zullen vastleggen, dat zij privé-eigendom blijven van één van hen.
3. De door ieder van partijen aangebrachte (inboedel)goederen, die ieder echter privé wenst te houden, zijn gespecificeerd vermeld op een door partijen getekende lijst (staat van aanbrengsten). Deze lijst zal aan deze akte worden gehecht.
(…)
Partnerpensioen
Artikel 17
1. Partijen wijzen elkaar over en weer aan als partnerpensioengerechtigde om in aanmerking te komen voor partnerpensioen (nabestaandenpensioen) ingeval de pensioenregeling(en) waaraan partijen (zullen) deelnemen een partnerpensioen kent (kennen).(…)
3. Indien één van de partijen niet langer de andere partij in aanmerking wenst te laten komen voor het partnerpensioen op grond van zijn of haar pensioenregeling, zal de aanwijzing worden herroepen op de wijze zoals voorgeschreven bij het desbetreffende pensioenreglement.(…)
3.3.
Partijen hebben in augustus 2008 een woning gekocht gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 3] (hierna: de woning). Partijen waren ieder eigenaar van de onverdeelde helft van de woning. De koopprijs bedroeg € 1.375.000 exclusief kosten en is deels gefinancierd met behulp van een overbruggingskrediet van € 300.000 en een aflossingsvrije hypothecaire geldlening bij Obvion met een oorspronkelijke hoofdsom van € 860.000. Ter financiering van de koopprijs heeft de man € 225.275 uit privé middelen ingelegd. De vrouw heeft uit privé middelen de overbruggingshypotheek van € 300.000 afgelost.
3.4.
Vanaf datum levering van de woning in december 2008 zijn partijen een gemeenschappelijke huishouding gaan voeren.
3.5.
De vrouw heeft het samenlevingscontract (onder meer) opgezegd op 14 oktober 2020.
3.6.
Partijen hebben vervolgens twee gezamenlijke kennissen gemandateerd (hierna: de gemandateerden) om hen te begeleiden bij de financiële en vermogensrechtelijke afwikkeling van hun samenleving.
3.7.
Op 7 maart 2021 hebben partijen met behulp van de gemandateerden een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten met - onder meer - de volgende inhoud:
(…)
Nemen het volgende in aanmerking:
1. Partijen vormen sinds najaar 2006 een affectieve relatie en hebben de betekenis hiervan vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst dd. 07.10.2008. (…)
2. Partijen zijn van mening dat hun relatie duurzaam is ontwricht en zijn voornemens op die grond hun samenleving te ontbinden. Ze hebben met hulp van derden met elkaar overleg gepleegd omtrent:
3. De relevante gezamenlijke vermogensbestanddelen, omschreven in de zijnde:
- Onroerende zaak, het woonhuis, opstallen en tuinen met adres: [adres] , [postcode] [plaats 3] ; ieder der partijen voor een gelijkelijk belang van 50%. De totale aankoopkosten bedroegen € 1.450.000 inclusief stichtingskosten- en hypotheek kosten.
- Roerende zaken en inboedelgoederen bestaande uit onder andere meubelen, inventaris, auto’s en een kunstcollectie; gedeeltelijk beschreven in de bijlage ‘boedelbeschrijving’ en verder tussen partijen nader vast te stellen voor wat betreft deze niet zijn beschreven.
- Financiële overzichten conform [de vrouw] haar opstelling van door partijen gedane betalingen voor gezamenlijke rekening waaronder de post ‘zwevende ton’; welke feitelijk een bedrag van € 95.007 zegge vijf en negentigduizend en zeven euro bedraagt: hierna te noemen ‘zwevende ton’.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
- Onroerende zaak: het woonhuis, opstallen en tuinen zal worden verkocht aan een derde voor het beste bod in huidige staat.
Partijen spannen zich in om het woonhuis, opstallen en tuinen in optimale verkoopstaat te brengen zonder dat dit enig invloed heeft op de voortgang van het verkoopprocedure. Om de verkoopprocedure adequaat en efficiënt te laten verlopen zullen partijen de navolgende personen mandateren:
[betrokkene 1] (….)
[betrokkene 2] (…)
- Deze gemandateerden treden uitdrukkelijk op namens de verkopende partijen, opereren op basis van het ‘vier ogen principe’ en zullen in onderling overleg een lokale makelaar inschakelen om de verkoopprocedure uit te voeren.
- Voor de gemandateerden wordt binnen 3 dagen een verklaring door partijen afgegeven waarin de bovenvermelde personen in functie worden gesteld.
- De gemandateerden zullen de makelaar vragen hoe het woonhuis op korte termijn ‘verkoop klaar’ te maken is en toezien op de uitvoering en voortgang door partijen en eventuele derden hiervan.
- Eventuele kosten verband houdend met het verkoop klaar maken van het woonhuis en onderhoud van de tuin zullen betaald worden door [de vrouw] op eerste verzoek van gemandateerden. Deze eventuele kosten maken onderdeel uit van de afrekening.
(…)
- De gemandateerden zullen uitdrukkelijk toezien op de afrekening van deze onroerende zaak verkoop, waarbij partijen onder verrekening van ieders ingelegde gelden, afdracht hypothecaire verplichtingen, persoonlijke verplichting van [de man] aan [de vrouw] zijnde de ‘zwevende ton’, makelaars- en notariskosten de verwachte meeropbrengst gelijkelijk op 50-50 basis krijgen toegekend.
(…)
- [de vrouw] zal gedurende de verkoopprocedure het woonhuis bewonen op een verkoopbevorderende wijze: dit op eventuele aanwijzing van gemandateerden.
- [de vrouw] zal, vanaf de datum van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, alle kosten zoals hypotheeklasten, GLW, verzekeringen, leges, aanschrijvingen etc. voor haar rekening nemen.
(…)
- Inboedelgoederen: [de man] is in hoofdlijnen akkoord met de door [de vrouw] opgestelde de boedelbeschrijving en toekenningen, maar partijen zullen, gezien de korte termijn, nog nader in overleg treden om tot een meer complete en definitieve toekenning te komen.
(…)
- Financiën: partijen verlenen elkaar over en weer 'finale kwijting' wat betreft alle financiële posten 'over en weer', behalve wat betreft 'de zwevende ton' en uitstaande inkomsten belasting.
- De 'zwevende ton' betreft een bedrag van € 95.007 welke op instructie van [de vrouw] destijds op de bankrekening van [de man] is gehouden en die abusievelijk nog niet is verrekend met [de vrouw] .
- [de man] hecht eraan om deze oude morele verplichting, zonder rente component, alsnog na te komen aan [de vrouw] en bevestigt dat deze onderdeel is van de afrekening van de nu nog gezamenlijke onroerend zaak.
- Partijen retourneren ieder het 1% aandeel in elkaars BV via hun notaris.
-Inkomsten belastingteruggaves en schulden worden als gezamenlijke schuld afgedaan.(…)
3.8.
De gemandateerden hebben de vrouw op 13 februari 2022 als bijlage bij een e-mail een concept notariële volmacht gestuurd ter bespreking. Artikel 3 van de concept notariële volmacht luidt als volgt:
Artikel 3 Verdeling van de opbrengst van de onroerende zaak en financiële posten
De minimale bruto verkoopopbrengst van [adres] wordt bepaald op één miljoen achthonderdduizend euro (€ 1.800.000,00).
De verdeling van de opbrengst aan de volmachtgevers wordt in twee delen gesplitst.
Deel 1betreft de totale aankoopprijs van één miljoen vierhonderdvijftigduizend euro (€ 1.450.000,00) uit tweedduizendacht.
Hiermee zal de Obvion hypotheek moeten worden afgelost, thans een bedrag van vierhonderddrieënzeventigduizend zevenhonderdvijftig euro (€ 473.750,00).
Voorts zullen ieders ingelegde gelden worden terugbetaald.
De inleg van de heer [de man] bedroeg tweehonderdvijfentwintigduizend tweehonderdvijfenzeventig euro (€ 225.275,00).
Mevrouw [de vrouw] ontvangt haar inleg van driehonderdduizend euro (€ 300.000,00) vermeerderd met de stichtingskosten van éénentwintigduizend vijfhonderdvierendertig euro (€ 21.534,00), voorts de door haar verrichte aflossing op de Obvion hypotheek van driehonderdzesentachtigduizend zevenhonderdvijftig euro (€ 386.750,00), derhalve in totaal zevenhonderdachtduizend tweehonderdvierentachtig euro (€ 708.284,00).
Er resteert van deel 1 dan nog tweeënveertigduizend zeshonderdéénennegentig euro (€ 42.691,00). Dit bedrag wordt ook aan mevrouw [de vrouw] uitbetaald ter schikking en finale kwijting van alle uitstaande financiële “over en weer” posten, waaronder auto’s, uitstaande inkomstenbelasting en inboedel.
De finale kwijting van partijen over en weer betreft dus zowel de partiële verdeling van de verkoopopbrengst van de woning en de afwikkeling van de inboedel verdeling.
Deel 2betreft de verwachte netto meeropbrengst na betaling van makelaars- en notariskosten boven één miljoen vierhonderdvijftigduizend euro (€ 1.450.000,00). Die wordt gelijkelijk op fifty-fifty basis verdeeld.
3.9.
De vrouw heeft voormelde concept notariële volmacht niet getekend. Bij e-mail van 14 februari 2022 heeft de vrouw haar volmacht aan de gemandateerden ingetrokken.
3.10.
De vrouw heeft een woning in [plaats 1] gekocht en op 1 juli 2022 geleverd gekregen. Voor de financiering van de aankoop van de woning in [plaats 1] heeft de vrouw een overbruggingskrediet afgesloten ter hoogte van € 545.893,- met een geldigheidsduur van één jaar.
3.11.
De vrouw heeft op 5 juli 2022 de gezamenlijke woning in [plaats 3] verlaten en is verhuisd naar de woning in [plaats 1] .
3.12.
Bij vonnis in kort geding van 19 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank onder meer het volgende overwogen:
(…)
Verdeling van de verkoopopbrengst van de woning (…)
4.18.
De voorzieningenrechter constateert dat partijen het er over eens zijn (…) dat uit de verkoopopbrengst van de woningtenminsteaan [de vrouw] moet worden uitgekeerd:
-de inleg van [de vrouw] (ter hoogte van € 300.000,-);
-de ‘zwevende ton’ (het bedrag van € 95.007,-);
-de helft van de verkoopopbrengst van de woning die resteert na aftrek van:
• de hypothecaire geldlening (€ 473.750,-),
• de makelaars- en notariskosten,
• de inleg van [de vrouw] (€ 300.000,-),
• de inleg van [de man] (€ 225.275,-) en
• de ‘zwevende ton’ (€ 95.007,-).
4.19.
Omdat [de man] de aanspraken van [de vrouw] op deze bedragen erkent, zal de voorzieningenrechter dit deel van de vorderingen van [de vrouw] toewijzen.
(…)
Gebruikers- en eigenaarslasten van de woning (…)
4.24. (…)
In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat [de vrouw] gedurende de verkoopprocedure de woning zal bewonen op een verkoop bevorderende wijze. Daaruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het [de vrouw] verboden is de woning te verlaten. De voorzieningenrechter leest hierin dat [de vrouw] het recht heeft om in de woning te wonen en dat als zij daarvan gebruik maakt, zij dat moet doen op een wijze die de verkoop bevordert. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [de vrouw] daarom niet de vaststellingsovereenkomst geschonden door te verhuizen naar de woning in [plaats 1] .
4.25.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen rechtvaardiging voor het standpunt van [de man] dat [de vrouw] de gebruikerslasten van de woning volledig moet dragen. De bepaling in de vaststellingsovereenkomst die daarop betrekking heeft, gaat uit van de veronderstelling dat [de vrouw] de woning met uitsluiting van [de man] bewoont. Nu daarvan geen sprake meer is sinds 5 juli 2022, is de voorzieningenrechter van oordeel dat partijen de gebruikerslasten gezamenlijk moeten dragen met ingang van 5 juli 2022 tot en met de datum van levering van de woning aan een koper. De eigenaarslasten van de woning komen eveneens voor rekening van beide partijen (ieder voor de helft).
3.13.
De woning is op 21 juli 2023 verkocht en geleverd voor een koopsom, na verrekening van verschillende posten, van in totaal € 1.501.656,49 (nota van afrekening van de notaris d.d. 21 juli 2023, productie 43 bij de dagvaarding).

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De vrouw vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van de verdeling van de verkoopopbrengst (…)
1.
De gerealiseerde verkoopprijs van de woning ad in totaal EUR 1.501.406,49, na aftrek van de courtage ad EUR 19.500 en de notariskosten ad EUR 1.300,75, aldus te verdelen dat aan [de vrouw] toekomt een bedrag van EUR 1.003.420 en aan [de man] een bedrag van EUR 477.185 en te gelasten dat op deze aandelen ter aflossing van de hypotheekschuld een bedrag in mindering strekt ten laste van [de vrouw] ad EUR 42.965 en ten laste van [de man] ad EUR 430.250, zodat per saldo aan [de vrouw] toekomt een bedrag van EUR 960.455 en aan [de man] een bedrag van EUR 46.935, waarvan ook laatstgenoemd bedrag aan [de vrouw] toekomt ter gedeeltelijke voldoening van haar hierna onder 2 en 3 geformuleerde vorderingen.
Ten aanzien van de vorderingen van [de vrouw] conform de vaststellingsovereenkomst (…)
2.
[de man] te veroordelen tot betaling aan [de vrouw] van de volgende bedragen:
a) de zwevende ton EUR 95.007
b) de belastingen/hypotheekrente EUR 47.629
c) de waarde van de auto’s EUR 31.000
d) 50% van de (verkoop) kosten 2021 EUR 4.048
e) 50% van de (verkoop)kosten 2022 EUR 3.660
f) 50% van de (verkoop) kosten 2023 EUR 2.162
g) AF: verrekenposten [de man]EUR - 5.596
Totaal EUR 177.910
te vermeerderen met de over voornoemde bedragen verschuldigde wettelijke rente vanaf primair 7 maart 2021, subsidiair vanaf 14 juni 2023 en meer subsidiair vanaf de dag van deze dagvaarding.
Ten aanzien van de aanvullende vorderingen van [de vrouw] (…)
3.
[de man] te veroordelen tot betaling aan [de vrouw] van (a) een bedrag van EUR 125.000 terzake van de aan [de man] toerekenbare waardedaling van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2023, althans vanaf 21 juli 2023, althans vanaf de datum van deze dagvaarding, en (b) een bedrag van primair EUR 19.174 en subsidiair EUR 5.603 ter zake van de aan [de man] toerekenbare kosten en rente voor het door [de vrouw] afgesloten overbruggingskrediet, te vermeerderen met de wettelijke rente over het primair en subsidiair gevorderde bedrag voor wat betreft de betaalde rente vanaf de datum van betaling van iedere afzonderlijke rentetermijn en voor de overige kosten vanaf de datum dat de betreffende kosten zijn gemaakt, althans zowel voor het primair als subsidiair gevorderde bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding, en (c) een bedrag van EUR 7.500 ter zake van de aan [de man] toerekenbare ontruimingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023, althans vanaf de dag van deze dagvaarding.
(…)
Ten aanzien van het nabestaandenpensioen (…)
8.
[de man] te veroordelen om binnen 48 uur na het in deze te wijzen vonnis, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, medewerking te verlenen aan het invullen en ondertekenen van de afstandsverklaring voor het nabestaandenpensioen op de wijze als door ABP voorgeschreven en al het nodige te doen ter onherroepelijke beëindiging van diens recht op het nabestaandenpensioen zoals door [de vrouw] opgebouwd.
9.
Voor het geval [de man] niet binnen 48 uur na het in deze te wijzen vonnis, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, de vereiste medewerking verleent, verzoekt [de vrouw] uw rechtbank het vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats te stellen van de medewerking c.q. instemmingsverklaring van [de man] .
Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten (…)
10
[de man] te veroordelen tot betaling aan [de vrouw] van de buitengerechtelijke incassokosten over de hiervoor onder 2 en 3 geformuleerde vorderingen conform de staffel BIK ter hoogte van EUR 3.422,92;
Ten aanzien van de (proces)kosten
11
[de man] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, de beslagkosten daaronder begrepen, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de nakosten ad. EUR 173 indien geen betekening plaatsvindt en verhoogd met EUR 90 voor het geval wèl betekening plaatsvindt, en, indien betaling niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de achtste dag tot de dag van algehele voldoening.
4.2.
Samengevat legt de vrouw aan haar vorderingen ten grondslag dat partijen een affectieve relatie hebben gehad die is beëindigd door de opzegging door de vrouw op 14 oktober 2020 van de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst. Partijen verschillen van mening over de vermogensrechtelijke en financiële afwikkeling van hun samenleving. De vorderingen hebben betrekking op deze afwikkeling, waaronder begrepen (maar niet beperkt tot) de verdeling van de opbrengst uit de verkoop van de gezamenlijke woning en de betaling van diverse vorderingen van de vrouw op de man.
4.3.
De man voert verweer. De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, ontzegging dan wel afwijzing van de vorderingen van de vrouw en compensatie van de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
De man vordert samengevat partijen te veroordelen tot verdeling van de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning die thans bij de notaris in depot staat, in die zin dat de man daarvan een bedrag van € 626.387,31 ontvangt en de vrouw een bedrag van € 381.488,47. Verder vordert de man:
  • de vrouw te veroordelen tot afgifte van de familiering [de man] aan de man, afgifte van de tweede sleutel van de BMW Z3 en afgifte van de schilderijen van Van Deventer (Ruïne van Brederode) en de Jan en Aris Knikker-schilderijen;
  • compensatie van de proceskosten.
4.6.
Ook de man legt aan zijn vorderingen de vermogensrechtelijke en financiële afwikkeling van hun beëindigde samenleving ten grondslag. Zijn vorderingen hebben eveneens betrekking op de verdeling van de opbrengst van de woning en de betaling van diverse vorderingen.
4.7.
De vrouw voert verweer. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, althans de man de vorderingen te ontzeggen en tot veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De rechtbank zal de vorderingen in conventie en reconventie gezien hun samenhang gezamenlijk beoordelen.
5.2.
Tussen partijen bestaat een zogeheten eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de goederen die het gezamenlijk eigendom zijn van partijen [1] . Dit geschil gaat over de verdeling van deze gemeenschap (ten aanzien van de woning) en overige vorderingen die partijen over en weer op elkaar te stellen te hebben en ziet daarmee op de volgende geschilpunten:
de verdeling van de opbrengst van de woning;
de vorderingen op grond van de vaststellingsovereenkomst;
de vorderingen met betrekking tot geleden schade (waardedaling woning, kosten overbruggingskrediet en ontruimingskosten);
het nabestaandenpensioen.
De rechtbank merkt de vorderingen sub b en sub c, hoewel de vrouw deze als afzonderlijke vorderingen heeft ingesteld, aan als vorderingen tot verrekening met de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning die daarmee in de verdeling van de (opbrengst van de) woning kunnen worden betrokken. Uit de stellingen van de vrouw (zie randnummer 3.19 bij de dagvaarding) leidt de rechtbank af dat zij ook deze mening is toegedaan.
5.3.
Partijen zijn het er over eens dat de vaststellingsovereenkomst uit 2021 de basis is op grond waarvan moet worden afgerekend. Partijen leggen die overeenkomst verschillend uit. Het gaat hier dus om de uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Hierbij komt het volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer mochten toekennen aan hetgeen zij ten aanzien van bepaalde onderwerpen zijn overeengekomen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij ook betekenis kan toekomen aan latere verklaringen en gedragingen.
Ad a) aankoopkosten van de woning
5.4.
Bij de vaststellingsovereenkomst zijn partijen een fictieve vaststelling van de aankoopkosten van de woning overeengekomen van € 1.450.000. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag als volgt is opgebouwd:
inleg vrouw (afgelost overbruggingskrediet) € 300.000
stichtingskosten (betaald door de vrouw) € 21.534
huishoud-/hypotheekkosten (betaald door vrouw) € 42.691
aflossing hypotheek (door de vrouw) € 387.285
inleg man € 225.275
restant hypotheek Obvion
€ 473.215
Totaal: € 1.450.000
5.5.
Vervolgens is de vraag hoe, in het licht van voorgaande opstelling, de verkoopopbrengst van de woning dient te worden verdeeld. Partijen verschillen hierover ten aanzien van de stichtingskosten ad € 21.534 en de huishoud/hypotheekkosten ad € 42.691 van mening. De stichtingskosten bestaan uit de destijds door de vrouw betaalde notariskosten, kosten voor de inhuur van een adviseur voor het verkrijgen van een landgoedstatus voor de woning en een boete die verschuldigd was geworden voor het omzetten van de hypotheek tegen een lagere rente. De huishoud-/hypotheekkosten zien volgens de vrouw op een overeengekomen bedrag ter afkoop van door de vrouw betaalde kosten van de gezamenlijke huishouding en betaalde hypotheekrente in de periode 2009 tot en met 2015. In een eerdere, op 30 april 2016 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst (productie 4 bij dagvaarding) was in verband daarmee een bedrag van minimaal € 175.002 (op basis van een verdeling 2/3 tegen over 1/3) respectievelijk € 211.504 (op basis van een verdeling bij helfte) als vordering van de vrouw vastgelegd. Volgens de vrouw komen deze posten haar toe.
De man betwist niet dat de stichtingskosten blijkens de samenlevingsovereenkomst door partijen bij helfte dienen te worden gedragen, maar voert aan dat deze onder de finale kwijting van de later gesloten vaststellingsovereenkomst van 7 maart 2021 vallen. Dat geldt volgens de man ook voor de huishoud-/hypotheekkosten. De rechtbank volgt de man hierin niet. In de vaststellingsovereenkomst van 7 maart 2021 staat opgenomen dat partijen de totale aankoopkosten van de woning van € 1.450.000
inclusief stichtings- en hypotheekkostentot uitgangspunt voor hun afspraken hebben genomen. Daarnaast is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen
“De gemandateerden zullen uitdrukkelijk toezien op de afrekening van deze onroerende zaak verkoop, waarbij partijen onder verrekening van ieders ingelegde gelden, afdracht hypothecaire verplichtingen, persoonlijke verplichtingen van [de man] aan [de vrouw] zijnde de ‘zwevende ton’, makelaars- en notariskosten de verwachte meeropbrengst gelijkelijk op 50-50 basis krijgen toegekend.Uit de bepaling in de vaststellingsovereenkomst dat partijen elkaar over een weer finale kwijting verlenen wat betreft alle financiële posten over en weer, heeft de man daarom niet kunnen afleiden dat die kwijting ook ziet op de posten stichtingskosten en huishoud-/hypotheekkosten, nu partijen die posten hebben betrokken bij de bepaling van de aankoopkosten die de grondslag zouden vormen voor de verdeling van de meeropbrengst van de woning bij verkoop. Ten slotte strookt ook de inhoud van het hiervoor onder feiten geciteerde artikel 3 van de concept notariële volmacht niet met de stelling van de man dat voormelde kosten vallen onder de finale kwijting. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de vaststellingsovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat deze kosten vallen onder de te verrekenen ingelegde gelden van de vrouw en derhalve niet onder de finale kwijting.
5.6.
Anders dan de vrouw stelt, dient naast de makelaars- en notariskosten ad € 19.500, respectievelijk € 1.300,75, ook het restant aan hypotheek (Obvion) ad € 473.215 op de verkoopopbrengst in mindering te worden gebracht alvorens tot verdeling kan worden overgegaan. Dit betreft immers een gezamenlijke schuld. Dat de vrouw eerder uit haar vermogen aflossingen op de hypotheek heeft voldaan, maakt dit niet anders. Het totaalbedrag van de door haar betaalde aflossingen wordt al aan haar toebedeeld, hetgeen er in resulteert dat uiteindelijk beide partners ieder voor gelijke delen in de aflossing van de hypotheek bijdragen.
5.7.
Uit de aldus resterende overwaarde komen volgens de vaststellingsovereenkomst aan de vrouw derhalve toe de door haar betaalde stichtingskosten ad € 21.534, het bedrag dat is overeengekomen terzake de door de vrouw betaalde huishoudkosten/hypotheekkosten ad € 42.691, alsmede de eerdere door de vrouw (uit haar vermogen betaalde) aflossingen van de hypotheek ad € 387.285. Voorts ontvangen partijen ieder hun inleg ad € 300.000 (vrouw) en € 225.275 (man). De resterende verkoopopbrengst ad € 30.855,74 wordt op grond van de vaststellingsovereenkomst vervolgens bij helfte (50/50) tussen partijen verdeeld, zodat ieder nog € 15.427,87 toekomt. Een ander kan als volgt worden weergegeven:
Verkoopopbrengst € 1.501.656,49
Te betalen:
Gezamenlijk
restant hypotheek Obvion € 473.215
Makelaarskosten € 19.500
Notariskosten € 1.300,75
Aan de vrouw
stichtingskosten € 21.534
huishoud-/hypotheekkosten € 42.691
aflossing hypotheek € 387.285
inleg € 300.000
Aan de man
inleg
€ 225.275
Totaal € 30.855,74
Ieder komt vervolgens nog (€ 30.855,74:2=) € 15.427,87 toe.
Ad b) de vorderingen op grond van de vaststellingsovereenkomst
De zwevende ton
5.8.
De vrouw vordert een bedrag van € 95.007 (de zgn. zwevende ton). Dit betreft een bedrag dat in 2009 op instructie van de vrouw op de bankrekening van de man is gestort en nog niet is verrekend. De man erkent dat hij voormeld bedrag nog verschuldigd is aan de vrouw en zulks volgt ook uit de vaststellingsovereenkomst. Dit bedrag komt dan ook, zoals ook al door de voorzieningenrechter is bepaald, aan de vrouw toe.
De afwikkeling van de fiscale positie
5.9.
De vrouw vordert een bedrag van € 47.629. Zij voert hiertoe aan dat partijen sinds 2009 fiscaal partner zijn. De hypothecaire schuld werd in de belastingaangiften in overwegende mate aan de man toegedeeld, terwijl de hypotheekrenteaftrek via de voorlopige teruggaven van de vrouw werd genoten. Teruggaven zijn steeds op de gezamenlijke rekening ontvangen en dus ten goede gekomen aan de gezamenlijke huishouding, terwijl achteraf teveel ontvangen teruggaven door de vrouw in privé zijn betaald. Daarnaast heeft de vrouw meerdere aan de man opgelegde aanslagen voor hem voorgeschoten. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de inkomstenbelastingteruggaves en schulden als gezamenlijke schuld worden afgedaan. De omvang van de daaruit voortvloeiende schuld van de man aan de vrouw zou nader door de belastingadviseur van partijen worden bepaald. Zijn opstelling resulteerde vervolgens in een bedrag van € 33.052 aan belastingen en een bedrag van € 14.577 aan hypotheekrente dat de vrouw van de man te vorderen heeft, aldus de vrouw.
5.10.
De man betwist de vordering van de vrouw. Hij voert onder meer als verweer dat partijen elkaar op dit punt bij de vaststellingsovereenkomst finale kwijting hebben verleend, behalve voor wat betreft de uitstaande inkomstenbelasting over de jaren 2020 en 2021. Dit verweer slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de desbetreffende bepaling in de vaststellingsovereenkomst niet anders worden uitgelegd dan dat hiermee is bedoeld dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend terzake de fiscale positie, behalve waar het gaat om op dat moment nog te betalen belastingaanslagen. Dat volgt uit de bewoordingen in de vaststellingsovereenkomst waarin een uitzondering op de finale kwijting is overeengekomen voor de ‘uitstaande’ inkomstenbelasting. De vrouw heeft verwezen naar de bepaling in de vaststellingsovereenkomst dat de belastingschulden als gezamenlijke schuld worden afgedaan. Die bepaling kan echter niet worden los gezien van de bepaling daarvoor dat de uitzondering op de finale kwijting alleen geldt voor de ‘uitstaande’ inkomstenbelasting. De vrouw heeft daarom uit die bepaling niet kunnen afleiden dat alle (ook reeds betaalde) fiscale posities uit het verleden van de finale kwijting zijn uitgezonderd. Zij heeft ook niet nader toegelicht dat partijen dat bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst wel zo hebben bedoeld. Nu de vrouw ter onderbouwing van haar vordering slechts heeft verwezen naar een overzicht van de belastingadviseur (productie 34 bij de dagvaarding) waaruit niet valt af te leiden welk deel van het totaalbedrag ziet op de uitstaande inkomstenbelasting en welk deel op reeds betaalde belasting, zal deze vordering van de vrouw als onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd worden afgewezen.
De auto’s
5.11.
De vrouw vordert een bedrag van in totaal € 31.000 van de man in verband met een drietal auto’s. Volgens haar hebben partijen in april 2019 afspraken gemaakt met betrekking tot die auto’s. Het gaat om de overdracht aan de man van de gezamenlijke BMW M5 tegen een waarde van € 38.000. Volgens de vrouw dient de man de helft van de waarde ad € 19.000 nog aan de vrouw te betalen. Daarnaast heeft de man de gezamenlijke BMW X5 ingeruild voor een andere BMW X5. Deze auto staat op naam van de man en hij gebruikt deze ook. De man dient de helft van de waarde, door de vrouw gesteld op € 4.000, te vergoeden, zodat zij nog recht heeft op € 2.000. Ten slotte zijn partijen in april 2019 overeengekomen dat de man een BMW Z3 van de vrouw zou overneemt voor een bedrag van € 10.000. De koopsom hiervan is onbetaald gebleven. De man dient dit bedrag alsnog aan de vrouw te betalen, aldus nog steeds de vrouw.
5.12.
De man betwist de vorderingen van de vrouw. Hij voert daartoe aan dat partijen elkaar op dit punt bij de vaststellingsovereenkomst finaal hebben gekweten. Dit verweer slaagt. Partijen hebben elkaar blijkens de vaststellingsovereenkomst wat betreft alle financiële posten ‘over en weer’ finale kwijting verleend, behalve voor wat betreft de zwevende ton en uitstaande inkomstenbelasting. Anders dan de vrouw stelt, kan uit het feit dat de auto’s onder punt 3. van de vaststellingsovereenkomst worden genoemd bij “roerende zaken en inboedelgoederen” en zijn vermeld op Bijlage 2., niet worden afgeleid dat de finale kwijting niet ook ziet op de auto’s. Die bepaling, met verwijzing naar de bijlage, is blijkens de bewoordingen daarvan niet meer dan een feitelijke omschrijving van alle (relevante) aanwezige vermogensbestanddelen. Indien partijen de bedoeling hadden gehad ook ten aanzien van de auto’s een uitzondering te maken op de finale kwijting, had het immers voor de hand gelegen dat zij dit uitdrukkelijk hadden opgenomen in de vaststellingsovereenkomst, zoals zij dat ten aanzien van de ‘zwevende ton’ en de uitstaande inkomstenbelasting hebben gedaan. De vorderingen van de vrouw met betrekking tot de auto’s zullen dan ook worden afgewezen.
De verkoopkosten en gebruikers- en eigenaarslasten
5.13.
Volgens de vrouw zijn partijen overeengekomen dat verkoop- en onderhoudskosten van de woning zouden worden voorgeschoten door de vrouw teneinde bij verkoop te worden afgerekend. In de vaststellingsovereenkomst is verder opgenomen dat de vrouw alle gebruikers- en eigenaarslasten voor haar rekening zou nemen zolang zij de woning bewoont. Zoals de voorzieningenrechter in het vonnis van 14 oktober 2022 heeft bepaald, dienen de in verband hiermee vanaf juli 2022 door de vrouw betaalde kosten bij helfte door partijen te worden gedragen. De vrouw stelt dat over 2021 de verkoopbevorderende kosten € 8.096 beliepen, zodat de man terzake € 4.048 aan de vrouw moet betalen. Over 2022 beliepen de door de vrouw voorgeschoten verkoopbevorderende kosten en de vanaf juli voorgeschoten eigenaarslasten in totaal € 6.926, zodat de man, inclusief een ten onrechte door de man ten laste van de gezamenlijke bankrekening gebrachte privé uitgave ad € 195, een bedrag van € 3.660 aan de vrouw dient te vergoeden. Over 2023 (1 januari 2023 tot en met 21 juli 2023) stelt de vrouw een bedrag van € 4.325 aan kosten te hebben voorgeschoten, zodat zij uit dien hoofde nog een bedrag van de man te vorderen heeft van € 2.162.
5.14.
De man betwist deze vordering en voert aan dat in de tekst van de vaststellingsovereenkomst staat vermeld:
[de vrouw] zal, vanaf de datum van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, alle kosten zoals hypotheeklasten, GLW, verzekeringen, leges, aanschrijvingen etc. voor haar rekening nemen.De man stelt zich subsidiair op het standpunt dat uit het vonnis van de voorzieningenrechter volgt dat pas vanaf 5 juli 2022 kan worden verrekend, zodat de vordering van de vrouw tot verrekening van de kosten over 2021 tot en met 2023 in elk geval niet juist is. De man is daarnaast van mening dat hij de ook door de vrouw opgevoerde kosten van de belastingadviseur niet mede hoeft te dragen, nu de belastingadviseur is ingeschakeld door de vrouw om berekeningen te maken die juridisch niet juist en niet relevant zijn. Hij betwist daarnaast de rekening voor de belastingadviseur die is opgenomen in het overzicht voor 2022.
5.15.
Het beroep van de man op de in 5.14. geciteerde bepaling uit de vaststellingsovereenkomst slaagt niet. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat de betreffende bepaling in de vaststellingsovereenkomst uitgaat van de veronderstelling dat de vrouw bij uitsluiting het woongenot van de woning heeft. Omdat dat na 5 juli 2022 niet meer het geval was, moeten de gebruikers-en eigenaarslasten vanaf die datum door partijen ieder bij helfte worden gedragen. De vrouw heeft die kosten ook pas vanaf 5 juli 2022 in haar berekening opgenomen. Daarnaast heeft de bepaling waarop de man zich beroept alleen betrekking op de eigenaars- en gebruikslasten en niet op de kosten die verband houden met het verkoopklaar maken van de woning. Daarover zijn partijen immers afzonderlijk overeengekomen dat de vrouw die kosten zal betalen, maar dat die kosten onderdeel zullen uitmaken van de afrekening tussen partijen. De vrouw vordert daarom nu terecht de helft van de verkoopbevorderende kosten vanaf 2021 tot en met juli 2023.
5.16.
In het bedrag van € 4.048 over 2021 heeft de vrouw echter ook begrepen de helft van de post
Belastingadvies van [betrokkene 3]ad EUR 1.228,15 (productie 44 bij dagvaarding). Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze kosten, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de afwikkeling van de fiscale positie (r.o 5.10) voor rekening van de vrouw te blijven. Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 338 dat is opgenomen in het kostenoverzicht van de vrouw over 2022. De helft hiervan strekt dus in mindering op de vordering van de vrouw op de man over 2022.
Dit leidt er toe dat de vrouw aanspraak kan maken op betaling door de man van een bedrag van (€ 4.048 - € 614=) € 3.434 + (€ 3.660 - €169 =) € 3.491 + € 2.162 = in totaal € 9.087, nu dit verder niet inhoudelijk is weersproken.
Door de man betaalde kosten
5.17.
De man vordert in reconventie primair een bedrag van EUR 9.180,36 ter zake van hypotheekkosten en bedragen van € 665,94 en € 953,62 ter zake van gemeentelijke belastingen (totaal € 10.799,92). Subsidiair vordert de man de helft van dit bedrag ad € 5.399,96. Hij legt aan zijn primaire vordering hetzelfde ten grondslag als hij als verweer in conventie heeft aangevoerd, namelijk de bepaling in de vaststellingsovereenkomst dat de vrouw na datum ondertekening alle lasten met betrekking tot de woning voor haar rekening dient te nemen. De rechtbank zal de primaire vordering afwijzen op dezelfde gronden als hiervoor in r.o 5.15 overwogen. Het subsidiair gevorderde bedrag ad € 5.399,96 zal als door de vrouw erkend worden toegewezen.
5.18.
Voorts vordert de man een bedrag van € 217 terzake van (de helft van de) kosten van tuingereedschappen en onderhoud. Deze vordering is door de vrouw erkend en zal worden toegewezen.
5.19.
Ook vordert de man een bedrag van € 4.422 terzake van de helft van de kosten (reiskosten en bestede tijd) ten behoeve van de tuin, omdat dit in overeenstemming is met de beginselen van redelijkheid en billijkheid zoals die tussen ex-partners en ook tussen deelgenoten gelden. Daarnaast vordert de man de helft van de reële kosten van de gemandateerden ad € 1.873 uit hoofde van een natuurlijke verbintenis om door de gemandateerden voorgeschoten kosten van makelaars Redres en Conduct terug te betalen.
5.20.
Van de door de man gevorderde kosten met betrekking tot het tuinonderhoud ad € 4.422 betwist de vrouw een bedrag van € 4.062. Samengevat voert de vrouw hiertoe aan dat er geen rechtsgrond voor deze vordering bestaat, dat de vrouw ook geen vergoeding heeft gekregen voor het onderhoud van de woning en dat ook de gestelde redelijkheid en billijkheid hiervoor geen aanknopingspunt biedt. De vrouw erkent wel een bedrag van € 360.
Ook de vordering van het bedrag van € 1.873 in verband met de kosten van de gemandateerden betwist de vrouw, samengevat op de grond dat deze uit wanprestatie van gemandateerden voortvloeiende kosten, voor zover deze al door de man zijn vergoed, niet (deels) aan haar kunnen worden doorberekend.
5.21.
In het licht van de betwisting door de vrouw zal de rechtbank de vordering van € 4.062 in verband met het tuinonderhoud als onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd afwijzen. Ten aanzien van de vordering van € 1.873 in verband met de kosten van de gemandateerden is gesteld noch gebleken dat de man deze kosten aan de gemandateerden heeft betaald en aldus een mogelijk regresrecht op de vrouw heeft, zodat de vordering reeds op die grond dient te worden afgewezen.
Het door de vrouw erkende bedrag ad € 360 zal worden toegewezen.
Inboedel
5.22.
De man vordert in reconventie afgifte van zijn familiering, de tweede sleutel van de BMW Z3, een schilderij van Van Deventer (Ruïne van Brederode) en diverse Jan en Aris Knikker-schilderijen. De rechtbank wijst deze vorderingen af. De vrouw heeft aangevoerd dat zij de betreffende sleutel van de BMW Z3 aan mr. Pieters heeft afgegeven. Dit is niet door de man weersproken, zodat de rechtbank van de juistheid hiervan uitgaat en de man geen belang meer heeft bij zijn vordering.
Ten aanzien van voormeld schilderij van Van Deventer is door de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling erkend dat de vrouw als eigenaar staat vermeld op de inboedellijst die als bijlage aan de vaststellingsovereenkomst is gehecht. De man heeft, in het licht van het verweer van de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat hij in weerwil hiervan de eigenaar is.
De man vordert daarnaast afgifte van de Jan en Aris Knikker-schilderijen. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het gaat om “roeibootje” en “visser op bruggetje”. De vrouw staat op de inboedellijst ook als eigenaar van deze Knikker-schilderijen vermeld. Ook ten aanzien van deze schilderijen heeft de man, in het licht van het verweer van de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat hij in weerwil hiervan de eigenaar is.
Ten aanzien van de familiering heeft de vrouw samengevat gesteld dat deze ring aan haar toebehoort en dat zij deze ook zelf heeft betaald. Deze stelling is door de man niet voldoende weersproken. Daar komt bij dat artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst bepaalt dat sieraden worden geacht eigendom te zijn van de partij die de goederen gebruikt of tot gebruik van wie zij bestemd zijn. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de ring in eigendom toebehoort aan de vrouw. De vordering van de man tot afgifte van de ring wordt afgewezen.
Ad c) vorderingen met betrekking tot geleden schade
5.23.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij door toedoen van de man schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit de waardedaling van de woning, uit kosten van een overbruggingskrediet en uit ontruimingskosten.
Waardedaling woning en kosten overbruggingskrediet
5.24.
Volgens de vrouw had het mogelijk moeten zijn om de woning al rond mei 2022 te verkopen voor een verkoopprijs van € 1.750.000. De man heeft het verkoopproces actief en passief getraineerd, door te eisen dat uitgegaan zou worden van een onrealistisch hoge vraag- en laatprijs en door ook overigens volstrekt onredelijke eisen en voorwaarden te stellen aan het (verloop) van het verkooptraject. Uiteindelijk heeft de levering pas op 21 juli 2023 plaatsgevonden voor een bedrag van ca. € 1.500.00. Dat betekent dat de woning in een jaar tijd € 250.000 in waarde is gedaald. De vertraging in het verkoopproces is volledig te wijten en dient derhalve te worden toegerekend aan de man, zodat de waardedaling van de woning aan hem toe te rekenen is. De vrouw heeft door dit handelen c.q. nalaten schade geleden ten bedrag van de helft van de waarde daling van € 250.000. De man is daarom primair op grond van wanprestatie wegens tekortkoming van de vaststellingsovereenkomst en subsidiair wegens onrechtmatige daad jegens de vrouw gehouden tot vergoeding van de door haar geleden schade ad € 125.000, aldus de vrouw.
5.25.
Daarnaast was de vrouw genoodzaakt, omdat zij niet over haar eigen vermogen kon beschikken, een overbruggingskrediet aan te gaan ter financiering van haar nieuwe woning. Primair vordert de vrouw alle kosten die zij in dat kader heeft moeten maken, te weten (i) de noodzakelijke kosten van taxatie van de woning ad € 653,34, (ii) de advies- en afsluitkosten van de Rabobank ad € 750 (iii) de notariskosten voor het afsluiten van het overbruggingskrediet ad € 1.585,19, (iv) de over het krediet betaalde rente van 1 juli 2022 tot 24 juli 2023 ad (2,7% over € 545.893) € 15.925,66 en (v) de notariskosten voor de aflossing en doorhaling van het overbruggingskrediet ad € 260,15. In totaal afgerond € 19.174. Subsidiair vordert de vrouw een aan het nalaten van de man toerekenbaar schadebedrag van € 5.603, omdat de rente in december 2021 1,75% was en in juni 2022 inmiddels was opgelopen tot 2,7%.
5.26.
De man betwist dat hij is tekortgekomen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft altijd zijn medewerking aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst gegeven en elke instructie van de gemandateerden gevolgd. Hij heeft het verkoopproces niet getraineerd. Hij is altijd uitgegaan van een tussen partijen overeengekomen meerwaarde-presentatiebriefing teneinde de verkoopopbrengst te maximaliseren. Daarnaast heeft hij zich buitengewoon ingezet voor een optimale presentatie van de woning en de tuin. De tuin heeft hij onderhouden, ten aanzien van het interieur heeft hij zich steeds maximaal zorgend opgesteld. Echter, de makelaar en de vrouw wuifden die zorgen weg met teloorgang van de tuinen en daarnaast schimmelvorming op de kunstcollectie en meubels als gevolg. Het is juist de vrouw die voor vertraging heeft gezorgd, terugkwam op gemaakte afspraken en onrechtmatig heeft gehandeld, zodat de man uit dien hoofde aanspraak kan maken op vergoeding van schade, die kan worden vastgesteld op het zelfde bedrag als door de vrouw gevorderd ad € 125.000. De man betwist ook de vordering met betrekking tot het overbruggingskrediet. Deze vordering ontbeert een juridische grondslag. Het overbruggingskrediet is gevestigd omdat de vrouw in weerwil van het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst is verhuisd, aldus de man.
5.27.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen in dit verband zowel de vordering van de vrouw (in conventie) als de vordering van de man (in reconventie) als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Het dossier biedt, gelet op de stellingen over en weer, onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat de gestelde vertraging in het verkoopproces (en een eventuele daaruit voortvloeiende waardedaling van de woning) aan een enkele partij is te wijten en toe te rekenen. Partijen hebben er destijds voor gekozen dat de gemandateerden hen zouden begeleiden bij de financiële en vermogensrechtelijke afwikkeling van hun samenleving. Dit heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst. Uit de stukken en de overgelegde correspondentie van (de advocaat van) de vrouw, de man en gemandateerden blijkt dat partijen vervolgens zijn beland in discussies over (de interpretatie van) de verschillende financiële aspecten van de vaststellingsovereenkomst. Dit lijkt een belangrijke oorzaak van de gestelde vertraging in het verkoopproces. Daar komt bij dat niet is gebleken en door partijen ieder onvoldoende is onderbouwd dat het door henzelf voorgestane pad naar verkoop van de woning, gelet op de slechte verhoudingen tussen partijen, niet zou hebben geleid tot vertraging. Wat betreft de subsidiaire vordering van de vrouw overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat aan de man te wijten is dat het overbruggingskrediet niet in december maar in juni is afgesloten.
Ontruimingskosten
5.28.
Ten slotte vordert de vrouw een bedrag aan schade van € 7.500 en voert hiertoe aan dat de man, in strijd met de afspraak dat de woning óf leeg moest worden opgeleverd óf dat alle spullen zouden blijven staan in de weken voorafgaand aan de levering van de woning, alles wat hij van waarde achtte en verplaatsbaar was, heeft afgevoerd. De vrouw heeft de schade vanwege het wanpresteren c.q. de onrechtmatige daad van de man kunnen beperken tot € 7.500, welk bedrag in mindering op de koopprijs is gebracht en door de notaris op de nota van afrekening volledig ten laste van het aandeel van de vrouw is gebracht. De schade is volledig te wijten en derhalve toerekenbaar aan het handelen c.q. nalaten van de man. Laatstgenoemde dient het bedrag van € 7.500 dan ook aan de vrouw terug te betalen c.q. te vergoeden, aldus de vrouw.
5.29.
De man betwist ook deze vordering. De man heeft terzake voldaan aan de verplichtingen die hem zijn opgelegd uit hoofd van het vonnis van de voorzieningenrechter en door de makelaar (het opruimen van zijn eigen goederen en het achterlaten van de rest van de spullen die geen waarde hadden). Deze kosten dienen volgens de man dan ook voor rekening en risico van de vrouw te blijven. De rechtbank is, gelet op de stellingen over en weer, van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het ontstaan van de ontruimingskosten volledig is te wijten aan een van de partijen. Wel dienen partijen ieder voor de helft bij te dragen in deze ontruimingskosten, zodat de man € 3.750 aan de vrouw dient te vergoeden.
Ad d) het nabestaandenpensioen
5.30.
De man heeft recht op een deel van het totaal door de vrouw opgebouwde nabestaandenpensioen door het ABP. De vrouw is van mening dat de man uit hoofde van een natuurlijke verbintenis gehouden is om afstand te doen van dit nabestaandenpensioen. Er is immers geen verzorgingsplicht over en weer na einde samenleving opgenomen in de samenlevingsovereenkomst, noch volgt enige verplichting daartoe uit andere hoofde. De vrouw acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de man ook na het verbreken van de samenleving financieel zou profiteren van en ten koste van haar. Het niet afzien van de aanspraak door de man brengt ook aantoonbaar schade toe aan de vrouw. Alleen wanneer de man afstand doet, zal het ABP het nabestaandenpensioen toevoegen aan haar ouderdomspensioen. Het geen afstand doen, betekent dat de vrouw vanaf haar pensioendatum duizenden euro’s aan netto inkomen mist, aldus de vrouw.
5.31.
De man betwist de vordering en voert hiertoe aan dat de vrouw op grond van de samenlevingsovereenkomst een herroeping van de aanwijzing als partnerpensioengerechtigde kan doen, maar dat die herroeping alleen geldt voor de aanspraken van na die herroeping. Het verweer van de man slaagt. Met de man, en overigens is de vrouw zelf ook deze mening toegedaan, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot het doen van afstand van het reeds opgebouwde nabestaandenpensioen een juridische grondslag ontbeert, zodat de vordering reeds op die grond dient te worden afgewezen. Dat het hier in de ogen van de vrouw een natuurlijke verbintenis dan wel een morele verplichting van de man betreft, maakt dit niet anders. Het beroep van de vrouw op de redelijkheid en billijkheid op basis van dezelfde argumenten slaagt evenmin. De door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden kunnen de conclusie niet dragen dat het niet afstand doen van het reeds opgebouwde nabestaandenpensioen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Dat nabestaandenpensioen is immers opgebouwd in de periode dat partijen nog een affectieve relatie en een onderhoudsverplichting jegens elkaar hadden. Daarbij past niet de conclusie die de vrouw trekt dat de man na beëindiging van de relatie financieel en ten koste van de vrouw zou blijven profiteren door geen afstand te doen van het tijdens de samenleving opgebouwde partnerpensioen.
Verdeling van de verkoopopbrengst
5.32.
Het vorenstaande leidt tot de volgende verdeling van de verkoopopbrengst ten bedrage van € 1.007.640,74 (€ 1.501.656,49 - €473.215,00 - € 19.500,00 - € 1.300,75)
Aan de vrouw
helft meerwaarde € 15.427,87
stichtingskosten € 21.534,00
huishoud-/hypotheekkosten € 42.691,00
aflossing hypotheek € 387.285,00
inleg € 300.000,00
de zwevende ton € 95.007,00
door de vrouw voorgeschoten kosten (r.o. 5.16.) € 9.087,00
ontruimingskosten € 3.750,00
door de man voorgeschoten kosten (r.o. 5.17. + 5.21.) - € 5.976,96
Totaal € 868.804,91
Aan de man
helft meerwaarde € 15.427,87
inleg € 225.275,00
door de man voorgeschoten kosten €
5.976,96
de zwevende ton - € 95.007,00
door de vrouw voorgeschoten kosten - € 9.087,00
ontruimingskosten - € 3.750,00
Totaal € 138.835,83
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.33.
De vrouw maakt aanspraak op de door de man verschuldigde wettelijke rente over de diverse door de vrouw gevorderde bedragen. Daarnaast maakt de vrouw aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. De man betwist deze vorderingen. De rechtbank zal de door de vrouw gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten afwijzen. Het is vaste jurisprudentie dat zolang de verdeling van een tot de gemeenschap behorende bate niet is vastgesteld, een daarop gebaseerde vordering niet kan worden beschouwd als een vordering tot betaling van een geldsom ter zake waarvan de debiteur in verzuim is (vgl. HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2623 en HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387). De vorderingen van de vrouw op grond van de vaststellingsovereenkomst beschouwt de rechtbank als betrekking hebbend op de verdeling en verrekening van (de opbrengst van) de gezamenlijke woning, nu die uit het aandeel van de man uit de verkoopopbrengst kunnen worden voldaan (zie ook 5.2. hiervoor). Vergoeding van buitengerechtelijke kosten is bij een zaak als de onderhavige evenmin aan de orde.
Proceskosten
5.34.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
stelt de verdeling van verkoopopbrengst van de woning vast als overwogen in r.o.
5.32,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. M.A.J. Berkers en mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Voetnoten

1.Artikel 3:166 lid 1 BW