Geschil14. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is in geschil of de aanslagen precariobelasting terecht aan eiseres zijn opgelegd.
15. Eiseres stelt dat zij ontvankelijk is in het bezwaar omdat zij reeds op 29 januari 2021 bezwaar heeft gemaakt en opvolgend voortdurend tot en met 31 maart 2021. Voorts stelt eiseres dat aan haar een toezegging is gedaan dat geen precariobelasting geheven zou worden, zoals blijkt uit een e-mail van [persoon 1] van de gemeente Hoorn. Bovendien zijn de aanslagen ten onrechte opgelegd aan eiseres omdat zij geen partij was bij de bouw. De aannemer was [bedrijf 2] en de opdrachtgever was [bedrijf 1] .
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslagen.
16. Verweerder stelt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is omdat het bezwaar na afloop van de 6-wekentermijn, namelijk op 31 maart 2021 is ontvangen en dat de aanslagen precariobelasting terecht zijn opgelegd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Er was geen sprake van een bevoegde ambtenaar en de toezegging is niet gedaan aan eiseres maar aan [persoon 2] van [bedrijf 1] . en [gemachtigde 1] van [bedrijf 2] De aanslagen zijn terecht opgelegd aan eiseres omdat eiseres bij uitstek degene is die belang heeft bij het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, welk belang uitgaat boven het resterend belang van de andere partijen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
17. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
18. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post is verzonden, is het ook nog tijdig als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd (‘verzendtheorie’) en het bestuursorgaan het bezwaarschrift binnen een week na afloop van de termijn heeft ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb). De bezwaartermijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking (artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Awb).
19. Niet in geschil en derhalve staat vast dat verweerder bij aanslagen met dagtekening 22 januari 2021 aan eiseres aanslagen precariobelasting heeft opgelegd. Niet is gebleken dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 23 januari 2021 en is geëindigd op 5 maart 2021.
20. De rechtbank is van oordeel dat de mail van 29 januari 2021 van [persoon 4] van [bedrijf 2] aan [persoon 3] van de gemeente Hoorn van 29 januari 2021, zoals hiervoor genoemd onder punt 8, dient te worden aangemerkt als bezwaar namens eiseres. Hierin staat immers vermeld dat er twee aanslagen precariobelasting zijn ontvangen voor de jaren 2019 en 2020 en dat deze niet correct zijn. Deze aanslagen waren gevoegd bij de mail. De stelling van verweerder dat dit bezwaar niet bij de juiste instantie, namelijk de heffingsambtenaar, is ingediend, maar bij de projectleider die geen bestuursorgaan is, volgt de rechtbank niet. Uit de mail van [persoon 5] van de gemeente Hoorn aan [persoon 6] van de gemeente Hoorn van 8 februari 2021, zoals hiervoor genoemd onder punt 12, volgt dat de mail intern is doorgestuurd naar de afdeling bezwaar, waar deze, ook binnen de zes wekentermijn, is binnengekomen.
21. Gelet op het voorgaande is het bezwaar in de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is reeds daarom gegrond. In de omstandigheid dat verweerder ambtshalve inhoudelijk op het bezwaar is ingegaan, ziet de rechtbank aanleiding, mede uit het oogpunt van proceseconomie en finale geschilbeslechting, terugwijzing achterwege te laten en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onderdeel b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
22. Eiseres stelt dat de aanslagen ten onrechte aan haar zijn gericht omdat zij geen partij was bij de bouw. De aannemer was [bedrijf 2] en de opdrachtgever was [bedrijf 1] .
23. Verweerder verwijst naar artikel 3, eerste lid, van de Verordening Precariobelasting 2019 en 2020 en stelt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd aan eiseres omdat eiseres bij uitstek degene is die belang heeft bij het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, welk belang uitgaat boven het resterend belang van de andere partijen.
24. In artikel 2 van de Verordening Precariobelasting 2019 en 2020 wordt onder de naam “precariobelasting” ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond een belasting wordt geheven. In artikel 3, eerste lid, van de Verordening Precariobelasting 2019 en 2020 is bepaald dat de precariobelasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, voorwerpen worden aangetroffen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
25. De rechtbank overweegt dat eiseres bij uitstek degene is die belang heeft bij het hebben van de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, welk belang uitgaat boven het resterend belang van de andere partijen
(vgl. Hoge Raad 4 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC4911). Projectontwikkelaar [bedrijf 1] heeft geen overheersend belang bij de aanwezigheid van de voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond maar dekt de (financiële) risico’s van het bouwproject. [bedrijf 2] heeft wel enig belang bij de aanwezigheid van de voorwerpen, maar doet dit in opdracht van de vastgoedontwikkelaar (eiseres) van wie aldus het belang op de voorgrond treedt. 26. Uit het voorgaande volgt dat in de aanslagen terecht eiseres als belastingplichtige is aangemerkt.
Vertrouwensbeginsel
27. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. (Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, r.o. 2.3.1.) 28. Zoals volgt uit de e-mail van [persoon 1] van de gemeente Hoorn aan [persoon 2] van [bedrijf 1] . en [gemachtigde 1] van [bedrijf 2] van
28 januari 2019, zoals hiervoor vermeld onder punt 6, is er door [persoon 1] geschreven dat zijn collega’s akkoord zijn gegaan met het argument dat de bouwplaatsen zijn gesitueerd op bouwrijpe grond en niet op woonrijpe grond en dat daarom geen precario hoeft te worden betaald.
29. Gelet op het voorgaande is sprake van een toezegging dat eiseres geen precario was verschuldigd. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Verweerder stelt vervolgens dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen omdat deze toezegging niet gedaan is door een bevoegde ambtenaar en niet is gedaan aan eiseres maar aan [persoon 2] van [bedrijf 1] . en [gemachtigde 1] van [bedrijf 2]
30. Niet in geschil is dat [persoon 1] destijds projectleider van het team Projectmanagement was en geen heffingsambtenaar. Hij was daarom niet bevoegd tot het heffen van gemeentelijke belastingen en daardoor evenmin bevoegd uitlatingen te doen over het niet heffen van precariobelasting. Toezeggingen die zijn gedaan door onbevoegde ambtenaren binden in beginsel niet het wel bevoegde bestuursorgaan, de heffingsambtenaar. Echter ook uitlatingen van degene die niet bevoegd is en die moeten worden aangemerkt als een toezegging, kunnen tot rechtens te honoreren vertrouwen leiden. Dit is het geval als belanghebbende onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat de schijn is gewekt dat gedane toezeggingen kunnen worden toegerekend aan de heffingsambtenaar.
In de mails, als weergegeven onder punten 5 en 6, heeft [persoon 1] aangegeven dat hij eerst overleg had gevoerd met de medewerkers van precario (de heffingsambtenaren) en vervolgens dat die medewerkers ermee akkoord zijn gegaan dat de bouwplaatsen zijn gesitueerd op bouwrijpe grond en niet op woonrijpe grond en dat daarom geen precario hoeft te worden betaald. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat eiseres redelijkerwijs mocht aannemen dat door [persoon 1] de schijn was gewekt dat de gedane toezegging kon worden toegerekend aan de heffingsambtenaar. Dat de toezegging niet rechtstreeks is gericht aan eiseres, doet hier niet aan af, gelet op de nauwe samenwerking tussen eiseres, [bedrijf 1] . en [bedrijf 2]
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
31. Gelet op het voorgaande behoeven de vragen over wat in het verleden al dan niet is goedgekeurd over het heffen van precario aan eiseres en of sprake was van gemeentegrond, geen bespreking meer.
32. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dienen de uitspraak op bezwaar en de aanslagen precariobelasting voor de jaren 2019 en 2020 te worden vernietigd.
Proceskosten en griffierecht
33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres redelijkerwijs moest maken voor het beroep. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
34. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 365 vergoeden.