ECLI:NL:RBNHO:2024:3242

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
22/3319
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw restaurant gegrond wegens onjuist parkeerbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 19 maart 2024, is het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor de sloop en nieuwbouw van een restaurant gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen bij de verlening van de omgevingsvergunning niet is uitgegaan van het juiste parkeerbeleid, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen die op 5 augustus 2021 waren verleend, en het college had deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder niet voldeed aan de parkeernormen van het bestemmingsplan, wat leidde tot strijdigheid met de wetgeving. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het omgevingsvergunning 1 betreft en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, inclusief het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures en het naleven van bestemmingsplannen bij de verlening van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3319

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: A.G.N. van Wonderen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, het college

(gemachtigde: mr. A.R. Wester).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over een omgevingsvergunning voor de sloop en nieuwbouw van een restaurant met kelder op het adres [adres] te [plaats] (omgevingsvergunning 1) en over een omgevingsvergunning voor het in verband daarmee afgraven en afvoeren van grond op hetzelfde adres (omgevingsvergunning 2).
1.1.
Het college heeft beide omgevingsvergunningen op 5 augustus 2021 aan vergunninghouder verleend. Eiseres heeft tegen deze verleningen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 31 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering van omgevingsvergunning 1. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.
1.3
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 8 maart 2021 heeft vergunninghouder omgevingsvergunning 1 aangevraagd. Op 24 juni 2021 is omgevingsvergunning 2 aangevraagd.
De omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw restaurant
3.1.
In omgevingsvergunning 1,waarmee sloop en nieuwbouw van het restaurant is vergund, is - kort samengevat - opgenomen dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen die gelden voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Zo is sprake van strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, omdat sprake is van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Bergen Centrum-Beschermd Dorpsgezicht” uit 2013, zowel voor wat betreft de bouwregels als voor wat betreft de gebruiksregels.
Er is strijd met de volgende planregels:
planregel 4.1: omdat het noordelijk deel van het bouwplan is gesitueerd op gronden met de bestemming “gemengd 1” en gebruik voor horeca is daar niet toegestaan;
planregel 4.2.1, onder e: omdat de bij “gemengd 1” maximaal toegestane goothoogte met 0,5 meter wordt overschreden (3,5 m waar 3 m is toegestaan);
planregel 9.2.1 onder a: omdat er buiten het voor Horeca bestemde bouwvlak wordt gebouwd;
planregel 9.2.1, onder a: omdat de voor Horeca geldende maximale bouwhoogte wordt overschreden met 1 meter (7 meter waar 6 meter is toegestaan);
planregel 16.2 punt 2: omdat het bouwen van een hoofdgebouw binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie II” niet is toegestaan;
planregels 17.2 a tot en met d: bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden die samenhangen met een beschermd dorpsgezicht;
planregel 19.2.2 in combinatie met artikel 1 lid 50: omdat er een kap met een hoek van 75 graden, daar waar de hoek van de kap tussen de 30 en 65 graden moet zijn.
Daarnaast wordt niet voldaan aan de parkeernormen van het bestemmingsplan Parkeren. Er vindt een uitbreiding van functies en oppervlakte plaats maar er wordt niet voorzien in (extra) parkeerruimte.
3.2.
Het college heeft genoemde afwijkingen vergund met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo en het bepaalde in artikel 4, lid 1 en 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het college heeft daarbij overwogen dat de afwijking van de dakhelling niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving en niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van de naburige percelen. Vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt voegt het nieuwe bouwplan zich binnen de straatwand van de [straat] , aldus het college.
Het college heeft hierbij voorts overwogen dat het bouwplan 50 m2 extra bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) met zich brengt, dat uit het parkeerbeleid in beginsel volgt dat de toename van de parkeervraag op eigen terrein moet worden opgelost, maar dat er een vrijstelling voor deze toename geldt als aannemelijk is dat de uitbreiding niet tot een hogere parkeerdruk zal leiden. Volgens het college is die situatie hier aan de orde, omdat de toename in bvo wordt gebruikt voor een algehele kwaliteitsverbetering van het restaurant en niet voor extra tafels. Om dit te waarborgen is in de verleende vergunning bovendien opgenomen dat er niet meer dan 50 zitplaatsen in het restaurant gerealiseerd mogen worden. De Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit (CCK) en de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) hebben positief geadviseerd over het bouwplan.
Al met al past het bouwplan in het bebouwingsbeeld ter plaatse en voldoet het aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, aldus het college. Het bouwplan is volgens het college ook uitvoerbaar, omdat er overeenstemming is met een derde over het recht van overpad. Het restaurant is daardoor bereikbaar via het perceel van een derde.
3.3.
Omgevingsvergunning 1 ziet daarnaast op het slopen van het bestaande restaurant, een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo (slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht). Voor die activiteit is met toepassing van artikel 2.16 van de Wabo omgevingsvergunning verleend.
De omgevingsvergunning voor het afgraven van grond en funderingswerkzaamheden.
4. Naast genoemde omgevingsvergunning 1 heeft het college in verband met hetzelfde bouwplan op 5 augustus 2021 omgevingsvergunning 2 verleend voor het uitvoeren van een werk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. Volgens het college blijkt uit het overgelegde archeologische rapport voldoende dat de archeologische waarde niet door het afgraven van de grond en het uitvoeren van funderingswerkzaamheden op een grotere diepte dan 35 cm wordt geschaad. Het college heeft de gevraagde vergunning voor het uitvoeren van een werk daarom ook verleend.
5. Eiseres heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het verlenen van beide omgevingsvergunningen.
Het besluit op bezwaar (het bestreden besluit)
6.1.
Het college heeft beide vergunningen in bezwaar gehandhaafd. Het college heeft aan het bestreden besluit, waarin op beide bezwaarschriften is beslist, ten grondslag gelegd hetgeen de commissie van advies voor bezwaarschriften (de commissie) in haar advies van 15 december 2021 heeft overwogen en geadviseerd.
6.2.
Volgens de commissie heeft het college voldoende gemotiveerd waarom besloten is tot verlening van omgevingsvergunning 2 en adviseert deze in stand te laten. Ten aanzien van omgevingsvergunning 1 constateert zij dat deze voor wat betreft het onderdeel parkeren onzorgvuldig is voorbereid en niet is voorzien van een kenbare, transparante en draagkrachtige motivering. Deze gebreken kunnen en dienen in het te nemen besluit op bezwaar te worden hersteld, aldus de commissie.
6.3.
Het college heeft in het bestreden besluit de motivering van omgevingsvergunning 1 voor wat betreft het afwijken van het bestemmingsplan Parkeren aangevuld.
Het college heeft vastgesteld dat sprake is van een bvo-uitbreiding van 100 m2 (en dus niet van 50 m2 als eerder aangenomen). Het college heeft ook vastgesteld dat al in 2020 een identieke aanvraag is gedaan om een omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw. Toen is geoordeeld dat het bouwplan is aan te merken als een kleinschalige ontwikkeling in de zin van de ‘Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009’ (dat toen nog gold). Ook is toen geoordeeld dat er voor zo’n ontwikkeling op basis van dat ‘oude parkeerbeleid’ een vergunning kon worden verleend voor het project, als de parkeerdruk door de ontwikkeling niet toeneemt. Volgens het college zal het project niet leiden tot een toename van de parkeerdruk. Uit de plannen van vergunninghouder blijkt weliswaar dat het project voorziet in het vervangen van het bestaande restaurant voor een groter restaurant, maar het aantal zitplaatsen (voor gasten) wordt niet vergroot. Dan is volgens het ‘oude parkeerbeleid’ geen extra parkeerruimte nodig. Om te waarborgen dat er echt geen extra parkeerruimte nodig is, heeft het college in omgevingsvergunning 1 opgenomen dat het restaurant niet meer dan 50 zitplaatsen mag hebben. Het project kan daarom zonder meer worden vergund. Een concrete berekening van de parkeerbehoefte is daarom volgens het college niet nodig.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de in bezwaar in stand gelaten besluiten om een omgevingsvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres en het toepasselijke wettelijke kader.
Wettelijk kader
8.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
8.2
De voor de beoordeling van het beroep relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
9.1.
Eiseres stelt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, voor zover dat ziet op omgevingsvergunning 1, omdat dat besluit is genomen door de teammanager, terwijl is afgeweken van het advies van de commissie. Dan mag het namens het college genomen besluit op bezwaar niet genomen worden door de teammanager, zo volgt uit de Bevoegdhedenregeling colleges en burgemeesters Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo 2020.
9.2.
Het college stelt in het verweerschrift dat geen sprake is van afwijken van het advies van de commissie. Er is geadviseerd om de besluitvorming op het punt parkeren van een nadere motivering te voorzien en daarmee een gebrek op dit punt te herstellen, en dat is wat het college heeft gedaan.
9.3.
Ingevolge artikel 1, elfde lid, van de bevoegdhedenregeling is de teammanager de werknemer die leidinggevende is van een team, vallend onder de programmamanager/domeinmanager. In voornoemd artikel staat in lid 8 dat een mandaat de bevoegdheid is om in naam van het college of de burgemeester besluiten te nemen. Artikel 2, eerste lid, bepaalt dat het mandaat onder meer het nemen van besluiten omvat. Uit artikel 5, eerste lid, volgt dat, voor zover van belang, aan de teammanagers een ondermandaat is verleend. Hieruit blijkt dat de teammanager gemandateerd is tot het nemen van besluiten namens het college. Dit is ingevolge artikel 5, eerste lid en bijlage 1 en onder A alleen anders als het een besluit betreft waarmee afgeweken wordt van een advies van de bezwaarcommissie. Dan is het nemen van een besluit voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders.
9.4.
De bezwaarcommissie heeft geadviseerd om de parkeerbehoefte beter inzichtelijk te maken. Het college heeft dat advies opgevolgd door een aanvullende motivering te geven Met de beslissing op bezwaar is dus niet afgeweken van het advies van de commissie. Van de hiervoor genoemde uitzondering is in dit geval dus geen sprake. Dat betekent dat de teammanager bevoegd was om namens het college op het bezwaar van eiseres tegen omgevingsvergunning 1 te beslissen.
Is de juiste procedure gevolgd?
10.1.
Volgens eiseres had de uniforme openbare voorbereidingsprocedure moeten worden gevolgd bij de behandeling van de vergunningaanvragen.
10.2.
Volgens het college kon worden volstaan met de reguliere voorbereidingsprocedure.
10.3.
Uit artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo en het bepaalde in artikel 3.7 van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure, tenzij de omgevingsvergunning wordt verleend voor een activiteit genoemd in artikel 3.10 van de Wabo. Daarvan is geen sprake. De stelling van eiseres dat ten onrechte is nagelaten om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb treft daarom geen doel.
Is sprake van activiteiten waarvoor één aanvraag had moeten worden ingediend?
11.1.
Volgens eiseres had het college de twee afzonderlijke aanvragen moeten afwijzen, omdat beide aanvragen onderdeel uitmaken van hetzelfde voornemen om op het adres [adres] te [plaats] een nieuw groter restaurant met kelder te realiseren, na sloop van het bestaande restaurant.
11.2.
Uit artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo volgt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een project er voor dient te zorgen dat een aanvraag betrekking heeft op alle tot dat project behorende onlosmakelijke activiteiten.
11.3.
De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder ten behoeve van hetzelfde project twee aanvragen voor een omgevingsvergunning heeft ingediend, één voor het afgraven van grond en één voor de sloop en nieuwbouw van het restaurant. Naar het oordeel van de rechtbank is het afgraven van de grond ten behoeve van een kelder niet onlosmakelijk verbonden met de sloop en nieuwbouw van het restaurant. Het gaat hier om fysiek van elkaar te onderscheiden activiteiten die los van elkaar kunnen worden uitgevoerd. [1] Deze grond slaagt niet.
Is omgevingsvergunning 1 in strijd met de bestemming 'Waarde – Cultuurhistorie'?
12.1.
Volgens eiseres had geen omgevingsvergunning voor het nieuw te bouwen restaurant mogen worden verleend, omdat op de gronden ter plaatse de dubbelbestemming
'Waarde – Cultuurhistorie' rust. Op gronden met die bestemming mogen, gelet op het bepaalde in artikel 17.2 van de planregels, de bestaande kapvormen en dakhellingen en goot- en bouwhoogten niet worden gewijzigd en mogen hoofdgebouwen niet worden uitgebreid.
12.2.
Het college stelt dat, ondanks dat het bouwplan afweek van het bepaalde in artikel 17.2 van de planregels, toch een omgevingsvergunning voor het bouwplan kon worden verleend, omdat de Commissie voor Cultuurhistorische Kwaliteit (de CCK) positief heeft geadviseerd. In dat geval mag op grond van het bepaalde in artikel 17.3 van de planregels in afwijking van het bepaalde in artikel 17.2 van de planregels worden gebouwd.
12.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de CCK positief over het bouwplan heeft geadviseerd op 12 april 2021 en dat op het advies is vermeld dat dit advies definitief is geworden op 1 juni 2021. Daarmee is voldaan aan de in artikel 17.3 van de planregels opgenomen voorwaarde om af te wijken van het bepaalde in artikel 17.2 van de planregels. Het beroep van eiseres op dit punt treft daarom geen doel. De stelling van eiseres dat de CCK niet de juiste bouwtekeningen heeft beoordeeld heeft eiseres onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan die stelling voorbij.
Zijn de omgevingsvergunningen in strijd met de bestemming 'Waarde – Archeologie-II?
13.1
Volgens eiseres zijn de omgevingsvergunningen ten onrechte verleend, omdat op de gronden waarop het bouwplan ziet en waar de graaf- en funderingswerkzaamheden zullen plaatsvinden ook de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie II’ rust en de activiteiten in strijd zijn met de voor die bestemming geldende planregels.
13.2
Volgens het college is van strijd met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie II’ geen sprake.
13.3
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
13.4
Ingevolge artikel 16.1 van de planregels zijn de voor Archeologie II aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de in de bodem voorkomende cultuurhistorische waarden welke samenhangen met het beschermde dorpsgezicht.
13.5
Deze normen strekken ter bescherming van de in de gronden van het plangebied voorkomende en te verwachten archeologische waarden. Deze normen strekken niet tot bescherming van de belangen van eiseres, nu haar belang is gelegen in het gevrijwaard blijven van de ruimtelijke invloed van de vergunde en het uitvoeren van de graaf- en funderingswerkzaamheden. Dat betekent dat deze beroepsgrond op grond van artikel 8:69a Awb niet kan leiden tot vernietiging van de verleende vergunningen [2] . De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom ook buiten beschouwing.
Zijn de omgevingsvergunningen onuitvoerbaar of is sprake van evident privaatrechtelijke belemmeringen?
14.1.
Volgens eiseres hadden de omgevingsvergunningen niet mogen worden verleend omdat :
- het bouwplan technisch niet uitvoerbaar is;
- het te bouwen restaurant niet over eigen grond kan worden bereikt;
- omdat het bouwplan niet kan worden gerealiseerd zonder risico op schade aan het pand en het pad van eiseres (door instorting/verzakking);
- de vergunde kelder de erfgrens overschrijdt.
14.2.
Volgens het college is van een evident privaatrechtelijke belemmering geen sprake en kan het bouwplan en kunnen de afgraafwerkzaamheden ook technisch gezien worden uitgevoerd. Het college heeft daarom in het gestelde op dit punt geen aanleiding gezien om de omgevingsvergunningen niet te verlenen.
14.3.
Ook de rechtbank ziet in het door eiseres gestelde op dit punt geen aanleiding om te oordelen dat de omgevingsvergunningen niet hadden mogen worden verleend. Vergunninghouder heeft voor het gebruik van het toegangspad naar het nieuw te bouwen restaurant toestemming van een derde nodig en hij heeft die toestemming ook gekregen. Dat dit niet notarieel is vastgelegd maakt dit niet anders. Van privaatrechtelijke belemmeringen, zoals overschrijding van de erfgrens, is de rechtbank niet gebleken. Voor wat betreft de vrees van eiseres voor instorting/verzakking door het vergunde afgraven stelt de rechtbank vast dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het vergunde afgraven zou kunnen leiden tot instorting/verzakking. Bovendien kan eventuele schade op vergunninghouder worden verhaald. Ook de stelling dat het bouwplan technisch niet uitvoerbaar zou zijn heeft eiseres onvoldoende onderbouwd.
Is ten onrechte een dakterras vergund?
15.1.
Volgens eiseres voorziet omgevingsvergunning 1 ook in een dakterras/opstelplaats (op het dak) voor apparatuur, en had dit niet mogen worden vergund
15.2.
Volgens het college is geen gebruik als dakterras of opstelplaats voor apparatuur (op het dak) vergund.
15.3.
Niet gebleken is dat het college een dakterras/opstelplaats voor apparatuur heeft vergund. Eiseres heeft dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het beroep van eiseres op dit punt slaagt daarom niet.
Is de omgevingsvergunning 1 in strijd met het bestemmingsplan Parkeren?
16.1
Volgens eiseres had het college omgevingsvergunning 1 niet mogen verlenen, omdat sprake is van strijd met het bestemmingsplan Parkeren.
16.2
Volgens het college is voldaan aan de voorwaarden om van het bestemmingsplan Parkeren af te wijken en is de omgevingsvergunning 1 voor sloop en nieuwbouw van een restaurant daarom terecht verleend.
16.3.1.
Artikel 3.1 Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan Parkeren luidt voor zover van belang als volgt:
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde regels.
16.3.2.
Niet in geschil is dat op 1 december 2020 nieuw Parkerbeleid, neergelegd in de Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Bergen, in werking is getreden. Evenmin in geschil is dat dit nieuwe parkeerbeleid van toepassing is op vergunningaanvragen die op of na 1 december 2020 zijn ingediend.
16.4.
Vast staat dat de nu ter beoordeling voorliggende omgevingsvergunning 1 is verleend op een aanvraag ingediend op 8 maart 2021. De aanvraag had gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de planregels van het bestemmingsplan Parkeren dus getoetst moeten worden aan de Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Bergen.
16.5.
Vast staat tevens, dat het college niet aan laatstgenoemde nota heeft getoetst, maar aan de ten tijde van belang niet meer geldende 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'.
Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 3.1 van de planregels van het bestemmingsplan Parkeren. Het beroep op dit punt is daarom gegrond. Dat vergunninghouder al eerder voor een nagenoeg identiek bouwplan een aanvraag om een omgevingsvergunning had ingediend en dat die aanvraag wel paste in het toen nog geldende oude parkeerbeleid maakt dit niet anders, omdat die aanvraag is ingetrokken en de nieuwe aanvraag dateert van na de inwerkingtreding van het nieuwe parkeerbeleid. Het rechtzekerheidsbeginsel staat hieraan niet in de weg.

Conclusie en gevolgen

17. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank het bestreden besluit voor zover dat ziet op omgevingsvergunnig 1 vernietigen en bepalen dat het college een nieuw besluit moet nemen op de bezwaren van eiser, met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Het college zal moeten beoordelen of er sprake is van voldoende parkeerruimte aan de hand van de Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Bergen dan wel, indien deze beleidsregels inmiddels zijn gewijzigd, aan de hand van de inmiddels geldende beleidsregels over de behoefte aan parkeerruimte en voor zover niet aan eis van voldoende parkeergelegenheid zal kunnen worden voldaan, gelet op het bepaalde in artikel 3.3 van de planregels van het bestemmingsplan Parkeren moeten beoordelen of er van die eis kan worden afgeweken, De rechtbank ziet geen aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen (een zogenoemde bestuurlijke lus) of om zelf in de zaak te voorzien.
18. De rechtbank ziet tot slot aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor een bedrag van € 1750,- (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Ook veroordeelt de rechtbank het college in het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,-.
De stelling van het college dat eiseres geen aanspraak kan maken op vergoeding van proceskosten omdat haar gemachtigde niet bedrijfsmatig en niet professioneel rechtsbijstand zou verlenen volgt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 13 juli 2022 [3] en verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 [4] , niet.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op omgevingsvergunning 1;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • bepaalt dat het college opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres gericht tegen omgevingsvergunning 1, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers van € 1750,-;
  • veroordeelt het college in het griffierecht van eisers van € 184,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, en mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingrecht
Artikel 2.1
1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.het bouwen van een bouwwerk,
b.het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
h.het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht of
Artikel 2.7
1Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
§ 3.2. De reguliere voorbereidingsprocedure
Artikel 3.7
1Deze paragraaf is van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
2In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf tevens van toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 3.10, derde lid.
§ 3.3. De uitgebreide voorbereidingsprocedure
Artikel 3.10
1Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a.een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
b.een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d;
c.een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;
d.een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen;
e.een geval waarin een verklaring vereist is, als bedoeld in artikel 2.27;
f.een geval dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie met mogelijk belangrijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving of de belangen van derden;
g.een activiteit als bedoeld in artikel 2.19, voor zover dat in het betrokken wettelijk voorschrift is aangegeven.
Bestemmingsplan Bergen Centrum- beschermd Dorpsgezicht
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie-II aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
16.2
Bouwregels
• a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
• b. ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen geldt, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, dat uitsluitend bouwwerken toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
16.3
Afwijken van de bouwregels
16.3.1
Afwijken met omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
16.3.2
Geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning, zoals in lid 16.3.1 bedoeld, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
17.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de cultuurhistorische waarden welke samenhangen met het beschermde dorpsgezicht.
17.2
Bouwregels
Voor het bouwen op de in lid 17.1 bedoelde gronden gelden, naast en mogelijk in afwijking van het bepaalde elders in deze regels, de volgende regels:
a. bestaande kapvormen en dakhellingen mogen niet worden veranderd;
b. bestaande goot- en bouwhoogten mogen niet worden veranderd;
c. hoofdgebouwen mogen niet worden uitgebreid;
d. de gevelindeling van gebouwen mag niet worden gewijzigd;
e. het bouwen van dakkapellen en het veranderen van bestaande dakkapellen, is niet toegestaan;
f. luifels, zonneschermen, reclame aan de gevel en losse reclame-elementen in de openbare ruimte, anders dan reeds bestaand, zijn niet toegestaan;
g. de afstand van gebouwen tot aan het hart van de stam van de met de aanduiding ' monumentale boom' aangeven monumentale bomen, dient ten minste 8 m te bedragen.
h. het bepaalde in lid 17.2 onder g is niet van toepassing als een monumentale boom na het verlenen van een omgevingsvergunning is verwijderd en herplanting op dezelfde plaats als voorwaarde in de desbetreffende vergunning is opgenomen.
17.3
Afwijken van de bouwregels
17.3.1
Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 met dien verstande dat de waarden die samenhangen met het beschermd dorpsgezicht hierdoor niet mogen worden aangetast en dat de maximale maten zoals elders in deze regels bepaald in acht worden genomen. Op deze bevoegdheid tot afwijken is lid 17.3.2 van toepassing.
17.3.2
Adviesprocedure
a. de bevoegdheid tot afwijken zoals bedoeld in lid 17.3.1, wordt uitsluitend toegepast indien vooraf advies is ingewonnen bij de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit over de vraag of de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden niet onevenredig worden aangetast.
(…)
Bestemmingsplan Parkeren gemeente [plaats]
3.1
Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde regels.
3.3
Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 indien:
het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit mogelijk is indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en de verkeerssituatie ter plaatse.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 juni 2020, ECLI:RVS:2020:1480, r.o. 32.3.
2.De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2773 en naar de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1480 .