In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen WVG CONSULTING B.V. en een gedaagde die zich borg heeft gesteld voor een vordering van WVG op een besloten vennootschap. De gedaagde, die indirect aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap is, betwist de vordering van WVG op basis van het ontbreken van toestemming van zijn echtgenote voor de borgstelling. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde inderdaad toestemming van zijn echtgenote nodig had voor de borgstelling, en dat deze toestemming ontbrak. Hierdoor heeft de echtgenote de borgstelling rechtsgeldig vernietigd. De vordering van WVG wordt afgewezen, en de tegenvordering van de gedaagde tot opheffing van conservatoire beslagen wordt toegewezen. De rechtbank legt de proceskosten ten laste van WVG, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure.