ECLI:NL:RBNHO:2024:3248

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
22/1088
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd in het kader van de Wet natuurbescherming en de EU-Houtverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 19 maart 2024, wordt het beroep van SWI Hardwood B.V. tegen de opgelegde last onder dwangsom in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de EU-Verordening nr. 9995/2010 (de Houtverordening) behandeld. De last onder dwangsom is opgelegd omdat eiseres onvoldoende mitigerende maatregelen heeft genomen om het risico van het op de markt brengen van illegaal gekapt hout te minimaliseren. De rechtbank oordeelt dat de last terecht is opgelegd, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat zij aan de zorgvuldigheidseisen heeft voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat de Houtverordening marktdeelnemers verplicht om zorgvuldigheidseisen te hanteren bij de import van hout, en dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij deze eisen heeft nageleefd. De rechtbank concludeert dat de handhaving van de last noodzakelijk is om illegale houtkap tegen te gaan en dat de opgelegde dwangsom niet onredelijk hoog is. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de handel in hout en de verantwoordelijkheden van marktdeelnemers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1088

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

SWI Hardwood B.V., uit Den Ilp, eiseres

(gemachtigde: mr. L.C.A.C. Hoogewerf),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. Scheffers).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de aan haar in het kader van de uitvoering van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de EU-Verordening nr. 9995/2010 [1] (de Houtverordening) opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
Deze last onder dwangsom is bij besluit van 20 september 2021 (het primaire besluit) opgelegd. De last houdt in dat eiseres mitigerende maatregelen dient te nemen die voldoende zijn om het risico van het op de markt brengen van illegaal gekapt hout verwaarloosbaar te maken. De last gaat in op 20 november 2021 en is gedurende een jaar van toepassing.
1.2.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft zij vervolgens voordat de behandeling daarvan heeft plaatsgevonden ingetrokken.
1.3.
In het besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen voor zover dat ziet op de ingangsdatum van de last; deze is vervolgens bepaald op 1 mei 2022.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op laatstgenoemd verzoek bij de rechtbank (geregistreerd met zaaknummer 22/1566) heeft de voorzieningenrechter op 16 mei 2022 uitspraak gedaan. Het verzoek is afgewezen.
1.5.
De begunstigingstermijn is uiteindelijk verlengd tot 16 mei 2022.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en ing. [naam 2] .
1.7.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Eiseres is gespecialiseerd in het ontwikkelen, vervaardigen en distribueren van onbewerkt hout tot afgewerkte producten. Voor haar bedrijfsvoering importeert eiseres partijen hout.
2.2.
Op 26 februari 2021 heeft een toezichthouder van verweerder een inspectie uitgevoerd bij eiseres op drie importpartijen hout afkomstig uit Brazilië. Uit de controle is gebleken dat het stelsel van zorgvuldigheidseisen dat is geformuleerd in artikel 6, eerste lid, van de Houtverordening onvoldoende is toegepast bij het op 19 oktober dan wel 6 november 2020 op de markt brengen van één van deze partijen hout (hierna: de partij hout). Van de controle is een rapport van bevindingen opgemaakt, gedateerd 29 april 2021.
2.3.
Uit het rapport van bevindingen van 29 april 2021 volgt dat eiseres ten aanzien van de levering van een partij hout door Madeireira Timber Prime geen mitigerende maatregelen heeft genomen om het risico van het op de markt brengen van illegaal gekapt hout verwaarloosbaar te maken. Er is daarom volgens verweerder sprake van een overtreding van de Houtverordening en daarmee ook van de Wnb.
2.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres daarom een last onder dwangsom opgelegd ter voorkoming van herhaling van de overtreding van artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb in samenhang met artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening (het niet volledig uitvoeren en/of doorlopen van de stap bepaald in artikel 6, eerste lid, onder c, van de Houtverordening). De last is opgelegd op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere overtreding van artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb. De dwangsom bedraagt € 500,- voor elke kubieke meter hout en/of houtproducten (ongeacht oorsprong of houtsoort die op de Europese markt wordt gebracht) waarvoor de stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen van artikel 6 van de Houtverordening niet (volledig) zijn toegepast en/of onvoldoende zijn doorlopen, met een maximum van € 100.000,-. De dwangsom wordt verbeurd, indien eiseres hout of houtproducten op de interne markt brengt waarbij niet wordt voldaan aan genoemde zorgvuldigheidseisen. De last ter voorkoming van herhaling is gedurende een jaar van toepassing, ingaande twee maanden na de datum van dagtekening van het primaire besluit.
2.5.
Verweerder heeft de begunstigingstermijn met het bestreden besluit verlengd en de last in laten gaan op 1 mei 2022. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiseres voor wat betreft stap 1 en stap 2 van het stelsel van zorgvuldigheidseisen geen verwijt (meer) wordt gemaakt, maar dat geen sprake was van een verwaarloosbaar risico. Eiseres had daarom ook stap 3 moeten volgen en risicobeperkende maatregelen moeten nemen en dat heeft eiseres volgens verweerder onvoldoende gedaan.
Aan deze conclusie ligt ten grondslag het rapport van bevindingen van 29 april 2021. Daarin is opgenomen dat Trasam W-Brasil als “third party” ter plaatse een check zou hebben gedaan door de zagerij Madeireira Timber Prime te bezoeken en door activiteiten te ondernemen om de herkomst van de partij hout te verifiëren, maar dat een duidelijke verslaglegging hiervan ontbrak. Het was daardoor niet verifieerbaar wat Trasam W-Brasil bij deze bezoeken heeft aangetroffen en wat de acties van Trasam W-Brasil hebben opgeleverd. Ook is in dit verband van belang dat Trasam W-Brasil geen erkende toezichthouder is.
Omdat de verslaglegging van Trasam W-Brasil ontbrak, was de risicobeoordeling van eiseres en de documentatie van de keten van kap tot export niet sluitend. Gelet hierop zijn onvoldoende risico-mitigerende maatregelen genomen (als bedoeld in de hiervoor genoemde stap 3 van het stelsel van zorgvuldigheidseisen) en dat is in strijd met artikel 6, eerste lid, onder c, van de Houtverordening, aldus verweerder.

De beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder de last onder dwangsom kon opleggen aan eiseres. De rechtbank beoordeelt deze vragen aan de hand van het toetsingskader en de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de last onder dwangsom in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank door bespreking van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt. Daarbij begint de rechtbank met het uiteenzetten van de wet- en regelgeving die van toepassing is.
Wet- en regelgeving
5.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Dit betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
Op grond van artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb gelezen in samenhang met artikel 4.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden in strijd te handelen met de Houtverordening.
5.3.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Houtverordening is het op de markt brengen van illegaal gewonnen hout of producten van dergelijk hout verboden.
5.4.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening betrachten de marktdeelnemers zorgvuldigheid wanneer zij hout of houtproducten op de markt brengen. Daartoe passen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, hierna “stelsel van zorgvuldigheidseisen”, dat in artikel 6 van de Houtverordening wordt omschreven.
5.5.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Houtverordening behelst het in artikel 4, tweede lid, bedoelde stelsel van zorgvuldigheidseisen de volgende elementen:
a. a) maatregelen en procedures om toegang te bieden tot de volgende informatie over de partij hout en houtproducten van de marktdeelnemer die op de markt worden gebracht(stap 1);
b) risicobeoordelingsprocedures die de marktdeelnemer in staat stellen om het risico dat illegaal gekapt hout of houtproducten van dergelijk hout op de markt worden gebracht, te
analyseren en in te schatten. In dergelijke procedures wordt rekening gehouden met de informatie onder a), alsook de relevante risicobeoordelingscriteria (stap 2);
c) behalve wanneer het bij onder b) bedoelde risicobeoordelingsprocedures onderkende risico verwaarloosbaar is: risicobeperkingsprocedures welke bestaan in een geheel van
maatregelen en procedures die in verhouding staan tot dat risico en die toereikend zijn om het effectief te minimaliseren, in voorkomend geval door het verlangen van bijkomende informatie of bescheiden en/of door het verlangen van controles door derden. Dergelijke risicobeperkingsprocedures zijn niet van toepassing indien het onderkende risico
verwaarloosbaar is (stap 3).
Was ten tijde van belang voldoende duidelijk wat in het kader van de Houtverordening van eiseres werd verwacht ?
6.1.
De Houtverordening heeft als doelstelling de bestrijding van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel. Met dat doel legt de Houtverordening marktdeelnemers een zorgvuldigheidsverplichting op. Marktdeelnemers die hout of houtproducten voor de eerste keer op de interne markt aanbieden, moeten passende stappen nemen om zich ervan te verzekeren dat er geen illegaal gekapt hout en producten van zulk hout worden aangeboden. De marktdeelnemers weten immers het beste waar het hout vandaan komt, zodat zij ook het beste in staat worden geacht om invulling te geven aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen.
Het stelsel van zorgvuldigheidseisen kan immers per land van oorsprong verschillen en moet dus per land worden toegepast. De Houtverordening, de Uitvoeringsverordening [2] en de Richtsnoeren [3] maken voldoende duidelijk welke elementen het stelsel van zorgvuldigheidseisen behelst en hoe deze kunnen worden ingevuld. [4]
6.2.
De stelling van eiseres dat verweerder niet voldoende heeft geconcretiseerd wat precies van eiseres wordt verwacht volgt de rechtbank niet. Het is aan eiseres als marktdeelnemer om te bepalen welke maatregelen in het concrete geval nodig zijn om te komen tot effectieve minimalisatie van het risico dat een partij hout afkomstig is van illegale kap en het is ook aan eiseres om de benodigde schriftelijke informatie te verstrekken op basis waarvan verweerder kan vaststellen of er voldoende mitigerende maatregelen zijn getroffen.
Is sprake van een overtreding?
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het risico op illegale kap ten tijde van het op de interne markt brengen van de partij hout uit Brazilië niet verwaarloosbaar was.
Eiseres was daarom gehouden om de mitigerende maatregelen te nemen die nodig waren om het risico van het op de interne markt brengen van illegaal gekapt hout zoveel mogelijk te beperken (stap 3). Voor de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening is niet zozeer van belang of de partij hout die op de markt is gebracht achteraf bezien legaal of illegaal gekapt is, maar of eiseres voorafgaand aan het op de interne markt brengen van het hout (voldoende) mitigerende maatregelen heeft genomen om het risico van het op de interne markt brengen van illegaal gekapt hout zoveel mogelijk te beperken.
7.2.
Volgens eiseres is bij de zagerij gecontroleerd door Trasam W-Brasil, een onafhankelijke derde-partij. In de ‘Legal original verification procedure Trasam’ is het protocol omschreven dat Trasam W-Brasil toepast bij zulke controles. Dit protocol heeft Trasam W-Brasil ook in dit geval toegepast. Van onvoldoende mitigerende maatregelen is daarom geen sprake, van een overtreding evenmin, aldus eiseres.
7.3.
Verweerder stelt dat eiseres niet heeft laten zien dat zij aantoonbaar voldoende zorgvuldig heeft onderzocht of het hout traceerbaar is in de keten en geen illegale herkomst heeft, vóórdat zij de zending hout van de zagerij op de interne markt bracht. De verslaglegging waaruit dit zou moeten blijken ontbreekt. Uit de verslaglegging blijkt wel van een administratieve controle door Trasam W-Brasil, maar niet van een daadwerkelijke on-site audit. Een uitgebreide documentatie van de resultaten van de veldbezoeken ontbrak. Het was daarom op basis van de verslaglegging door Trasam B-Brasil niet controleerbaar op welke wijze audit is gedaan en wie daarbij aanwezig waren. Ook ontbreekt in de verslaglegging de vermelding van de kwalificaties van de aanwezige personen en is in de verslaglegging niet vermeld wat er is bezocht, wanneer dit is bezocht, wat er is aangetroffen en wat er eventueel ontbrak. Een auditverslag moet volgens verweerder minimaal een concrete, op het individuele veldbezoek toegespitste, toelichting van de uitkomsten per onderdeel van de bij dit protocol voorgeschreven controle bevatten. Het is niet voldoende te volstaan met enkel de niet inzichtelijke conclusie dat er geen onregelmatigheden zijn aangetroffen, aldus verweerder.
7.4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet zozeer verweten wordt dat bij de zagerij geen controle heeft plaatsgevonden, maar dat het voor de toezichthouders niet inzichtelijk was wat is gecontroleerd, hoe is gecontroleerd, door wie is gecontroleerd en wat bij die controle precies is vastgesteld. De verslaglegging waaruit dit zou moeten blijken ontbrak ten tijde van de controle door verweerder. Eiseres beschikte ten tijde van het op de interne markt brengen niet kenbaar over alle gegevens nodig voor een goede risicobeoordeling. De rechtbank kan verweerder daarom volgen in de stelling dat eiseres voorafgaand aan het op de interne markt brengen onvoldoende mitigerende maatregelen heeft genomen om de risico’s te beperken. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet alle stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen voldoende heeft uitgevoerd en dat zij daarom heeft gehandeld in strijd met artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb. Hiermee is sprake van een overtreding.
7.4.2.
De verklaring van de directeur van Trasam W-Brasil, [naam 3] van
1 oktober 2021, waarin staat weergegeven wat tijdens het bezoek aan de zagerij is geconstateerd, en de stelling dat de zagerij vanaf 6 augustus 2021 FSC is gecertificeerd, maakt dit niet anders, omdat deze gegevens dateren van ná het op de interne markt brengen van de bewuste partij hout. Hetzelfde geldt voor het ‘Legal Verification Program UniConsult d.d. 12 november 2021’. Ook het door eiseres overgelegde ‘Rapport NVWA d.d. 29 januari 2021 terzake controle [bedrijf] Hout-import B.V.’ doet niet af aan voorgaande conclusie, omdat dat rapport niet ziet op de partij hout van eiseres.
Heeft verweerder terecht besloten om handhavend op te treden?
8.1.
Eiseres betoogt dat – als al sprake zou zijn van een overtreding – geen evenredige belangenafweging is gemaakt en handhaving in dit geval onevenredig is. Het bestaansrecht van eiseres is afhankelijk van nieuwe contracten voor het importeren van hout, aangezien dit de kernactiviteit is. Tevens is van belang dat eiseres uitsluitend hout afneemt van kleine projecten waarin verschillende families zich in een community project hebben verenigd. Dat betekent dat een dorp afhankelijk is van de inkomsten van de bosbouw en verkoop van het hout. Deze families hebben daarom belang bij een duurzame bosbouw en dat hun hout kan worden afgenomen door eiseres. De last onder dwangsom kan ertoe leiden dat deze zagerijen worden gesloten. Verder is illegale kap hier niet aan de orde geweest. Bij dit project wordt bosbouw juist ingezet om ontbossing te voorkomen.
Voorts is de last onevenredig vanwege de beperkte ernst van de overtreding. Er is sprake van een administratieve omissie bij de verslaglegging. Eiseres betoogt dat niet wordt voldaan aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. [5] Verweerder wil natuurbelangen beschermen en ontbossing tegengaan, maar dat wordt door dit handhavend optreden niet bereikt. Eiseres benadrukt dat zij zich steeds heeft ingezet om conform de vereisten van het zorgvuldigheidsstelsel te werken. Voorts is de maatregel niet evenwichtig, omdat geen sprake is van recidive.
8.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht is besloten tot handhavend optreden met als doel het voorkomen van herhaling. Verweerder vindt de opgelegde last noodzakelijk, gelet op het belang van het elimineren van risico’s van het importeren van illegaal hout. Eiseres is zich bewust van het hoge risico dat hout uit Brazilië een illegale herkomst heeft, maar zet volgens verweerder nog niet consequent alle stappen die noodzakelijk zijn om dit risico te mitigeren, terwijl dit nodig is om verdere ontbossing tegen te gaan.
8.3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op verweerder rust een beginselplicht tot handhaving, ook voor wat betreft de naleving van de Houtverordening. Die houdt in dat verweerder na constatering van een overtreding in beginsel is gehouden daartegen handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal het bevoegde bestuursorgaan bij overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden door toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag een bestuursorgaan van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
8.3.2.
Anders dan eiseres stelt treedt verweerder niet op tegen overtreding van een administratief voorschrift, maar tegen het niet naleven van het stelsel van zorgvuldigheidseisen bedoeld om illegale houtkap tegen te gaan. Dat verweerder het belang bij het voorkomen van illegale houtkap zwaarder heeft laten wegen dan de mogelijke financiële consequenties van handhaving voor eiseres en/of anderen komt de rechtbank niet onredelijk voor.
8.3.3.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen (zie 7.4.2) kunnen de gegevens die eiseres ná de controle heeft gepresenteerd niet afdoen aan de vaststelling dat eiseres een partij hout op de interne markt heeft gebracht zonder voorafgaand daaraan voldoende mitigerende maatregelen te nemen. Doel en strekking van de te handhaven norm – te weten: bestrijding van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel door het nemen van voldoende mitigerende maatregelen – verzetten zich hiertegen. [6]
Ook de stelling van eiseres dat zij haar werkwijze heeft aangepast kan haar niet baten. Zolang eiseres hout op de markt brengt waarbij een meer dan verwaarloosbaar risico bestaat dat het afkomstig is van illegale kap, zal eiseres voldoende mitigerende maatregelen moeten nemen om (herhaling) van de overtreding te voorkomen. Afname van hout afkomstig van een FSC-zagerij en audits en verslaglegging door UniConsult kunnen daarvoor in een concreet geval mogelijk voldoende zijn, maar dat betekent nog niet dat eiseres daarmee in de toekomst per definitie altijd zal voldoen aan de vereisten van het zorgvuldigheidsstelsel. Niets staat eiseres immers in de weg om in de toekomst te kiezen voor afname van hout van andere zagerijen, uit andere gebieden of uit andere landen. Bovendien kan eiseres bij elke partij hout opnieuw bepalen of hij de herkomst laat onderzoeken, door wie en aan welke eisen dat onderzoek moet voldoen. De stelling dat sprake zou zijn van concreet zicht op legalisatie treft daarom geen doel.
8.3.4
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond om te oordelen dat verweerder in dit geval van handhavend optreden had moeten afzien.
Strekt de opgelegde last te ver of is de opgelegde last onduidelijk?
9.1.
Eiseres betoogt verder dat de last zodanig verstrekkend is dat eiseres in redelijkheid geen hout meer kan of durft in te voeren. De last beperkt zich niet alleen tot deze betreffende zagerij, of alleen Brazilië, maar ziet op alle partijen hout die eiseres invoert. Het strekt te ver om partijen hout uit andere regio’s en landen te betrekken bij de last. Bovendien ziet de last op alle stappen van het zorgvuldigheidsstelsel, terwijl alleen een overtreding van overtreding van stap 3 aan de orde is.
9.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de last niet te ruim is gedefinieerd. Eiseres zal moeten zorgen dat al het hout dat zij op de interne markt brengt voldoet aan het stelsel van de zorgvuldigheidseisen. Dat wordt in de Houtverordening dwingend voorgeschreven. Dit geldt niet enkel voor het hout dat zij uit Brazilië importeert. Verder moet voldoende duidelijk zijn hoe eiseres aan de last kan voldoen. Verweerder verwijst daarvoor naar pagina 11 van het bestreden besluit, waar beschreven staat:
“Dit kunt u bijvoorbeeld doen door enkel nog FSC gecertificeerd hout te importeren of, wanneer dit nog niet mogelijk is, meer inzichtelijk te maken welke activiteiten en controles u en/of de door u ingeschakelde derden, verrichten om het risico te mitigeren dat de zendingen hout die u wilt importeren van illegale kap afkomstig zijn. Bij de last onder dwangsom is reeds opgemerkt dat auditrapporten conform internationale standaarden worden opgemaakt zoals ISI of ISEAL. Dat volgt uit het Guidance document Risk Mitigaton Matters, waarin is vermeld dat audits moeten voldoen aan internationale of Europese standaarden (ISO Guides of ISEAL codes) en veldbezoeken moeten omvatten of andere manieren om de plaats van de kap te inspecteren door bijvoorbeeld satelliet of GPS data. Ik voeg dit document als bijlage toe aan deze beslissing op bezwaar. Van een veldbezoek moet onder meer informatie worden verschaft over wat er is bezocht, wanneer dit is bezocht, wat er is aangetroffen, wat er ontbreekt, op welke wijze de audit is uitgevoerd en wie daarbij aanwezig waren, met vermelding van de kwalificaties van deze personen.”
9.3.
De rechtbank ziet, gelet op de hiervoor opgenomen beschrijving hoe aan de last kan worden voldaan, geen grond om te oordelen dat onvoldoende duidelijk is wat eiseres kan doen om aan de last te voldoen. Ook ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond om te oordelen dat de last onduidelijk is of dat verweerder de last had moeten beperken tot stap 3 van het stelsel van zorgvuldigheidseisen, of tot hout afkomstig uit het nu aan de orde zijnde gebied in Brazilië. De last is immers niet slechts bedoeld om te zorgen dat eiseres zich voor wat betreft uit Brazilië afkomstig hout houdt aan de Houtverordening, maar voor al het hout dat zij op de interne markt brengt (ook uit andere landen dan uit Brazilië). Bovendien volgen de eisen voor het op de interne markt brengen van hout uit de Houtverordening, zodat aan eiseres geen nieuwe of andere eisen worden gesteld dan aan iedere importeur van hout. Uitgaande daarvan strekt de last niet verder dan noodzakelijk.
Is de aan de last verbonden dwangsom te hoog?
10.1.
Eiseres betoogt dat de hoogte van de dwangsom onredelijk hoog is. Op grond van artikel 19, tweede lid, aanhef en onder a, van de Houtverordening moeten boetes evenredig zijn aan de milieuschade, aan de waarde van het betrokken hout of de betrokken houtproducenten en aan de belastingderving en economische nadelen die het gevolg zijn van de inbreuk. Niet is aangetoond dat de dwangsommen van € 500,- per kubieke meter hout in verhouding staan tot het economisch voordeel. De hoogte van de dwangsommen staat ook niet in verhouding tot de geringe aard van een eventuele overtreding, gelet op alle inspanningen en maatregelen die eiseres heeft getroffen. Daarom is volgens eiseres sprake van strijd met artikel 5:32b, derde lid, van de Awb.
10.2.
Verweerder stelt dat de dwangsom is gekoppeld aan de waarde en de hoeveelheid van het hout, en niet onredelijk hoog zijn.
10.3.1
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het opleggen van een last onder dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [7]
10.3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de geschonden norm en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De hoogte van de dwangsommen die worden verbeurd bij overtreding staan volgens verweerder in directe relatie tot de hoeveelheid van het hout en waarde van het hout per kuub. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd geen reden om hieraan te twijfelen.
Is de begunstigingstermijn te kort?
11.1.
Eiseres stelt dat de begunstigingstermijn te kort is, omdat het voor eiseres nog altijd niet duidelijk is aan welke vereisten haar verslaglegging dient te voldoen.
11.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gekregen om haar bedrijfsvoering aan te passen aan de eisen van de Houtverordening, voordat een dwangsom is verbeurd. Verweerder heeft de begunstigingstermijn van twee maanden meermalen verlengd, zodat partijen hout die op basis van reeds lopende contracten geïmporteerd zouden worden buiten werking van de last zijn gekomen.
11.3.1.
Ingevolge artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn geldt als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld, is slechts van belang of binnen die termijn aan de last kan worden voldaan. [8]
11.3.2.
Zoals de rechtbank hiervoor (onder 9.3) heeft overwogen, is de last voldoende duidelijk. Dat de gestelde termijn in dit geval te kort is om aan de opgelegde last te voldoen is niet aannemelijk geworden. Het beroep op dit punt treft daarom geen doel.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter, en mr. D.M. de Feijter en mr. J.J. Maarleveld, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen.
2.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 607/2012 van de Europese Commissie van 6 juli 2012.
3.Richtsnoeren voor de EU-Houtverordening" van de Europese Commissie van 12 februari 2016 (C(2016) 755
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1736, waaruit dit volgt.
5.Als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, als bedoeld in ECLI:NL:RVS:2022:285.
6.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571.
7.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2747.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:330.