ECLI:NL:RBNHO:2024:4757

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10965598 \ AO VERZ 24-33
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst tussen leerkracht en onderwijsinstelling met wederzijds goedvinden

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen een leerkracht, aangeduid als [verzoeker], en de onderwijsinstelling, aangeduid als [verweerder]. De kantonrechter heeft op 7 mei 2024 uitspraak gedaan over de vraag of de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2024 is geëindigd door opzegging door de werkgever of door een beëindigingsovereenkomst met wederzijds goedvinden. De leerkracht had op 29 februari 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin zij stelde dat de opzegging door de werkgever niet rechtsgeldig was, omdat deze zonder haar instemming was geschied. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen in een gesprek op 17 november 2023 overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2024. De leerkracht had aangegeven het zij-instroomtraject voor het vak Nederlands niet te willen volgen, wat leidde tot de conclusie dat zij niet bevoegd was om les te geven. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd, en dat de leerkracht geen recht had op de verzochte vergoedingen, omdat de beëindiging niet als onregelmatig kon worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft het verzoek van de leerkracht om de opzegging te vernietigen afgewezen en verklaarde dat de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2024 is geëindigd met wederzijds goedvinden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10965598 \ AO VERZ 24-33 (HB)
Uitspraakdatum: 7 mei 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. T.M. Melissen
tegen
de stichting
[verweerder],
gevestigd te [plaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. M.G. Hofman
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over het antwoord op de vraag hoe de arbeidsovereenkomst tussen een leerkracht en een onderwijsinstelling is geëindigd: door opzegging door de leerkracht, opzegging door de werkgever al dan niet met instemming van de leerkracht of door een beëindigingsovereenkomst (einde met wederzijds goedvinden).

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 29 februari 2024 een verzoekschrift (met 16 producties) ingediend. [verweerder] heeft daarop gereageerd bij verweerschrift (met 6 producties).
1.2.
Op 9 april 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Vóór de zitting heeft [verweerder] bij e-mail van 3 april 2024 nog vier producties toegezonden. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Beide partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op [geboortedatum], is op 1 september 2023 bij [verweerder] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 juli 2024. De arbeidsduur bedroeg 24 uur (0,6 fte).
2.2.
De cao Voortgezet Onderwijs is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.3.
Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 2.212,20 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.4.
[verzoeker] werkte bij het - tot [verweerder] behorende - [school] als lerares Nederlands, maar omdat zij geen onderwijsbevoegdheid heeft, was haar functie ‘docent LB’. Bij het sollicitatiegesprek is afgesproken dat [verzoeker] het zij-instroomtraject voor het vak Nederlands (bij NCOI) zou gaan volgen om haar onderwijsbevoegdheid te behalen. Bij haar aanstelling is afgesproken dat [verzoeker] in januari 2024 zou starten met dat traject.
2.5.
Tijdens een gesprek op 13 november 2023 heeft [verzoeker] aan haar teamleider [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) meegedeeld dat zij het zij-instroomtraject voor het vak Nederlands niet wilde volgen, maar wel voor het vak muziek. Het vak muziek wordt echter niet aangeboden op het [school].
2.6.
Vervolgens heeft [verzoeker] op 17 november 2023 een gesprek gevoerd met [betrokkene 2] (directeur van het [school], hierna: [betrokkene 2]) en [betrokkene 1]. Over wat toen precies is besproken verschillen partijen van mening. In ieder geval heeft [verzoeker] tijdens dit gesprek nogmaals meegedeeld dat zij afziet van het zij-instroomtraject voor het vak Nederlands.
2.7.
Bij e-mail van 19 november 2023 heeft [verzoeker] (aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] van) [verweerder] geschreven:
‘Hierbij vinden jullie de ondertekende brief’.In de als bijlage meegestuurde brief heeft [verzoeker] geschreven:
‘Hierbij bevestig ik dat ik afzie van het zij-instroomtraject Nederlands en geen toekomst zie in het geven van het vak Nederlands. (…) In overleg hebben we afgesproken dat ik per 1 januari uitdienst ga. Graag ontvang ik de uitdienstbevestiging. (…)’
2.8.
Bij e-mail van 20 november 2023 heeft ([betrokkene 2] van) [verweerder] aan [verzoeker] meegedeeld:
‘Zoals besproken vinden wij het ook jammer dat je het zijinstroomtraject voor het vak Nederlands niet gaat starten. (…) Ik wens je veel succes bij je sollicitaties en je vervolg in het onderwijs. Ik verleen je hierbij ontslag per 1 januari 2024. (…) we zullen begin december je klassen laten overnemen.’
2.9.
Bij e-mail van 27 november 2023 (met cc aan [verzoeker]) heeft ([betrokkene 1] van) [verweerder] het vertrek van [verzoeker] aangekondigd aan medewerkers van het [school]. In die e-mail staat:
‘In goed overleg heeft [verzoeker] besloten haar werkzaamheden bij het [school] stop te zetten. (…) Zij blijft in dienst tot 1 januari 2024. (…)’
2.10.
De leerlingen van de school en hun ouders zijn over het vertrek van [verzoeker] geïnformeerd bij brief van 29 november 2023. In die brief staat:
‘(..) In gezamenlijk overleg heeft mevrouw [verzoeker] besloten zich te gaan richten op een (onderwijs)carrière in een ander vakgebied. Zij zal tot 1 januari 2024 aan onze school verbonden zijn. (…)’
2.11.
Op 1 december 2023 heeft [verzoeker] een brief van 1 december 2023 van [verweerder] ontvangen, waarin staat dat het dienstverband van [verzoeker] per 1 januari 2024 op verzoek van [verzoeker] wordt beëindigd. Ook heeft [verzoeker] een akte van ontslag/verklaring einde dienstverband met diezelfde datum ontvangen, waarin staat dat aan [verzoeker] met ingang van 1 januari 2024 eervol ontslag wordt verleend op eigen verzoek.
2.12.
Per 4 december 2023 is de vervangster van [verzoeker] gestart. [verzoeker] is begin december 2023 vrijgesteld van het geven van lessen en heeft de periode tot 1 januari 2024 (althans tot de kerstvakantie) gebruikt voor het afronden en overdragen van werkzaamheden. Ook heeft zij in of omstreeks die periode vrijaf gekregen voor het voeren van sollicitatiegesprekken.
2.13.
Bij e-mail van 13 december 2023 heeft [verzoeker] aan ([betrokkene 2] van) [verweerder] meegedeeld, dat er een fout staat in de door haar op 1 december 2023 ontvangen verklaring einde dienstverband, omdat daarin staat dat op eigen verzoek van [verzoeker] ontslag is verleend. [verzoeker] wijst er op dat in haar ‘ontslagbrief’ (naar de kantonrechter begrijpt: de brief van 19 november 2023) staat dat partijen in onderling overleg hebben afgesproken dat [verzoeker] op 1 januari 2024 zal stoppen, omdat zij het zij-instroom traject voor Nederlands niet gaat volgen. Ook heeft [verzoeker] in die e-mail erop gewezen dat zij (naar de kantonrechter begrijpt in het systeem van [verweerder]) een opmerking heeft geplaatst om de verklaring einde dienstverband aan te passen naar ‘in gezamenlijk overleg’, maar dat [verweerder] daarop nog niet heeft gereageerd.
2.14.
Bij e-mail van 14 december 2023 heeft ([betrokkene 2] van) [verweerder] hierop geantwoord - kort samengevat - dat [verzoeker] ontslag heeft genomen op eigen verzoek, maar dat de datum van het ontslag in overleg is bepaald. In haar reactie van diezelfde datum heeft [verzoeker] meegedeeld dat dat niet klopt, omdat [verzoeker] had voorgesteld het schooljaar af te maken, maar [verweerder] daarop aangaf dat zij liever een docent Nederlands had die meteen met een zij-instroom traject zou beginnen. [verzoeker] had daar alle begrip voor. Daarna zijn partijen gezamenlijk overeengekomen dat [verzoeker] per 1 januari 2024 uit dienst zou gaan, aldus [verzoeker] in die e-mail. Het in die e-mail nogmaals door [verzoeker] gedane verzoek om de uitdienstbevestiging aan te passen heeft [verweerder] niet ingewilligd.
2.15.
Vervolgens hebben partijen op 21 en 22 december 2023 nog verder gecorrespondeerd, maar zij zijn beide bij hun standpunt gebleven.
2.16.
Op 22 december 2023 heeft een afscheidsbijeenkomst voor [verzoeker] plaatsgevonden. Zij heeft ([betrokkene 2] van) [verweerder] toen nogmaals om aanpassing verzocht, maar [betrokkene 2] deelde mee dat dit niet meer kon omdat alles al administratief was afgehandeld.
2.17.
Bij e-mail van 27 december 2023 heeft [verzoeker] aan [betrokkene 2] meegedeeld:
‘Ik ben niet akkoord met het ontslag, omdat het mijn initiatief niet is. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst nog gewoon doorloopt. (…)’
2.18.
De vervolgens door [verzoeker] ingeschakelde gemachtigde [betrokkene 3] van Juridisch Platform heeft bij e-mail van 7 februari 2024 aan [betrokkene 2] meegedeeld dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd zonder dat [verzoeker] daarmee heeft ingestemd, dat [verzoeker] zich beschikbaar houdt voor werk en aanspraak maakt op haar salaris vanaf 1 januari 2024. De gemachtigde van [verweerder] heeft daarop (afwijzend) gereageerd bij e-mail van 8 februari 2024.
2.19.
Bij e-mails van 19 tot en met 22 februari 2024 hebben de (huidige) gemachtigden van partijen nog verder gecorrespondeerd, zonder tot een oplossing van het geschil te komen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
primair:
I. de opzegging (naar [verzoeker] ter zitting heeft toegelicht: door [verweerder]) te vernietigen dan wel voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] nog altijd voortduurt;
II. [verweerder] te veroordelen om met ingang van 1 januari 2024 aan [verzoeker] haar salaris te betalen, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris;
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de onder II en III genoemde bedragen;
V. [verweerder] te verplichten om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag;
VI. [verweerder] te veroordelen in de kosten van het geding inclusief nakosten;
subsidiair:
I. de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] te vernietigen;
II. [verweerder] te veroordelen om met ingang van 1 januari 2024 aan [verzoeker] haar salaris te betalen, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris;
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de onder II en III genoemde bedragen;
V. [verweerder] te verplichten om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag;
VI. [verweerder] te veroordelen in de kosten van het geding inclusief nakosten;
Voorwaardelijk, indien de kantonrechter de door [verweerder] gedane opzegging niet vernietigt:
VII. voor recht te verklaren dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] heeft opgezegd, waarbij [verzoeker] geen verwijt kan worden gemaakt en geen sprake is van een dringende reden;
VIII. te bepalen dat [verweerder] aan [verzoeker] moet betalen:
a. de gefixeerde schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging van € 2.730,29 bruto;
b. de transitievergoeding van € 300,55 bruto;
IX. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] een schadevergoeding van € 13.651,46 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid;
X. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten;
uiterst subsidiair:
I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [verzoeker] met wederzijds goedvinden (waarmee - naar [verzoeker] ter zitting heeft toegelicht - is bedoeld: door een beëindigingsovereenkomst ex artikel 7:670 b BW) is beëindigd op 1 januari 2024;
II. [verweerder] te veroordelen om de brief van 1 december 2023 aan te passen evenals de akte van ontslag/verklaring einde dienstverband, in die zin dat opgenomen wordt dat de arbeidsovereenkomst beëindigd wordt per 1 januari 2024 met wederzijds goedvinden;
III. te bepalen dat [verweerder] aan [verzoeker] moet betalen:
a. de gefixeerde schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging van € 2.730,29 bruto;
b. de transitievergoeding van € 300,55 bruto;
IV. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] een schadevergoeding van € 13.651,46 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid;
V. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
[verzoeker] legt – kort weergegeven – aan haar verzoek ten grondslag (na nadere toelichting van die grondslag ter zitting)
primairdat [verweerder] de arbeidsovereenkomst in het gesprek van 17 november 2023 heeft opgezegd, dat [verzoeker] met die opzegging heeft ingestemd, maar dat sprake is geweest van wederzijdse dwaling omdat beide partijen een verkeerde voorstelling van zaken hebben gehad, zodat de opzegging van [verweerder] moet worden vernietigd.
3.3.
Volgens [verzoeker] is de gang van zaken namelijk aldus geweest, dat [verzoeker] in dat gesprek kenbaar heeft gemaakt dat zij niet het zij-instroom traject voor het vak Nederlands wilde volgen, maar wel het schooljaar wilde afmaken. [verweerder] heeft daarop aangegeven dat [verweerder] dan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wilde komen, omdat [verzoeker], als zij het zij-instroomtraject Nederlands niet zou gaan volgen, onbevoegd voor de klas zou staan en er verder geen vacatures waren. [verzoeker] had daar begrip voor en heeft met de opzegging zijdens [verweerder] ingestemd, ervan uitgaande dat het tot een vaststellingsovereenkomst zou komen en dat zij dan recht zou hebben op een WW-uitkering. [verweerder] daarentegen is er – ten onrechte – vanuit gegaan dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst eenzijdig had opgezegd.
3.4.
Subsidiairmoet de opzegging van [verweerder] worden vernietigd omdat voor die opzegging geen grond bestaat. Als de brief en akte van 1 december 2023 moeten worden gezien als een schriftelijke overeenkomst (de kantonrechter begrijpt dat is bedoeld: als een schriftelijke opzegging), dan is de instemming met die overeenkomst (de kantonrechter begrijpt: met die opzegging) tijdig herroepen bij de e-mail van [verzoeker] van 13 december 2023.
3.5.
Als de kantonrechter de door [verweerder] gedane opzegging niet vernietigt, moet voor recht worden verklaard dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, dat [verzoeker] daarvan geen verwijt kan worden gemaakt en dat er geen sprake is van dringende reden voor die opzegging.
3.6.
Uiterst subsidiairis er sprake van een beëindiging met wederzijds goedvinden door een overeenkomst, in de zin van een (mondelinge) afspraak dat partijen per 1 januari 2024 uit elkaar gaan.
3.7.
Door de brief van [verweerder] van 1 december 2023 en de akte van ontslag, waarin staat dat het initiatief van de beëindiging bij [verzoeker] ligt, komt [verzoeker] niet in aanmerking voor een WW-uitkering. Bovendien had [verweerder] [verzoeker] als goed werkgever op de gevolgen van een eenzijdige beëindiging moeten wijzen. [verweerder] heeft dan ook gehandeld in strijd met het goed werkgeverschap en pleegt hierdoor wanprestatie. [verweerder] moet de daardoor door [verzoeker] geleden schade, bestaande uit de gemiste WW-uitkering (vooralsnog becijferd op € 13.651,46 bruto), vergoeden.
3.8.
[verweerder] heeft de opzegtermijn niet in acht genomen, waardoor [verweerder] (in het subsidiair voorwaardelijk en uiterst subsidiair aangevoerde geval) de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is. Ook moet [verweerder] de transitievergoeding betalen.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] is van mening dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. Zij voert hiertoe aan – kort samengevat – dat [verzoeker] ten onrechte stelt dat zij zelf het schooljaar als docent Nederlands wilde afmaken en dat het [verweerder] was die niet verder met haar wilde. [verzoeker] heeft in de gesprekken op 13 en 17 november 2023 zelf het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst genomen door aan te kondigen dat zij niet verder zou gaan als docent Nederlands. Alleen de einddatum (1 januari 2024) is onderwerp van gesprek geweest, omdat [verzoeker] aanvankelijk overwoog per 1 december 2023 te stoppen. Een en ander heeft uitgemond in de brief van [verzoeker] van 19 november 2023, waarbij [verzoeker] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Die brief is duidelijk en heeft [verweerder] ook in redelijkheid kunnen opvatten als een opzegging door [verzoeker]. Na het versturen van de brief van 19 november 2023 heeft [verzoeker] ook niet de indruk gewekt dat zij toch géén beëindiging van haar arbeidsovereenkomst wenste. Van dwaling is geen sprake. Als de wil tot opzeggen al ontbrak, kan dat [verweerder] op grond van artikel 3:35 BW niet worden tegengeworpen.
4.2.
Voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, stelt [verweerder] zich op het standpunt dat de feitelijke gang van zaken kan worden gekwalificeerd als een beëindiging met wederzijds goedvinden per 1 januari 2024 (beëindigingsovereenkomst) die op initiatief van [verzoeker] tot stand is gekomen.
4.3.
Er is geen reden om de akte van ontslag aan te passen of om een schadevergoeding wegens gemiste WW-uitkering toe te kennen. Ook heeft [verzoeker] geen recht op de verzochte vergoedingen. Bovendien heeft [verzoeker] niet duidelijk gemaakt wat haar belang is bij werkhervatting.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ter zitting heeft de kantonrechter [verzoeker] voorgehouden het onderscheid tussen opzegging door de werkgever met schriftelijke instemming van de werknemer (artikel 7:671 BW) en een tussen werkgever en werknemer schriftelijk gesloten beëindigingsovereenkomst (artikel 7:670b BW).
5.2.
In artikel 7:671 lid 1 BW is bepaald, dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van de onder a tot en met h van dat artikkellid genoemde gevallen. In artikel 7:670b lid 1 BW staat, dat een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, slechts geldig is indien deze schriftelijk is aangegaan. In beide gevallen heeft de werknemer het recht zijn of haar schriftelijke instemming binnen twee weken te herroepen, dan wel binnen drie weken als de werkgever de werknemer niet op het herroepingsrecht heeft gewezen (zie artikel 7:671 leden 2 en 3 BW en artikel 7:670b leden 2 en 3 BW).
5.3.
In de rechtspraak is ten aanzien van het schriftelijkheidsvereiste en de totstandkoming van een beëidigingsovereenkomst beslist, dat onder omstandigheden ook kan worden volstaan met een schriftelijk akkoord per e-mail of WhatsApp-bericht (zie bijvoorbeeld kantonrechter Den Haag 29 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14903).
5.4.
Op grond van artikel 7:672 lid 2 BW moet zowel in geval van opzegging door de werkgever als door de werknemer de opzegtermijn in acht worden genomen.
De onderhavige zaak: opzegging of beëindigingsovereenkomst?
5.5.
In deze zaak staat vast dat partijen in het gesprek van 17 november 2023 hebben afgesproken dat de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2024 zou eindigen. Zij verschillen echter van mening over de wijze waarop (toen) het einde van de arbeidsovereenkomst is bewerkstelligd: [verweerder] stelt zich primair op het standpunt dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. [verzoeker] stelt primair dat [verweerder] heeft opgezegd met haar instemming (maar dat die opzegging wegens dwaling vernietigbaar is) en subsidiair dat die opzegging zonder grond heeft plaatsgevonden (en dus vernietigbaar is). [verweerder] is subsidiair en [verzoeker] uiterst subsidiair van mening dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden (door een beëindigingsovereenkomst in de zin van artikel 7:670b BW) is geëindigd.
5.6.
Voor de beantwoording van de vraag hoe het einde van de arbeidsovereenkomst is bewerkstelligd, is de brief van [verzoeker] van 19 november 2023 van belang. Die brief luidt (zoals ook hierboven onder 2.7. is weergegeven):
‘Hierbij bevestig ik dat ik afzie van het zij-instroomtraject Nederlands en geen toekomst zie in het geven van het vak Nederlands. (…) In overleg hebben we afgesproken dat ik per 1 januari uitdienst ga. Graag ontvang ik de uitdienstbevestiging. (…)’[verweerder] heeft daarop geantwoord (zie ook hiervoor onder 2.8.):
‘Zoals besproken vinden wij het ook jammer dat je het zijinstroomtraject voor het vak Nederlands niet gaat starten. (…) Ik wens je veel succes bij je sollicitaties en je vervolg in het onderwijs. Ik verleen je hierbij ontslag per 1 januari 2024. (…) we zullen begin december je klassen laten overnemen.’
5.7.
[verweerder] heeft aangevoerd dat de brief van [verzoeker] van 19 november 2023 helder is, dat deze moet worden gekwalificeerd als een eenzijdige opzegging zijdens [verzoeker] en dat de woorden
‘in overleg’in die brief alleen zien op de beëindigingsdatum van 1 januari 2024. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard en - desgevraagd door de kantonrechter - nog eens uitdrukkelijk bevestigd dat die brief moet worden begrepen als een bevestiging van de op 17 november 2023 door partijen gemaakte afspraak om in onderling overleg met wederzijds goedvinden uit elkaar te gaan op 1 januari 2024. Vaststaat in ieder geval dat [betrokkene 2] – naar hij ter zitting heeft verklaard – tijdens het gesprek op 17 november 2023 aan [verzoeker] heeft gevraagd om het daarin besprokene schriftelijk te bevestigen (zij het dat partijen aan de inhoud van die bevestiging ieder een andere uitleg geven). Dat blijkt ook uit de tekst van de e-mail: ‘
Hierbij vinden jullie de ondertekende brief’.
5.8.
Daarmee staat vast dat de beslissing om per 1 januari 2024 uit elkaar te gaan hoe dan ook het resultaat is van het gesprek op 17 november 2023. Niet in geschil is dat [verzoeker] in dat gesprek heeft aangegeven dat haar hart niet bij het vak Nederlands ligt en dat zij daarom het zij-instroom traject voor dat vak niet zal gaan volgen, waarna (naar [betrokkene 2] ter zitting heeft erkend) aan de orde is geweest dat het in dat geval niet mogelijk is om als onbevoegd docent voor de klas te staan.
5.9.
Na ontvangst van de bevestigingsbrief van [verzoeker] van 19 november 2023 heeft [verweerder] bij e-mail van 20 november 2023 aan [verzoeker] per 1 januari 2023 ontslag verleend, waarna zij bij e-mail van 27 november 2023 en brief van 29 november 2023 (zie hierboven onder 2.9. en 2.10.) binnen de school aan medewerkers en ouders heeft gecommuniceerd dat [verzoeker]
‘in goed/gezamenlijk overleg heeft besloten’haar werkzaamheden bij de school stop te zetten en dat zij in dienst blijft tot 1 januari 2024.
5.10.
Uit geen van deze en ook niet uit andere stukken is gebleken dat de woorden
‘in (goed/gezamenlijk) overleg’alleen zien op de einddatum.
5.11.
Gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken en gelet op de omstandigheid dat partijen wegens de (door het niet gaan volgen van het zij-instroomtraject Nederlands) ontbrekende lesbevoegdheid van [verzoeker] ook niet anders konden dan het dienstverband beëindigen, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat de arbeidsovereenkomst niet door opzegging zijdens [verzoeker] en evenmin door opzegging zijdens [verweerder], maar met wederzijds goedvinden (overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:670b BW) is geëindigd, waarbij de brief van [verzoeker] van 19 november 2023 in combinatie met de e-mail van [verweerder] van 20 november 2023 als de schriftelijke bevestiging van die overeenkomst heeft te gelden. [verzoeker] heeft pas bij e-mail van 27 december 2024 een beroep op ontbinding van die overeenkomst gedaan (in de zin van artikel 7:670b lid 2 BW), dus pas na afloop van de daarvoor geldende termijn van (in dit geval) drie weken. Hierdoor is de beëindigingsovereenkomst definitief geworden. Hetzelfde heeft overigens te gelden als de e-mail van [verzoeker] van 13 december 2023 als een ontbindingsverklaring zou moeten worden aangemerkt.
5.12.
De omstandigheid dat alles is begonnen met de mededeling van [verzoeker] dat zij het (voor haar lesbevoegdheid benodigde) zij-instroom traject Nederlands niet ging volgen, maar koos voor een onderwijscarrière in het vak muziek en dat [verzoeker] dus in die zin heeft aangestuurd op of het initiatief heeft genomen voor de beëindiging, leidt niet tot een ander oordeel. Het aanbod van [verweerder] om die aansturing dan wel dat initiatief van [verzoeker] te bewijzen zal daarom worden gepasseerd.
Afwijzing primair en subsidair (voorwaardelijk) verzoek en toewijzing uiterst subsidair verzochte verklaring voor recht
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat het primair en subsidiair (al dan niet voorwaardelijk) gedane verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen en dat het uiterst subsidiair gedane verzoek om voor recht te verklaren, dat de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [verzoeker] met wederzijds goedvinden (door een beëindigingsovereenkomst in de zin van artikel 7:670b BW) is geëindigd op 1 januari 2024, zal worden toegewezen.
Afwijzing aanpassing brief/akte van 1 december 2023
5.14.
Het verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen om de brief van 1 december 2023 en de akte van ontslag/verklaring einde dienstverband aan te passen zal worden afgewezen, omdat die brief en akte niet met terugwerkende kracht kunnen worden gewijzigd. Wellicht kan [verzoeker] bij het eventueel alsnog indienen van een WW-aanvraag deze beschikking van de kantonrechter overleggen om aan te tonen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd (behoudens een eventueel hoger beroep tegen die beschikking).
Afwijzing gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding
5.15.
De verzochte gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding zullen ook worden afgewezen, omdat op die vergoedingen geen recht bestaat als de arbeidsovereenkomst door een beëindigingsovereenkomst is geëindigd (zie artikel 7:672 lid 11 BW – dat ziet op opzegging - en zie artikel 7:673 lid 1 BW). Overigens is de opzegtermijn van 1 maand wel degelijk in acht genomen.
Afwijzing WW-schade
5.16.
De verzochte vergoeding voor de gemiste WW-uitkering is evenmin toewijsbaar, omdat niet is gebleken van een schending van de norm van goed werkgeverschap op grond waarvan [verweerder] schadeplichting zou zijn. Bovendien staat als door [verzoeker] erkend vast dat zij de WW-uitkering (nog) niet heeft aangevraagd en heeft zij (ook na door [verweerder] op dat punt gevoerd verweer) niet voldoende gemotiveerd gesteld of aangetoond dat zij aan de (overige) eisen voor het verkrijgen van een WW-uitkering voldoet.
Proceskosten
5.17.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten betalen, omdat beide partijen op punten ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [verzoeker] met wederzijds goedvinden (door een beëindigingsovereenkomst in de zin van artikel 7:670b BW) is geëindigd op 1 januari 2024;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op 7 mei 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter