ECLI:NL:RBNHO:2024:3629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
C/15/348660 / JU RK 24-185 en C/15/349057 / JU RK 24-251
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsbescherming

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Haarlem. De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de ouders, die kampen met verslaving en huiselijk geweld, niet in staat zijn een veilige opvoedsituatie te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende emotioneel en fysiek beschikbaar zijn voor de kinderen, die momenteel in een pleeggezin verblijven. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 november 2024, in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders hebben herhaaldelijk aangegeven te willen scheiden, maar de rechtbank twijfelt of dit zal leiden tot een verbetering van de situatie. De GI heeft een perspectiefbiedend pleeggezin gevonden voor de kinderen, en de rechtbank concludeert dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het nu te vroeg is om een omgangsregeling vast te stellen, maar dat dit in de toekomst opnieuw moet worden bekeken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers: C/15/348660 / JU RK 24-185 en C/15/349057 / JU RK 24-251
Datum uitspraak: 11 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Jeugd- & Gezinsbeschermerste Haarlem,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. G.F.H. Velthuizen, kantoorhoudende te Zaandam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. P.J. van de Pol, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
in de zaak met nummer C/15/348660 / JU RK 24-185:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 30 januari 2024;
- de stukken van de GI, ontvangen op 1 maart 2024, waaronder het interne opvoedbesluit van de GI van 1 maart 2024;
- de brief van de advocaat van de moeder van 22 maart 2024;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de vader van 25 maart 2024;
in de zaak met nummer C/15/349057 / JU RK 24-251:
- de beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van 20 februari 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordigers van de GI;
- [begeleider] , begeleider van de ouders van Stichting Maatwerk in Zorg, nader te noemen: Stichting Maatwerk.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] bij beschikking van 27 november 2020 onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling steeds is verlengd en nu nog voortduurt tot 27 november 2024. [de minderjarige 2] is bij beschikking van 21 november 2023 onder toezicht gesteld tot 21 november 2024.
2.4.
Bij beschikking van 17 mei 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige 1] met ingang van 15 mei 2021 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is vervolgens steeds verlengd en heeft geduurd tot 15 mei 2023.
2.5.
Bij beschikking van 13 februari 2024 heeft de kinderrechter wederom een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Vervolgens heeft de kinderrechter bij beschikking van 20 februari 2024 machtiging verleend de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 13 mei 2024. De beslissing op het verzoek is voor het overige aangehouden voor gelijktijdige behandeling met het verzoek van de GI met zaaknummer C/15/348660 / JU RK 24-185.

3.Het verzoek (zaaknummer C/15/348660 / JU RK 24-185)

3.1.
De GI heeft verzocht machtiging te verlenen om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) voor de duur van een jaar. De rechtbank begrijpt dat de GI verlenging wenst voor de duur van de ondertoezichtstelling, zoals in de tekst van het verzoek staat en namens de GI op de zitting naar voren is gebracht. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI aangegeven dat de ouders de kinderen geen veilige opvoedsituatie kunnen bieden en onvoldoende voor hen beschikbaar zijn. Beide ouders kampen met verslaving en de vader ook met forse agressieproblematiek. Daarnaast is er sprake geweest van huiselijk geweld en spanningen, waar de kinderen getuige van waren. De GI heeft meerdere keren veiligheidsafspraken met de ouders gemaakt, maar het lukt hen niet om zich daaraan te houden. De GI heeft de ouders veel kansen geboden, maar heeft inmiddels intern het opvoedbesluit genomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt.
[de minderjarige 1] was half mei 2023 na eerdere uithuisplaatsingen bij de ouders teruggeplaatst. Hoewel het een jaar redelijk ging met de ouders, zijn er sinds 21 augustus 2023 weer zorgen over de thuissituatie. De moeder heeft sindsdien verschillende terugvallen gehad, waarbij zij fors onder invloed was van alcohol. De situatie escaleert regelmatig zodanig dat de politie betrokken raakt. De moeder geeft al langere tijd de ene keer aan bij de vader weg te willen en dan weer bij hem te willen blijven.
De GI is van mening dat de vicieuze cirkel, die al duurt sinds het begin van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , moet worden doorbroken. Ondanks de intensieve begeleiding van stichting Maatwerk – die dagelijks gemiddeld drie keer per dag bij de ouders thuiskomt – lukt het de ouders niet om de situatie te verbeteren. Ook de inzet van ZIJN voor opvoedondersteuning en het Kabouterhuis, voor opvoedondersteuning en hulp bij de hechting tussen [de minderjarige 1] en de ouders, heeft onvoldoende gezorgd voor een stabiel en veilig opvoedklimaat.
De GI ziet dat [de minderjarige 1] beschadigd is. Zij heeft al in meerdere pleeggezinnen gewoond. Als zij veel spanning ervaart, kan zij ontroostbaar huilen en is zij niet meer voor rede vatbaar. Daarnaast bonkt zij met haar hoofd, vooral tijdens stressvolle momenten. De GI heeft regelmatig gezien dat het de ouders niet lukt [de minderjarige 1] voldoende rustig te krijgen en meerdere instanties hebben gezien dat zij bang is voor de vader als hij hard praat. [de minderjarige 2] huilde na haar geboorte erg veel en het valt de GI op dat zij schrikkerig kan reageren.
Op 23 januari 2024 heeft de GI met de ouders besproken dat er niet meer aan een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders zal worden gewerkt als de machtiging uithuisplaatsing wordt verleend. De GI heeft een perspectiefbiedend pleeggezin voor beide kinderen gevonden.
3.3.
Op de zitting is namens de GI aanvullend, en in reactie op het verweer van de ouders, het volgende naar voren gebracht. Er is veel intensieve hulp ingezet om ervoor te zorgen dat de kinderen bij hun ouders kunnen wonen. Desondanks is het niet gelukt de thuissituatie te verbeteren, en is deze tot op vandaag heel onveilig gebleven. Ondanks alle hulp is de situatie feitelijk al vier jaar hetzelfde. Zo trekken de ouders telkens weer naar elkaar toe, al geven zij al jaren op momenten aan uit elkaar te willen.
Verder heeft de GI zich op het standpunt gesteld dat het niet aan hen te wijten is dat [de minderjarige 1] meerdere keren van pleeggezin is gewisseld. De vader heeft zich agressief opgesteld naar de grootvader, waar [de minderjarige 1] op dat moment verbleef, zodat zij hier niet langer kon blijven.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven nu samen in een perspectiefbiedend pleeggezin, waar zij ook op de lange termijn kunnen blijven. Zij moeten zich aan hun pleegouders kunnen hechten, wat niet zal lukken als zij – zoals de ouders wensen – twee of drie uur per week omgang hebben bij de ouders thuis. In zijn algemeenheid is het lastig als hele jonge kinderen van wie het perspectief is bepaald, hun ouders vaak zien. De GI is wel bereid om te kijken welke omgang mogelijk is, waarbij het zeker niet is uitgesloten dat er meer contact mogelijk zal zijn als de kinderen ouder zijn.

4.De standpunten

Het standpunt van de moeder

4.1.
Namens de moeder is verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen. De begeleider van de ouders, [begeleider] , geeft aan dat er veel, intensieve hulpverlening is en dat dit goed gaat. De moeder accepteert de hulp en dit heeft ook resultaat. De moeder heeft verder inmiddels een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Het moet nog blijken wat de ouders los van elkaar aankunnen in de zorg voor de kinderen. De moeder is van mening dat het perspectiefbesluit nu te snel genomen is. Op dit moment zijn de ouders binnen hun mogelijkheden aan het overleven en komen zij niet toe aan een veilige opvoedomgeving voor de kinderen. De moeder verblijft nu bij de vader, omdat zij geen omgang met de kinderen kan hebben als zij in een daklozenopvang verblijft. Zij wacht op een eigen woning. Daarnaast heeft zij een intakegesprek gehad bij de Brijder en komt er elke week een hulpverlener langs voor medicatie. Namens de moeder is verzocht de ouders een kans te geven te laten zien dat zij de kinderen zelf kunnen verzorgen en opvoeden. Subsidiair is verzocht de uithuisplaatsing voor kortere tijd te verlenen, om te bezien of de ouders hun scheiding daadwerkelijk doorzetten.
4.2.
Verder heeft de moeder verzocht een omgangsregeling vast te stellen met de kinderen, waarbij zij eenmaal per week twee uur bij haar thuis omgang hebben, in bijzijn van ambulante hulpverlening.
Het is van essentieel belang dat de band tussen de moeder en de kinderen behouden blijft. Volgens de GI is het de bedoeling dat, afhankelijk van de uitkomst van de zitting, de contactmomenten zullen worden beperkt tot eens per maand op het kantoor van de GI. Juist omdat de situatie nog zo onduidelijk is en het zulke jonge kinderen betreft, is het niet in het belang van moeder en dochters dat er zo weinig omgang is. [begeleider] heeft aangeboden een bemiddelende rol te spelen in de omgang.
De moeder mist soms de vaardigheden om haar gevoelens en intenties te uiten. Het is gepast om de omgangsregeling en de invulling daarvan te laten aansluiten op haar mogelijkheden. Dit betekent een frequente omgangsregeling van één keer per week in de omgeving die voor haar en de kinderen vertrouwd is, in bijzijn van de ambulante zorgverlening. Een regeling van eens per maand is voor de moeder niet overzichtelijk, schept geen vertrouwen in de GI, en hun kantoor is geen veilige vertrouwde omgeving.
Het standpunt van de vader
4.3.
Ook namens de vader is verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft hij verzocht te bepalen dat met de interventies uit de Richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing die in het verweerschrift zijn genoemd moet worden gewerkt aan terugplaatsing bij de vader en eventueel de moeder, als zij heeft gewerkt aan haar verslavingsproblematiek. Tot slot heeft de vader verzocht te bepalen dat de omgang tussen hem en de kinderen moet worden uitgebreid naar drie uur per week bij hem thuis, begeleid door de vaste medewerkers van Stichting Maatwerk.
4.4.
Ook de vader is van mening dat gekeken moet worden naar wat de ouders los van elkaar in de opvoeding aankunnen.
De vader betwist dat hij middelen misbruikt of dat er agressieproblematiek bij hem speelt. Hij blowt en drinkt nog wel, maar is onder behandeling van de Brijder en is niet meer zodanig onder invloed dat de situatie escaleert. Verder geeft hij aan dat de ‘agressie’ hoogoplopende emoties zijn. De vader wordt al jaren begeleid door Stichting Maatwerk, heeft een stabiele woonomgeving en is al geruime tijd stabiel waar het gaat om middelengebruik. Hij heeft in het verleden niet altijd goed gehandeld en heeft daarvan geleerd, maar het verleden wordt hem steeds weer nagedragen. Hij heeft geleerd niet meer met de moeder in discussie te gaan en wacht af tot de begeleiding de situatie onder controle heeft. Wanneer het gaat om de kinderen, kan de vader zijn emoties niet onder controle houden. Hij wordt dan geraakt, en dit triggert zijn emoties, waardoor hij het moeilijk vindt om rustig te communiceren.
De vader wil er volledig voor zijn kinderen zijn en is van mening dat zij bij hem kunnen verblijven. De kinderen zijn allebei nog zeer jong. [de minderjarige 1] heeft al in drie pleeggezinnen gewoond en ook [de minderjarige 2] is weggehaald, terwijl hun vader klaar staat om hen in huis te nemen en hen met Stichting Maatwerk en alle andere hulp op te voeden.
Uit de stukken blijkt niet dat de interventies genoemd in de werkkaart bij de Richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing hebben plaatsgevonden. Ook is het de vraag of de GI interventies heeft gepleegd gericht op ernstige en complexe problemen, zoals Forensisch Ambulante Systeem Therapie (FAST) of Relationele Gezinstherapie (RGT). Juist bij een uithuisplaatsing van zulke jonge kinderen moet het uiterste geprobeerd worden voordat er een perspectiefbesluit wordt genomen. Het is verder de vraag of de GI de uitgangspunten voor een uithuisplaatsing, zoals genoemd in de richtlijn, in acht heeft genomen.
De vader is van mening dat de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, en het perspectiefbesluit, prematuur zijn. De interventies zijn nog niet toegepast, en er kan na een zo korte uithuisplaatsing nog geen perspectiefbesluit genomen worden.
Verder is het niet in het belang van de kinderen om de bezoeken zo terug te brengen. De vader had drie uur begeleide omgang bij hem thuis, maar dit is nu teruggebracht naar een uur per vier weken op kantoor van de GI, zonder vaste begeleider. Er is volgens de vader geen enkele reden om de omgang te verminderen en het is niet goed voor de hechting.
Tot slot heeft de vader laten weten dat hij zich buitenspel gezet voelt.
Het standpunt van de hulpverlening
4.5.
De begeleider van de ouders heeft aangegeven dat hij ziet dat de ouders leerbaar zijn. Hij verwacht daarom dat de vicieuze cirkel waarin het telkens niet goed gaat, kan worden doorbroken. Er zijn wel nog veel stappen nodig voor een verbetering van de situatie.
De uitgebreidere omgang, zoals deze tot voor kort werd uitgevoerd, verliep goed. Stichting Maatwerk heeft aangeboden een uitgebreidere omgang te ondersteunen als deze wordt vastgesteld. Ook kan Stichting Maatwerk de moeder ondersteunen bij het vinden van een eigen woning. Hiervoor zal het helpend zijn als de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.

5.De (verdere) beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat het niet mogelijk is dat de kinderen nu bij (één van) de ouders worden teruggeplaatst, of dat dit binnenkort wel zal kunnen. De veiligheid van de kinderen kan in de situatie bij de ouders thuis namelijk niet worden gewaarborgd. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek. Daarnaast is er sprake van huiselijk geweld tussen de ouders, waar de kinderen getuige van zijn geweest en wat regelmatig dusdanig escaleert dat de politie betrokken raakt. Hoewel de ouders hebben aangegeven dat zij willen scheiden, wonen zij in elk geval op dit moment nog in dezelfde woning. De ouders zijn verder door hun problematiek ook onvoldoende emotioneel en fysiek beschikbaar voor de kinderen, terwijl deze vanwege hun jonge leeftijd geheel afhankelijk zijn van hun verzorgers.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog steeds noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 2] . Dit omdat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 2] iets eerder eindigt dan die van [de minderjarige 1] en de data zo gelijk worden getrokken.
Gelet op op het voorgaande hoeft op het aangehouden deel van de (spoed)uithuisplaatsing niet meer afzonderlijk te worden beslist.
5.2.
De GI heeft in januari 2024 met de ouders besproken van mening te zijn dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] niet meer bij de ouders ligt. Het perspectiefbesluit van de GI is bij brief van 1 maart 2024 aan de ouders toegezonden. Dit besluit maakt dat er niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen. Volgens de GI ligt hun opgroeiperspectief bij het perspectiefbiedende pleeggezin waar zij nu verblijven.
5.3.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In dat arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen als dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. In dit geval speelt dit bij de beoordeling van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen.
5.4.
De rechtbank overweegt dat sprake is van langlopende problemen bij de ouders. Bij beide ouders is sprake van verslaving en bij de vader speelt forse agressieproblematiek. De moeder is daarnaast mogelijk licht verstandelijk beperkt, wat verslavingszorg bemoeilijkt. Zij is teruggevallen in middelengebruik, waarvoor zij in behandeling is bij de Brijder. Verder is een complicerende factor dat de vader zijn middelenmisbruik, agressieproblematiek en het huiselijk geweld ontkent. Daarnaast komen de ouders veiligheidsafspraken niet na.
Ook jarenlange zeer intensieve hulpverlening heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid. Momenteel is weliswaar drie keer per dag hulpverlening/begeleiding bij de ouders aanwezig, maar ook dat is onvoldoende om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De rechtbank is van oordeel dat de ouders veel kansen zijn geboden om te laten zien dat zij zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich kunnen nemen. Zo is [de minderjarige 1] , na eerdere uithuisplaatsingen in mei 2023 bij de ouders teruggeplaatst. Ondanks alle hulpverlening zijn de zorgen over de thuissituatie na korte tijd weer ernstig toegenomen, zodat de thuisplaatsing niet is geslaagd. De rechtbank overweegt hierbij ten overvloede dat de interventies FAST, MST en MDFT, zoals genoemd in het verweerschrift van de vader, zijn bedoeld voor (gezinnen met) kinderen van twaalf tot achttien jaar, zodat deze in dit gezin niet ingezet kunnen worden.
Inmiddels heeft de moeder een echtscheidingsverzoek ingediend en hebben beide ouders aangegeven apart verder te willen. De GI heeft echter naar voren gebracht dat de ouders dit de afgelopen vier jaar herhaaldelijk hebben gezegd, maar dat zij telkens toch weer samen komen. Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of het voldoende is om de moeizame situatie tussen de ouders met een echtscheiding op te lossen. Zij blijven met elkaar te maken hebben, omdat zij nu eenmaal de ouders zijn van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Ook is het maar de vraag of de echtscheiding ertoe zal leiden dat zij hun relatie daadwerkelijk verbreken. Zoals hiervoor vermeld, spelen er al jarenlang problemen bij beide ouders. De problematiek bij de moeder is zodanig geweest dat haar gezag over haar twee oudere kinderen, de halfbroer en -zus van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , in 2020 beëindigd is. De rechtbank heeft niet het vertrouwen dat de situatie in een periode met zoveel ingrijpende ontwikkelingen, zoals de echtscheiding, nieuwe huisvesting en (intensieve) hulpverlening, zodanig zal verbeteren dat de kinderen binnen afzienbare tijd weer bij de ouders geplaatst kunnen worden.
Gebleken is dat [de minderjarige 1] door het verleden, en de mislukte terugplaatsing bij de ouders, beschadigd is. In het pleeggezin ontwikkelt zij zich nu positief. De onzekerheid zal voor haar echter te lang duren als eerst moet worden afgewacht of de ouders – nadat zij van alle ontwikkelingen zijn bijgekomen – los van elkaar de opvoeding aan kunnen. Daarnaast geeft de echtscheiding, ook als de ouders hun relatie nu definitief beëindigen, geen garantie dat de thuissituatie voldoende zal verbeteren. [de minderjarige 2] heeft vanwege haar zeer jonge leeftijd weliswaar niet hetzelfde belaste verleden als [de minderjarige 1] , maar gelet op de duur van de ernstige problematiek bij de ouders, geldt voor haar vooral dat moet worden voorkómen dat zij, net als [de minderjarige 1] , voor langere tijd wordt blootgesteld aan een instabiele thuissituatie en onzekerheid over haar perspectief, met alle risico’s van dien.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de GI het perspectiefbesluit terecht heeft genomen, en deugdelijk heeft voorbereid en gemotiveerd.
5.5.
Ook al kunnen de kinderen niet bij de ouders opgroeien, zij blijven toch de ouders. Daarom moet worden onderzocht welke omgang op de lange termijn mogelijk is, zodat de ouders en de kinderen zoveel mogelijk een band kunnen onderhouden. De toekomst zal echter moeten laten zien of, en zo ja welke, opbouw in de contacten mogelijk is. De rechtbank acht het daarom nu te vroeg om een omgangsregeling vast te stellen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]in een voorziening voor pleegzorg tot
21 november 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024 door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, mr. E.L. Grosheide en mr. S. Rozemeijer, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.