ECLI:NL:RBNHO:2024:3711

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
C/15/350456 / KG ZA 24-151
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van conservatoire beslagen door de Staat tegen bestuurders van O2 Health

In deze zaak vorderden Freedom Ventures B.V. en [eiser sub 2] in kort geding de opheffing van conservatoire beslagen die door de Staat der Nederlanden waren gelegd op hun vermogensbestanddelen. De Staat had in maart 2020 een overeenkomst gesloten met O2 Health voor de levering van mondmaskers, maar O2 had non-conforme mondmaskers geleverd en was veroordeeld tot terugbetaling van circa 43 miljoen euro aan de Staat. De Staat had vervolgens de bestuurders van O2, waaronder [eiser sub 2], aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeide uit het onverhaalbaar zijn van de vordering op O2. De rechtbank had eerder de vordering van de Staat tegen de bestuurders afgewezen, maar de Staat was voornemens hoger beroep in te stellen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de Staat niet summierlijk ondeugdelijk was en dat het belang van de Staat bij handhaving van de beslagen zwaarder woog dan het belang van de eisers bij opheffing daarvan. De vordering tot opheffing van de beslagen werd afgewezen, en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/350456 / KG ZA 24-151
Vonnis in kort geding van 17 april 2024
in de zaak van

1.FREEDOM VENTURES B.V.,

te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard,
hierna te noemen: Freedom Ventures,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaten: mrs. D.D. Zorab en L.J.W. Sip te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaten: mrs. P.P.M. van Kippersluis, A. Muhammad en P.F.B. Mulder te Den Haag.
De zaak in het kort
De Staat heeft in maart 2020 een overeenkomst met O2 Health (hierna: O2) gesloten over de levering van miljoenen mondmaskers. O2 is op 21 december 2022 door de rechtbank Noord-Holland veroordeeld om circa 43 miljoen euro aan de Staat terug te betalen, omdat O2 non-conforme mondmaskers heeft geleverd. Tot op heden heeft O2 daarvan niets betaald. De Staat heeft vervolgens [eiser sub 2] en Freedom Ventures als bestuurders van O2 aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het onverhaalbaar zijn van zijn vordering op O2. Deze vordering is op 28 februari 2024 door de rechtbank Noord-Holland afgewezen. [eisers] vorderen in kort geding dat alle door de Staat gelegde conservatoire beslagen op hun vermogensbestanddelen worden opgeheven. De voorzieningenrechter ziet hiervoor geen grond en wijst de vordering af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 maart 2024 met producties 1-5;
- de conclusie van antwoord met producties 1-13.
1.2.
Op 3 april 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn verschenen [eiser sub 2] voor zichzelf en als bestuurder van Freedom Ventures, vergezeld door zijn echtgenote en mrs. L.J.W. Sip, D.D. Zorab en M.M. Tak. Namens de Staat zijn verschenen mr. W. ter Kuile-Meulman, jurist op de afdeling wetgeving en juridische zaken bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, vergezeld door mrs. P.P.M. van Kippersluis, A. Muhammad en P.F.B. Mulder.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Sip en Muhammad hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de voorzieningenrechter hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter partijen meegedeeld dat op 17 april 2024 vonnis zal volgen.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van Freedom Ventures, die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van O2.
2.2.
De Staat had vanwege de uitbraak van de coronacrisis begin 2020 dringend behoefte aan grote aantallen mondmaskers voor zorgmedewerkers. In maart 2020 is de Staat daarover in contact gekomen met O2, die naast producten voor luchtbehandeling en luchtverkoeling mondmaskers kon leveren.
2.3.
In maart 2020 heeft O2 een overeenkomst met de Staat gesloten om tegen betaling van ongeveer 56 miljoen euro 18 miljoen mondmaskers aan de Staat te leveren. Om de inkoop van de mondmaskers door O2 mogelijk te maken heeft de Staat in maart 2020 ruim 45 miljoen euro (80% van de koopsom) als voorschot betaald aan O2.
2.4.
O2 heeft vervolgens mondmaskers besteld bij haar toeleverancier in China.
2.5.
Eind maart 2020 heeft O2 een eerste serie mondmaskers (van verschillende merken) aan de Staat geleverd. De Staat heeft deze eerste levering goedgekeurd. In april 2020 hebben vervolgleveringen van mondmaskers plaatsgevonden, die de Staat heeft afgekeurd.
2.6.
De Staat heeft O2 bij brief van 22 mei 2020 in gebreke gesteld. Daarbij heeft de Staat gesteld dat de eerdere leveringen van mondmaskers zowel in aantal als in kwaliteit achterbleven bij wat was overeengekomen. De Staat heeft meegedeeld 574.300 mondmaskers ter waarde van € 2.010.050,00 te behouden en de Staat heeft O2 gesommeerd om uiterlijk 5 juni 2020 het resterende aantal van 17.425.700 mondmaskers te leveren.
2.7.
O2 heeft de Staat in een brief van 3 juni 2020 laten weten dat zij 17.500.000 nieuwe mondmaskers had besteld bij haar leverancier in China en dat zij deze mondmaskers, voorzien van een CE-certificering door
notified bodyUniversal Certification, op korte termijn kon leveren.
2.8.
De Staat heeft in een e-mail van 4 juni 2020 geantwoord bereid te zijn af te zien van het inroepen van de rechtsgevolgen van de ingebrekestelling in de brief van 22 mei 2020, zolang O2 zich zou houden aan de leveringscondities die O2 in haar brief van 3 juni 2020 zelf had voorgesteld.
2.9.
O2 heeft in juni en juli 2020 in totaal ongeveer 8.000.000 mondmaskers geleverd en aan de Staat gefactureerd. De Staat heeft deze facturen niet voldaan.
2.10.
De Staat heeft O2 met een brief van 17 juni 2020 laten weten dat zijn kwaliteitscentrum de filterkwaliteit van de door O2 in juni 2020 geleverde mondmaskers akkoord had bevonden, maar de pasvorm (“fit”) niet.
2.11.
Vervolgens hebben de Staat en O2 gediscussieerd over de vraag of de geleverde mondmaskers wel voldeden. De Staat vond van niet, terwijl O2 zich op het standpunt stelde dat de mondmaskers wel conform waren. Zowel de Staat als O2 heeft in dit verband verschillende testrapporten op laten stellen.
2.12.
Vanwege de ondeugdelijkheid van de geleverde mondmaskers heeft de Staat de overeenkomsten tussen partijen bij brief van 7 mei 2021 gedeeltelijk ontbonden en O2 gesommeerd een groot deel van het betaalde voorschot - € 43.444.950,00 - terug te betalen. O2 heeft dat niet gedaan.
2.13.
De Staat heeft op 7 juni 2021 ten laste van O2 conservatoire bankbeslagen laten leggen. De gelegde beslagen hebben voor een bedrag van € 18.862,38 doel getroffen.
2.14.
De Staat is bij de rechtbank Noord-Holland een procedure tegen O2 gestart waarin terugvordering van het voorschot werd gevorderd. Bij vonnis van 21 december 2022 [1] heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de geleverde mondmaskers niet aan de overeengekomen kwaliteitseisen voldeden en dat de Staat de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. O2 is daarom veroordeeld tot terugbetaling van € 43.444.950,00 aan de Staat. O2 heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.15.
Tot op heden heeft de Staat geen betaling van O2 ontvangen. De Staat houdt [eisers] als (indirect) bestuurders van O2 aansprakelijk voor zijn schade als gevolg van het onverhaalbaar zijn van zijn vordering op O2. Volgens de Staat hebben [eisers] te lichtvaardig gecontracteerd en zijn verhaalsmogelijkheden gefrustreerd.
2.16.
Ter verzekering van zijn vordering heeft de Staat op 18 januari 2023 en aanvullend op 14 februari 2024 conservatoire (derden)beslagen doen leggen op verschillende vermogensbestanddelen van [eisers] . Het gaat om beslagen op het woonhuis (en aanliggende percelen) van [eiser sub 2] aan de [adres] te [woonplaats] , om beslagen op door [eiser sub 2] gehouden aandelen en certificaten van aandelen en om derdenbeslagen onder acht banken en onder vennootschappen waarin [eiser sub 2] een deelbelang houdt.
2.17.
De Staat is bij dagvaarding van 31 januari 2023 een gerechtelijke procedure tegen [eisers] gestart. De rechtbank Noord-Holland heeft de vorderingen van de Staat (o.a. tot betaling van ruim 44 miljoen euro) bij vonnis van 28 februari 2024 [2] afgewezen, omdat de Staat onvoldoende heeft gemotiveerd dat [eisers] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. De Staat is voornemens hoger beroep in te stellen tegen het vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. alle door de Staat ten laste van [eisers] gelegde conservatoire verhaalsbeslagen opheft;
II. de Staat beveelt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis:
a. aan de derde(n) waaronder derdenbeslag is gelegd op deugdelijke wijze schriftelijk en ondubbelzinnig te verklaren dat het beslag is opgeheven en als vervallen kan worden beschouwd en
b. deugdelijke afschriften van deze schriftelijke verklaring(en) aan de derde aan advocaat mr. D.D. Zorab te verstrekken,
op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. de Staat veroordeelt in de proceskosten, inclusief de nakosten, en vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] leggen, samengevat, het volgende aan de vorderingen ten grondslag.
3.2.1.
De conservatoire beslagen moeten worden opgeheven, omdat (meer dan) summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van de Staat blijkt. De rechtbank Noord-Holland heeft immers de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd én alle verwijten die daaraan ten grondslag lagen bij vonnis van 28 februari 2024 integraal afgewezen. Bovendien staat de vordering van de Staat op O2, die onlosmakelijk is verbonden met de vordering van de Staat op [eisers] , nog niet onherroepelijk in rechte vast.
3.2.2.
Het gaat veel te ver om ter verzekering van een premature vordering het volledige (privé)vermogen van [eisers] te beslaan. De impact van de beslagen op het persoonlijke leven van [eiser sub 2] en zijn gezin is namelijk enorm. [eiser sub 2] is niet meer in staat zijn ondernemingen te voeren, waardoor zijn inkomen op jaarbasis meer dan gehalveerd is. Dat leidt ertoe, in combinatie met het feit dat al het spaargeld van [eiser sub 2] is beslagen, dat [eiser sub 2] veel moeite heeft om financieel het hoofd boven water te houden. Zo kan hij met zijn huidige inkomen de vaste lasten en oplopende kosten voor zijn juridische bijstand niet dragen en kan hij niet bijdragen in de (studie)kosten van zijn kinderen. Bij familie en vrienden moeten er schulden worden aangegaan. Daarnaast zijn financieringen, investeringen of inbreng van eigen middelen onmogelijk voor het medisch centrum waar [eiser sub 2] mede-eigenaar van is. Als gevolg daarvan komt de zorg voor ongeveer 5000 patiënten en banen van 15 zorgverleners inclusief [eiser sub 2] in gevaar.
3.2.3.
Het is ook een uitzichtloze situatie, omdat de procedures tegen de Staat nog lang zullen gaan duren. Dit heeft een weerslag op de emotionele gesteldheid van [eiser sub 2] , zijn gehele gezin en omgeving. Met name omdat [eiser sub 2] geen euro heeft verdiend aan de overeenkomst van O2 met de Staat en hij als zorgondernemer juist wilde helpen in tijden van crisis, toen de Staat aan het begin van de coronaperiode een beroep op hem deed. [eiser sub 2] en zijn echtgenote zijn door deze langdurige zaak op, lichamelijk en psychisch opgebrand. Een afweging van wederzijdse belangen moet daarom tot opheffing van de beslagen leiden om zo snel mogelijk recht te doen aan de feitelijke en juridische positie van [eisers]
3.3.
De Staat vindt dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen en dat [eisers] in de kosten van het geding moeten worden veroordeeld. De Staat voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
3.3.1.
Van een ondeugdelijke vordering van de Staat is geen sprake, laat staan dat daarvan summierlijk blijkt. Het vonnis van de rechtbank van 28 februari 2024 kan in hoger beroep niet in stand blijven. Er is namelijk sprake van feiten waaruit duidelijk blijkt dat het handelen c.q. nalaten van [eisers] er – in ieder geval ten dele – toe heeft geleid dat een enorm bedrag aan publieke middelen verloren is gegaan. [eisers] hebben het verhaal van de Staat actief gefrustreerd door geld buiten het bereik van de Staat te brengen, op een moment dat zij rekening moesten houden met de mogelijkheid van een vordering van de Staat op O2. Dat is ernstig persoonlijk verwijtbaar. De Staat beschikt over nieuwe informatie ter verdere onderbouwing van zijn verwijt van betalingsonwil van [eisers] Daaruit blijkt dat [eisers] in de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure bewust een incompleet beeld hebben gegeven over de besteding van het door de Staat betaalde voorschot. Er zijn namelijk in 2020 en 2021 door O2 leningen voor 3,6 miljoen verstrekt aan gelieerde vennootschappen waarover [eisers] niet transparant zijn geweest. Verder heeft [eiser sub 2] in 2023 nieuwe rechtspersonen opgericht en aandelenbelangen van Freedom Ventures overgedragen aan die nieuwe rechtspersonen.
3.3.2.
Dit illustreert het zwaarwegende belang van de Staat bij handhaving van de beslagen, nu de kans groot is dat opheffing van de beslagen ertoe leidt dat de beslagen vermogensbestanddelen, in het bijzonder de banksaldi, buiten het bereik van de Staat worden gebracht. Het belang van [eisers] bij opheffing van de beslagen weegt hier niet tegenop. De beslagen zijn proportioneel ten opzichte van de openstaande vordering van de Staat. Bovendien is, anders dan [eisers] stellen, niet het volledige (privé)vermogen beslagen. [eisers] volstaan in dit opheffingsgeding met enkele stellingen, zonder die nader te specificeren of te onderbouwen. Een onderbouwing dat het jaarinkomen is gehalveerd ontbreekt en [eisers] hebben evenmin aan de hand van stukken concreet toegelicht waarom de beslaglegging zo knellend is. Dit leidt er volgens de Staat toe dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, waarbij de Staat betrekt dat hij op meer aanwijzingen is gestuit voor verwijtbaar handelen van [eisers] , dat er sprake is van een hoge vordering waarvoor verhaal veilig moet worden gesteld en dat [eiser sub 2] niet verzekerd is tegen bestuurdersaansprakelijkheid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of er gronden zijn om de conservatoire beslagen die ten laste van [eisers] zijn gelegd, op te heffen.
4.3.
De opheffing van een conservatoir beslag kan op grond van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. Het ligt op de weg van degene die opheffing van een conservatoir beslag vordert, in dit geval [eisers] , om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is. De enkele omstandigheid dat de vorderingen van de Staat op [eisers] , ter verzekering waarvan de conservatoire maatregelen strekken, zijn afgewezen in het vonnis van 28 februari 2024 rechtvaardigt niet zonder meer het oordeel dat deze vorderingen ondeugdelijk zijn, nu het vonnis nog geen kracht van gewijsde heeft gekregen. In een zodanig geval dienen de belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat voor een vooralsnog niet vaststaande vordering verhaal mogelijk zal zijn ingeval de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, terwijl de beslaglegger bij (definitieve) afwijzing van de vordering in de hoofdzaak voor de door het beslag ontstane schade aansprakelijk is. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak al uitspraak heeft gedaan, dient hierbij te worden betrokken. [3]
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eisers] niet aannemelijk gemaakt dat de vordering van de Staat jegens hen summierlijk ondeugdelijk is. Dit licht hij als volgt toe.
4.5.
[eisers] hebben ter onderbouwing van hun stelling dat sprake is van een ondeugdelijke vordering verwezen naar het afwijzende vonnis in de bodemprocedure, maar dat is, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet zonder meer beslissend. De Staat is voornemens tegen dat vonnis hoger beroep in te stellen en is in het kader van dit opheffingsgeding met nieuwe feitelijke informatie gekomen, die juist blijkt.
O2 heeft in 2020 namelijk langlopende geldleningen voor een totaalbedrag van drie miljoen euro verstrekt aan haar moedervennootschap (Freedom Ventures) en een vennootschap waarvan [eiser sub 2] eveneens enig aandeelhouder is (Bella Vita Holding B.V.). Tijdens de schorsing van de kort geding zitting heeft [eiser sub 2] aan de Staat twee overeenkomsten van geldlening van 20 maart 2020 en 22 april 2020 laten zien. Daarnaast is gebleken dat O2 in 2021 aan Freedom Ventures een tweede lening heeft verstrekt van € 595.000,-. Deze geldleningovereenkomst had [eiser sub 2] op de zitting niet bij zich.
4.6.
[eiser sub 2] heeft desgevraagd toegelicht dat er in die tijd een negatieve rentestand bij de bank was en dat dat de reden was om geld uit te lenen. Volgens [eiser sub 2] zijn de (nu nog steeds bestaande) leningen keurig in de boeken en jaarrekeningen van de vennootschappen opgenomen en is er geen sprake van benadeling van de Staat.
De Staat heeft daartegenover aangevoerd dat het, gezien het balanstotaal van O2 van € 11.000,- eind 2019, niet anders kan dan dat O2 de circa 3,6 miljoen euro heeft uitgeleend vanuit het voorschot dat zij van de Staat heeft ontvangen en dat [eisers] daarover eerder geen volledige openheid van zaken hebben gegeven, wat onderstreept dat de door [eisers] eerder in de bodemprocedures gegeven verantwoording van het voorschot onnavolgbaar is.
4.7.
Terecht wijst de Staat erop dat het verstrekken van omvangrijke langlopende leningen aan gelieerde (holding)vennootschappen vraagtekens zet bij de juistheid van de (in de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure en nu nog steeds ingenomen) stelling van [eisers] dat O2 het ontvangen voorschot van 45 miljoen euro volledig heeft besteed aan de inkoop van mondmaskers en clips, aan kosten voor transport, opslag, testen en juridische bijstand en aan de Belastingdienst. Het bestedingsoverzicht en de onderliggende (deels zwartgelakte) bankafschriften van O2 vragen om een nadere uitleg van [eisers] Ook roept de door O2 in 2021 verstrekte geldlening vragen op, omdat er in die tijd al sprake was van een langlopend geschil tussen partijen over de geleverde mondmaskers. Met die lening is geld van O2 immers op afstand gezet en daarmee buiten het verhaalsbereik van de Staat gebracht. [eisers] hebben geen duidelijkheid verschaft over deze vragen, terwijl die (concrete) informatie wel van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of het onverhaalbaar blijven van de vordering van de Staat op O2 (ten dele) is veroorzaakt door betalingsonwil van [eisers] Binnen het bestek van dit kort geding hebben [eisers] niet aannemelijk gemaakt dat op grond van de nu bekende gegevens de vordering van de Staat op hen nog immer geen enkele kans van slagen heeft.
4.8.
De beoordeling van wat met betrekking tot de (on)deugdelijkheid van de vordering door beide partijen naar voren is gebracht en de vraag of de beslagen moeten worden opgeheven kan, zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven, niet geschieden los van de afweging van de wederzijdse belangen.
4.9.
In dat kader hebben [eisers] gesteld dat de Staat veel te prematuur al zijn pijlen op hen heeft gericht en het gehele privévermogen van [eiser sub 2] heeft beslagen. Deze stelling is niet juist. Van een premature vordering is geen sprake. De Staat mocht na het toewijzende vonnis van 21 december 2022 en gelet op de door hem gestelde vrees voor verduistering beslag laten leggen ten laste van [eisers] Het is inherent aan een conservatoir beslag dat dit wordt gelegd voor een vordering die nog niet in rechte is vastgesteld.
4.10.
De Staat heeft bovendien bij zijn keuze voor verhaalsobjecten - om de beslagen niet onnodig belastend te laten zijn - geen beslag doen leggen op de persoonlijke voertuigen van [eiser sub 2] noch op het inkomen dat [eiser sub 2] verdient bij medisch centrum NuevoCare, waarvan hij mede-eigenaar is. [eiser sub 2] en zijn echtgenote kunnen dus nog steeds beschikken over hun inkomsten. Ook eventuele nieuwe inkomsten van Freedom Ventures vallen buiten het beslag.
Dat zijn jaarinkomen is gehalveerd als gevolg van de gelegde beslagen, heeft [eiser sub 2] niet onderbouwd. Evident is wel dat [eisers] door de conservatoire beslaglegging in hun belangen zijn geraakt. [eiser sub 2] heeft toegelicht wat voor (emotionele) impact de lopende procedures op hem, op zijn relatie met zijn echtgenote, op zijn kinderen en op zijn omgeving hebben. [eisers] hebben echter in dit kort geding niet concreet, per beslagen vermogensbestanddeel, gemotiveerd en aan de hand van stukken (dus onderbouwd) laten zien dat de beslaglegging onevenredig knelt.
4.11.
Het belang van de Staat bij het voortduren van de conservatoire beslagen is erin gelegen dat zijn verhaalsmogelijkheden veilig worden gesteld, gelet ook op de omvang van zijn vordering. De Staat heeft gemotiveerd aangevoerd dat de vrees bestaat dat vermogensbestanddelen, in het bijzonder de banksaldi, bij opheffing van de beslagen zullen verdwijnen. In dit verband heeft de Staat er onder meer op gewezen dat [eiser sub 2] kort na het doen leggen van de beslagen in 2023 twee nieuwe entiteiten heeft opgericht en aandelenbelangen van Freedom Ventures waarop de Staat geen beslag had gelegd heeft verhangen. Van belang is ook dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant bij vonnis van 27 februari 2024 [4] een schadevordering van Techmedic Development International B.V. tegen [eiser sub 2] ter grootte van € 249.636,93 heeft toegewezen, omdat [eiser sub 2] als directeur in dienstbetrekking ten onrechte de uitbetaling van loon aan zichzelf heeft verhoogd en dit verhoogde loon heeft behouden.
4.12.
Afweging van de wederzijdse belangen van partijen, waarbij het vonnis van 28 februari 2024 en de nieuw beschikbare informatie zijn betrokken, brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het belang van de Staat bij handhaving van de beslagen zwaarder dient te wegen dan het belang van [eisers] bij opheffing daarvan. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat niet is gesteld dat door [eisers] vervangende zekerheid is aangeboden.
Conclusie
4.13.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de vordering tot opheffing van alle ten laste van [eisers] gelegde conservatoire beslagen en de nevenvorderingen niet kunnen worden toegewezen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
Proceskosten
4.14.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Freedom Ventures en [eiser sub 2] af,
5.2.
veroordeelt Freedom Ventures en [eiser sub 2] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Freedom Ventures en [eiser sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Freedom Ventures en [eiser sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
ST/MF