ECLI:NL:RBDHA:2022:14903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
10083510 EJ VERZ 22-84839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst zonder ondertekende vaststellingsovereenkomst

In deze zaak is er een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Lidl Nederland GmbH, over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer stelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de beëindiging, omdat er geen ondertekende vaststellingsovereenkomst is. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel er geen handtekening is, er in dit geval voldoende bewijs is dat de werknemer akkoord is gegaan met de beëindiging per e-mail en whatsapp-berichten. De werknemer had zijn akkoord op 17 maart 2022 per e-mail bevestigd, en de werkgever heeft dit ook bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 mei 2022, en dat de werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding. Het verzoek van de werknemer wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beschikking is gegeven op 29 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
SM/c
Zaaknr.: 10083510 EJ VERZ 22-84839
Datum: 29 november 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna ook te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. S. Ramautar,
(toevoeging is aangevraagd)
tegen
de vennootschap naar Duits recht
Lidl Nederland GmbH,
statutair gevestigd te Duitsland, onder meer kantoorhoudende te Waddinxveen,
verwerende partij,
hierna ook te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. R.N. Seesing.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift ex artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek met producties 1 tot en met 3, ter griffie ingekomen op 6 september 2022;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 12;
- de mail van werkgever van 20 oktober 2022 met een vernieuwde productie 12;
- de akte wijziging eis van 28 oktober 2022;
- de mail van werkgever van 1 november 2022 met productie 13.
1.2.
Op 2 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen: werknemer, bijgestaan door zijn gemachtigde en namens werkgever [HR Business Partner] , bijgestaan door de gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Uitspraak van deze beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

Als niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken staan de volgende feiten vast.
2.1.
De werknemer, geboren op [geboortedatum] 1997, is op 7 juni 2021 in dienst getreden voor een periode van 12 maanden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van Assistent Supermarktmanager, met een salaris van € 877,84 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Op 15 maart 2022 stuurt [HR Business Partner] (HR Business Partner bij werkgever) per e-mail aan werknemer het volgende:
“Zoals besproken ontvang je hierbij de door ons opgestelde vaststellingsovereenkomst waarmee jouw dienstverband op basis van wederzijdsgoedvinden zal worden beëindigd per 1-5-2022.Morgen zal ik om 14:00 uur contact met jou opnemen om de overeenkomst door te spreken.De overeenkomst is één week geldig totuiterlijk 22 maart 2022.Indien de overeenkomst uiterlijk 22 maart 2022 niet getekend is ingeleverd zal het voorstel in zijn geheel komen te vervallen en kan hier nimmer (in én buiten rechte) een beroep op worden gedaan. Alsdan wordt van jou verwacht dat je jouw werkzaamheden per direct aanvangt.”
2.3.
Op 17 maart 2022 bericht werknemer per e-mail op bovenstaande e-mail het volgende:
“Beste [HR Business Partner] ,
Akkoord”
2.4.
Partijen hebben in whatsapp-berichten met betrekking tot de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst onder andere het volgende aan elkaar bericht:
Namens de werkgever op 24 maart 2022:“Wil je me laten weten zodra je de stukken hebt. Anders maak ik graag alsnog een afspraak begin volgende week ter ondertekening van het document.Reactie werknemer:“Hey [HR Business Partner] , hij is binnen”
Reactie namens de werkgever:“(…) Lukt het je dan wel deze uiterlijk morgen op de post te doen?
“De werknemer op 28 maart 2022:“Hij is op de post”
Namens de werkgever op woensdag 6 april 2022:“Hallo [verzoeker] !
Tot op heden heb ik de overeenkomst nog niet binnen. Dit lijkt dus niet helemaal goed te zijn gegaan. Zou jij van jouw exemplaar een kopie kunnen toesturen? Dit mag ook per mail.
Groet,[HR Business Partner] ”
Reactie werknemer:“Hey [HR Business Partner] ,Okey dat zal ik doen”
Namens de werkgever op maandag 11 april 2022:“Hi! Kan je mij deze met spoed toesturen?”
Reactie werknemer:“Al gedaan is op de post?”
De werknemer op vrijdag 15 april 2022:“Beste [HR Business Partner]er is tot tot tweemaal toe aan mij gevraagd om hem digitaal/schriftelijk op te sturen en dat heb ik ook gedaanIk heb helaas net in de hand wat op de post gebeurd”
De werknemer op dinsdag 10 mei 2022:“ [HR Business Partner] hoe moet ik iets opsturen als je mij een blanco mail stuurt?
Je had het vso moeten opsturenIk heb de 2 kopieen per brief opgestuurdGeen eentje ins gearriveerdIn mijn vakantie neem ik nog de moeite om iets per mail te sturen en dan krijg ik een mail met ‘stuur duidelijke foto’s’”
Namens de werkgever op 18 mei 2022:“Hallo [verzoeker] ! Ik heb de vso nog niet binnen. Kan je mij deze vandaag uiterlijk terugsturen.(…)”
Reactie werknemer:“Deze had ik al opgestuurd iijk anders in je spam. Ik weet ook niet wat er steeds mis gaat”
De werknemer op woensdag 25 mei 2022:“(…)Vervolgens, heb ik de vso zelf 2 maal toe via de post gestuurd. Je hebt zelf meegekregen waarom ik niet via de mail iets meer gedaan kon krijgen”
2.5.
Per e-mail bericht werknemer op 25 mei 2022 het volgende aan werkgever:
“Beste [HR Business Partner] ,U heeft me aangegeven dat u de Vso’s niet ontvangen heeft. Bij deze kom ik daar definitief op terug.Ik ga er niet mee akkoord. Ik kom verder nog terug op de kwestie”.
2.6.
Per e-mail bericht werknemer op 31 mei 2022 het volgende aan werkgever:
“Beste [HR Business Partner] ,Wat voor gevoel u heeft is geheel niet mijn zaak, dat gevoel mag u dan ook voor uzelf houden.Ik heb uw collega’s gebeld en gevraagd waarom mijn vakantie geld niet is gestort en hun verklaring was dat u de opdracht hebt gegeven om die niet op te sturen. Door deze actie heb ik ook besloten het gehele mondelinge akkoord niet meer te honoreren en alles terug te trekken.Was de vakantiegeld netjes gestort waren we klaar met het gehele proces, in plaats daarvan krijgt dit nu een vervelend staartje.”

3.Het verzoek

3.1.
De werknemer verzoekt - na wijziging van zijn verzoek - om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, werkgever te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van deze beschikking aan werknemer te voldoen het netto equivalent van de verschuldigde transitievergoeding ter hoogte van € 639,49 onder gelijktijdige afdracht van de verschuldigde belastingen en premies, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 en de proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werknemer de hoogte van de verzochte transitievergoeding gehalveerd, nu hij bij de berekening van de transitievergoeding ten onrechte is uitgegaan van een volledige arbeidsomvang.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft werknemer, naast voormelde feiten, ter onderbouwing het volgende naar voren gebracht. Tussen partijen is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, omdat de door werknemer ondertekende vaststellingsovereenkomst de werkgever niet heeft bereikt. De werknemer heeft zijn akkoord vervolgens ingetrokken. De arbeidsovereenkomst is op 6 juni 2022 van rechtswege geëindigd. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst niet op juiste wijze geëindigd en pas in de laatste week van mei de beëindiging aangezegd. Daarnaast is het loon vanaf 1 mei 2022 niet betaald, evenals het vakantiegeld, de onregelmatigheidstoeslagen, het financiële equivalent van de opgebouwde en niet genoten vakantiereserveringen en de transitievergoeding. Werknemer verzoekt dan ook om op grond van artikel 7:673 BW een transitievergoeding van € 639,49 toe te kennen.

4.Het verweer

4.1.
De werkgever verweert zich tegen het verzoek en stelt dat het verzoek dient te worden afgewezen, met veroordeling van werknemer tot betaling van de werkelijke proceskosten. De arbeidsovereenkomst is op 1 mei 2022 beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn hierbij overeengekomen dat werknemer geen beëindigingsvergoeding zou ontvangen, maar wel vanaf half maart 2022 tot 1 mei 2022 (einde dienstverband) zou worden vrijgesteld van werk met behoud van loon. Ondanks dat de vaststellingsovereenkomst niet door werknemer is ondertekend, is hij op 17 maart 2022 per e-mail akkoord gegaan met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en is de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022 beëindigd.
4.2.
Op verdere de stellingen en weren van partijen zal hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

tijdigheid van het verzoek
5.1.
Op grond van artikel 7:686a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat de bevoegdheid om een verzoek tot toekenning van een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW in te dienen bij de kantonrechter, slechts indien het is ontvangen binnen drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Het verzoek is door de werknemer ingediend op 5 september 2022. Tussen partijen is in geschil wanneer de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Zo gaat werknemer uit van 6 juni 2022 en de werkgever van 1 mei 2022. Indien de werkgever in het gelijk wordt gesteld, zou dit betekenen dat werknemer zijn verzoek te laat heeft ingediend en niet ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.2.
In het arrest van 14 december 2018 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2018:2305, heeft de Hoge Raad overwogen dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW ertoe strekt de periode van onzekerheid over de verschuldigdheid en de hoogte van de transitievergoeding voor partijen zo kort mogelijk te houden. De termijn strekt dus tot bescherming van het belang van partijen bij voortvarend procederen over de transitievergoeding. Hij strekt niet ter bescherming van zodanig zwaarwichtige belangen dat hij ongeacht het partijdebat of de bijzondere omstandigheden van het geval ambtshalve door de rechter toegepast zou moeten worden.
5.3.
Nu het geschil tussen partijen zich met name beperkt tot de vraag of zij wel of niet een schriftelijke beëindigingsovereenkomst zijn aangegaan, gaat de kantonrechter voorbij aan het wel of niet tijdig indienen van het verzoek door werknemer en zal hij werknemer in zijn verzoek ontvankelijk verklaren en de zaak inhoudelijk behandelen.
wel of geen beëindigingsovereenkomst
5.4.
Tussen partijen is in geschil of zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022. Werknemer heeft hiertoe gesteld dat er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst, omdat de door hem ondertekende vaststellingsovereenkomst de werkgever nooit heeft bereikt en hij zijn akkoord ex artikel 3:37 lid 5 BW heeft ingetrokken. Voor de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst geldt dat een dergelijke overeenkomst schriftelijk dient te zijn. Nu dit hier niet het geval is, heeft dit tot gevolg dat er geen beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen en de arbeidsovereenkomst van rechtswege per 6 juni 2022 is geëindigd, aldus de werknemer.
5.5.
Vast staat dat er geen door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst is. Conform het schriftelijkheidsvereiste in artikel 7:670b lid 1 BW is een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, slechts geldig indien deze schriftelijk is aangegaan. Aan dit vereiste ligt ten grondslag dat de zwaarwegende consequenties van een werknemer bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor de werknemer zijn gewaarborgd en aan de werknemer een bedenktermijn wordt gegeven om die consequenties te overzien en om eventueel juridisch advies in te winnen.
5.6.
De kantonrechter is, anders dan de werknemer, van oordeel dat ten aanzien van de schriftelijkheidsvereiste en de totstandkoming van een beëindigingsovereenkomst niet alleen een handtekening is vereist, maar in omstandigheden ook kan worden volstaan met een schriftelijk akkoord per e-mail of whatapp-bericht. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.
5.7.
Uit de overgelegde mailwisseling en whatsappberichten tussen partijen volgt dat werknemer akkoord is gegaan met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en met beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 mei 2022. Van belang acht de kantonrechter hierbij dat werkgever tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard en werknemer dit niet heeft weersproken, dat partijen na de mail van 15 maart 2022 waarbij de werkgever de vaststellingsovereenkomst aan werknemer heeft toegestuurd, op 16 maart 2022 telefonisch contact hebben gehad waarbij de inhoud van die vaststellingsovereenkomst uitvoerig is besproken. Vervolgens heeft werknemer een dag later op 17 maart 2022, op de mail van 15 maart 2022 van werkgever met als onderwerpregel: Beëindigingsovereenkomst Lidl” geantwoord: akkoord. Ook in de opvolgende whatsapp-berichten tussen partijen, wordt door werknemer meermaals bevestigd dat hij de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend en heeft opgestuurd. De beëindiging zelf of de voorwaarden die zijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst staan nimmer ter discussie. Ook hieruit strekt de kantonrechter de conclusie dat werknemer heeft ingestemd met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, dus beëindiging per 1 mei 2022.
5.8.
Gelet op het tijdsverloop tussen het toesturen van de vaststellingsovereenkomst op 15 maart 2022 en de mail van werknemer van 25 mei 2022 waarbij hij zijn akkoord intrekt, kan naar het oordeel van de kantonrechter geen beroep meer worden gedaan op de bedenktermijn van 14 dagen zoals opgenomen in artikel 7:670b lid 2 BW. Ook van een intrekking ex artikel 3:37 lid 5 BW is geen sprake, aangezien de mededeling ‘akkoord’ de werkgever al heeft bereikt per e-mail van 17 maart 2022. De kantonrechter is, anders dan werknemer, van oordeel dat met het akkoord van 17 maart 2022 niets anders kan zijn bedoeld dan akkoord met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en met beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2022. Dat met ‘akkoord’ slechts is bedoeld een akkoord te geven op de werkwijze zoals beschreven in de mail van werkgever van 15 maart 2022, acht de kantonrechter ongeloofwaardig aangezien partijen op 16 maart 2022 (voorafgaand aan het akkoord) uitvoerig telefonisch contact hebben gehad over de inhoud van de beëindigingsovereenkomst.
5.9.
De conclusie van het voorgaande is dat voldoende is gebleken dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 mei 2022 en dat werknemer hierdoor geen aanspraak meer kan maken op een transitievergoeding. Het verzoek van de werknemer zal worden afgewezen.
proceskosten
5.10.
Door de werkgever wordt aanspraak gemaakt op een reële proceskostenveroordeling. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt een reële proceskostenveroordeling toegewezen, zoals bij misbruik van het procesrecht. Daarvan is niet snel sprake, ook omdat de toegang tot de rechter gewaarborgd moet blijven. Van zulke bijzondere omstandigheden is in deze procedure niet gebleken, zodat de proceskosten zullen worden begroot conform het liquidatietarief. De werknemer zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna is begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt de werknemer tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werkgever tot en met vandaag vaststelt op € 747,00, aan salaris gemachtigde, een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2022.