De rechtbank overweegt dat sprake is van langlopende problemen bij de ouders. Bij beide ouders is sprake van verslaving en bij de vader speelt forse agressieproblematiek. De moeder is daarnaast mogelijk licht verstandelijk beperkt, wat verslavingszorg bemoeilijkt. Zij is teruggevallen in middelengebruik, waarvoor zij in behandeling is bij de Brijder. Verder is een complicerende factor dat de vader zijn middelenmisbruik, agressieproblematiek en het huiselijk geweld ontkent. Daarnaast komen de ouders veiligheidsafspraken niet na.
Ook jarenlange zeer intensieve hulpverlening heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid. Momenteel is weliswaar drie keer per dag hulpverlening/begeleiding bij de ouders aanwezig, maar ook dat is onvoldoende om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De rechtbank is van oordeel dat de ouders veel kansen zijn geboden om te laten zien dat zij zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich kunnen nemen. Zo is [de minderjarige 1] , na eerdere uithuisplaatsingen in mei 2023 bij de ouders teruggeplaatst. Ondanks alle hulpverlening zijn de zorgen over de thuissituatie na korte tijd weer ernstig toegenomen, zodat de thuisplaatsing niet is geslaagd. De rechtbank overweegt hierbij ten overvloede dat de interventies FAST, MST en MDFT, zoals genoemd in het verweerschrift van de vader, zijn bedoeld voor (gezinnen met) kinderen van twaalf tot achttien jaar, zodat deze in dit gezin niet ingezet kunnen worden.
Inmiddels heeft de moeder een echtscheidingsverzoek ingediend en hebben beide ouders aangegeven apart verder te willen. De GI heeft echter naar voren gebracht dat de ouders dit de afgelopen vier jaar herhaaldelijk hebben gezegd, maar dat zij telkens toch weer samen komen. Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of het voldoende is om de moeizame situatie tussen de ouders met een echtscheiding op te lossen. Zij blijven met elkaar te maken hebben, omdat zij nu eenmaal de ouders zijn van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Ook is het maar de vraag of de echtscheiding ertoe zal leiden dat zij hun relatie daadwerkelijk verbreken. Zoals hiervoor vermeld, spelen er al jarenlang problemen bij beide ouders. De problematiek bij de moeder is zodanig geweest dat haar gezag over haar twee oudere kinderen, de halfbroer en -zus van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , in 2020 beëindigd is. De rechtbank heeft niet het vertrouwen dat de situatie in een periode met zoveel ingrijpende ontwikkelingen, zoals de echtscheiding, nieuwe huisvesting en (intensieve) hulpverlening, zodanig zal verbeteren dat de kinderen binnen afzienbare tijd weer bij de ouders geplaatst kunnen worden.
Gebleken is dat [de minderjarige 1] door het verleden, en de mislukte terugplaatsing bij de ouders, beschadigd is. In het pleeggezin ontwikkelt zij zich nu positief. De onzekerheid zal voor haar echter te lang duren als eerst moet worden afgewacht of de ouders – nadat zij van alle ontwikkelingen zijn bijgekomen – los van elkaar de opvoeding aan kunnen. Daarnaast geeft de echtscheiding, ook als de ouders hun relatie nu definitief beëindigen, geen garantie dat de thuissituatie voldoende zal verbeteren. [de minderjarige 2] heeft vanwege haar zeer jonge leeftijd weliswaar niet hetzelfde belaste verleden als [de minderjarige 1] , maar gelet op de duur van de ernstige problematiek bij de ouders, geldt voor haar vooral dat moet worden voorkómen dat zij, net als [de minderjarige 1] , voor langere tijd wordt blootgesteld aan een instabiele thuissituatie en onzekerheid over haar perspectief, met alle risico’s van dien.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de GI het perspectiefbesluit terecht heeft genomen, en deugdelijk heeft voorbereid en gemotiveerd.