Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[eiser 1] ,
1.De procedure
2.De feiten
de erfdienstbaarheid vanuitzicht en licht(…);
de erfdienstbaarheidafvoer van regenwater en drop(…);
de erfdienstbaarheid vanweg, houdende de verplichting voor de eigenaar van het lijdend erf te dulden, dat de eigenaar van het heersend erf op de voor de eigenaar van het lijdend erf minst bezwarende wijze kan komen van en gaan naar de aan het voorschreven kadastrale perceel gemeente [plaats 1] [kadasternummer 5] grenzende gang, toegang gevende tot de openbare weg ([straat])
Voor zoveel nodig verbindt verkoper zich jegens koper een strook grond ter breedte van vijftig centimeter rondom de bij deze verkochte loods onbebouwd te laten, welk een en ander eveneens bij wijze van erfdienstbaarheid ten laste van het aan verkoper verblijvende gedeelte van meergemeld kadastraal perceel gemeente [plaats 1] [kadasternummer 5] en ten behoeve van het bij deze verkochte wordt gevestigd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
[eisers] hebben de toelichting van de notaris inhoudelijk niet betwist en daarmee hun stelling dat sprake was van onduidelijkheid en discussie tussen partijen over de bestaande erfdienstbaarheden, onvoldoende onderbouwd. Ten eerste geldt dat [eisers] bij de notaris ook geen melding hadden kùnnen maken van de erfdienstbaarheid uit 1980: als betoogd door de notaris hadden zij – blijkens hun Memorie van Grieven [3] in het hoger beroep tegen het vonnis van 31 augustus 2022 – de door hen in 1980 gevestigde erfdienstbaarheid ten tijde van de verkoop en levering namelijk zelf niet duidelijk voor ogen.
Daarnaast heeft de notaris een toelichting gegeven op een overzicht van het online dossier, waarop is te zien dat in november 2019 en januari 2020 e-mails door ontvanger ‘[eiser 1] ’ in het online dossier zijn geopend. Uit de toelichting van de notaris op het online dossier blijkt dat Bruins c.s. de meegezonden documenten ook op enig moment hebben geopend en dat de laatste keer dat zij hebben ingelogd 26 januari 2020 was. De enkele stelling van [eisers] dat uit de verklaring van de notaris over het online dossier niet volgt dat de e-mails [eisers] hebben bereikt, is gelet daarop onvoldoende en ook niet geloofwaardig gezien de erkenning van [eisers] dat zij de tweede e-mail hebben ontvangen. In datzelfde licht acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [eisers] de eerste e-mail niet hebben ontvangen, temeer daar zij tijdens de bespreking van de koopovereenkomst en tijdens het passeren van de leveringsakte bij de notaris ook niet hebben aangegeven dat zij de conceptovereenkomst en -akte vooraf niet hadden gehad. Dat [eisers] de e-mails niet op hun computer hebben ontvangen, zoals zij stellen en wat er verder ook van zij, kan de notaris niet worden aangerekend.