ECLI:NL:RBNHO:2024:2221

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
10481796 / CV EXPL 23-1971
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van feestdagencompensatie, niet-genoten vakantiedagen en overuren in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen Zee en Zo Strandpaviljoen B.V. wegens betaling van feestdagencompensatie, niet-genoten vakantiedagen en overuren. De arbeidsovereenkomst van [eiser] bij Zee en Zo is op 1 augustus 2022 geëindigd, waarna er onenigheid ontstond over de eindafrekening. [eiser] heeft zijn vordering onderbouwd met een rapportage van een accountant, waarin zijn aanspraken zijn berekend. Zee en Zo heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij een all-in loon biedt dat hoger is dan het CAO-loon, en dat de door [eiser] gevorderde bedragen niet juist zijn.

De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Het beroep van Zee en Zo op de klachtplicht werd verworpen, omdat er geen bewijs was dat [eiser] door late klachten in zijn verweer was belemmerd. De kantonrechter oordeelde dat Zee en Zo onvoldoende had aangetoond dat het loon inclusief vakantiegeld en toeslagen correct was, en dat de onduidelijkheid in de arbeidsovereenkomst voor rekening van Zee en Zo kwam. De kantonrechter heeft [eiser] gedeeltelijk in het gelijk gesteld en Zee en Zo veroordeeld tot betaling van een deel van de gevorderde bedragen, waaronder € 733,49 aan feestdagencompensatie en € 1.379,85 aan plus-uren. Daarnaast is Zee en Zo veroordeeld tot betaling van € 6.533,07 aan niet-genoten vakantie-uren en de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10481796 / CV EXPL 23-1971 (SJ)
Uitspraakdatum: 14 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.G. Burgers
tegen
de besloten vennootschap
Zee en Zo Strandpaviljoen B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Petten, gemeente Schagen
gedaagde
verder te noemen: Zee en Zo
gemachtigde: mr. R. Gorter

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 13 april 2023 een vordering tegen Zee en Zo ingesteld. Zee en Zo heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 17 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft Zee en Zo bij brief van 31 augustus 2023 nog stukken toegezonden. Bij brief van 1 september 2023 heeft [eiser] nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
Zee en Zo exploiteert een strandpaviljoen.
2.2.
[eiser] is op [datum] in dienst getreden bij Zee en Zo als [medewerker horeca] voor 38 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO voor het horeca- en aanverwante bedrijf van toepassing.
2.3.
Per 1 december 2019 is de arbeidsovereenkomst gewijzigd naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 32 uur per week.
2.4.
In artikel 3.5 van beide arbeidsovereenkomsten staat: ‘
Het loon is inclusief vakantiegeld en toeslagen.’
2.5.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd per 1 augustus 2022 door opzegging van [eiser] . Vervolgens is er naar aanleiding van de eindafrekening tussen partijen discussie ontstaan over onder meer de betaling van de feestdagencompensatie, de overuren en de niet-genoten vakantiedagen.
2.6.
[eiser] heeft [naam] , accountant bij accountantskantoor Wiedijk, ingeschakeld om de omvang van zijn aanspraken te berekenen.
2.7.
In de e-mail van 24 oktober 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Zee en Zo de rapportage van de accountant gestuurd en verzocht om nabetaling.
2.8.
In de brief van 14 december 2022 heeft de gemachtigde van Zee en Zo geschreven dat zij opnieuw een berekening van de eindafrekening heeft gemaakt en dat [eiser] aanspraak heeft op € 4.406,35 bruto.
2.9.
In de brief van 12 januari 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] gereageerd en een nadere berekening overgelegd.
2.10.
Op 25 januari 2023 heeft Zee en Zo een bedrag van € 4.406,35 bruto aan [eiser] uitbetaald ter zake niet-genoten vakantie-uren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Zee en Zo veroordeelt tot betaling van € 1.466,97 bruto aan feestdagencompensatie, € 2.691,89 bruto aan overuren, € 6.544,07 bruto aan niet genoten vakantie-uren, € 2.321,21 bruto aan ‘extra overuren voor niet geregistreerde dagen’ en € 67,81 bruto aan niet uitbetaalde meeruren in de periode van 21 juli 2022 tot en met 31 juli 2022. Verder vordert [eiser] de wettelijke verhoging over de feestdagencompensatie en de overuren, de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen en betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt – samengevat – dat de feestdagencompensatie niet in het uurloon is verwerkt, dat het overeengekomen ‘loon inclusief vakantiegeld en toeslagen’ dat niet anders maakt, dat het op de weg van Zee en Zo ligt om expliciet te benoemen welke toeslagen zijn bedoeld, dat dit niet is gebeurd en dat deze onduidelijkheid voor rekening van Zee en Zo komt. Verder stelt [eiser] dat hij recht heeft op nabetaling van gewerkte overuren. Hij wijst in dit verband op de gecorrigeerde berekening van de door hem ingeschakelde accountant. [1] Ook meent [eiser] dat hij recht heeft op betaling van niet-genoten vakantie-uren, omdat deze uren niet zijn vervallen. Hij is vóór april 2022 nooit gewezen op dat de mogelijkheid van het vervallen van vakantie-uren, er werden nooit specificaties van vakantie-uren verstrekt en Zee en Zo heeft hem niet dan wel onvoldoende in de gelegenheid gesteld om vakantiedagen op te nemen. Daarnaast stelt [eiser] dat er min-uren zijn ontstaan doordat hij voor aanvang van een dienst werd afgebeld of tijdens de dienst werd weggestuurd omdat er geen werk was en dat deze min-uren niet voor zijn rekening komen. Volgens [eiser] moet de wettelijke verhoging niet worden gematigd, omdat hij aanzienlijke kosten heeft moeten maken om de berekeningen van Zee en Zo door een accountant te laten controleren en Zee en Zo de arbeidsovereenkomst en de CAO onjuist heeft toegepast.
3.3.
Zee en Zo voert hiertegen – samengevat – aan dat zij een hoger loon biedt dan de CAO, dat dit een all-in loon is, dat dit ook expliciet met [eiser] is afgesproken, dat [eiser] hierover nooit heeft geklaagd en dat in de CAO ook geen andere toeslag staat die hieronder zou kunnen vallen. Verder voert Zee en Zo aan dat de door [eiser] ingeschakelde accountant de plus- en min-uren ten onrechte per maand heeft berekend, omdat deze uren volgens de CAO en de arbeidsovereenkomst per jaar vervallen. Volgens Zee en Zo zijn de plus- en min-uren in de periode van 2017 tot en met 2019 vervallen, zijn de plusuren in 2020 en 2021 in overleg gehalveerd vanwege COVID en zijn er in 2022 te veel plus-uren uitbetaald. Verder is een groot deel van de wettelijke vakantie-uren komen te vervallen. Volgens Zee en Zo bespraken partijen elk jaar in april het aantal openstaande vakantie-uren, ontving [eiser] elke maand een overzicht met vakantie-uren en plus- en min-uren en heeft zij [eiser] altijd in de gelegenheid gesteld om vakantie op te nemen. Zee en Zo betwist verder dat [eiser] recht heeft op nabetaling van min-uren omdat er geen werk was. Het wijzigen van het rooster ging namelijk altijd in overleg met [eiser] . Daarbij zijn partijen overeengekomen dat de arbeidstijd van week tot week kan verschillen. De wettelijke verhoging moet worden gematigd tot nihil omdat er geen sprake is van een vertraging in de betaling maar een geschil over de betalingsverplichting.

4.De beoordeling

de klachtplicht
4.1.
Het beroep van Zee en Zo op de schending van de klachtplicht door [eiser] gaat niet op. De ratio van de klachtplicht is dat deze de schuldenaar behoedt tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten en tegen vorderingen die hij niet meer hoefde te verwachten. De klachtplicht kan een rol spelen in arbeidszaken [2] in situaties waar sprake van een voor de werknemer duidelijk kenbaar gebrek in de prestatie. Daarbij moet een beroep op de klachtplicht in de verhouding werkgever-werknemer terughoudend worden getoetst. Gesteld noch gebleken is dat Zee en Zo door de (te) late klachten is belemmerd in het voeren van verweer of dat er sprake was van een voor [eiser] kenbaar gebrek in de prestatie. Sterker nog, volgens Zee en Zo is er juist geen gebrek in de prestatie.
de feestdagencompensatie
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat Zee en Zo haar verweer dat [eiser] met zijn all-in loon een hoger loon heeft dan het CAO-loon inclusief feestdagencompensatie ter zitting door middel van een schema met daarin de verschillende looncomponenten voldoende heeft onderbouwd en inzichtelijk heeft gemaakt. In zoverre is niet ten nadele van [eiser] van de CAO afgeweken en valt niet in te zien waarom [eiser] aanspraak heeft op een nabetaling.
4.3.
Aan de andere kant heeft [eiser] terecht gesteld dat in de arbeidsovereenkomst niet wordt toegelicht waaruit het ‘loon inclusief vakantiegeld en toeslagen’ bestaat, terwijl dat wel op de weg van Zee en Zo had gelegen. Verder heeft Zee en Zo, bij betwisting door [eiser] , niet aangetoond dat bij het aangaan van de overeenkomst is besproken wat deze toeslagen inhielden. Dat [eiser] altijd als [medewerker horeca] werkzaam is geweest, maakt dat niet anders. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij niet eerder in loondienst heeft gewerkt, zodat hij er niet op bedacht was dat hij geen feestdagencompensatie ontving. In zoverre is er sprake van een onduidelijkheid in de arbeidsovereenkomst en deze onduidelijkheid komt voor rekening en risico van Zee en Zo als werkgever.
4.4.
De kantonrechter vindt de standpunten van beide partijen verdedigbaar en overweegt dat [eiser] en Zee en Zo zich ook als een redelijk werknemer respectievelijk werkgever moeten gedragen. Toewijzing van de helft van het door [eiser] gevorderde bedrag aan feestdagencompensatie doet naar het oordeel van de kantonrechter recht aan de belangen van beide partijen.
4.5.
Zee en Zo zal dus worden veroordeeld tot nabetaling van € 733,49 bruto aan feestdagencompensatie.
4.6.
De kantonrechter ziet aanleiding om de verzochte wettelijke verhoging te matigen [3] tot 10%. De kantonrechter overweegt dat Zee en Zo steken heeft laten vallen met betrekking tot de administratie en de toepassing van de CAO, maar dat niet is gebleken van kwade opzet. De omstandigheid dat [eiser] accountantskosten heeft gemaakt is geen argument om van matiging af te zien. Indien [eiser] deze kosten vergoed wil hebben, dan had hij deze op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek moeten vorderen. Dat heeft hij niet gedaan. Dit betekent dat een bedrag van € 73,35 bruto (10% van € 733,49) toewijsbaar is. De verzochte wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, omdat Zee en Zo te laat heeft betaald.
de overuren c.q. plus/min-uren en de niet meegerekende meer-uren in de periode van 21 tot en met 31 juli 2022
4.7.
[eiser] vordert een bedrag van € 2.691,89 bruto aan overuren voor de periode van 2019 tot en met 20 juli 2022 en wijst ter onderbouwing van dit bedrag op de gecorrigeerde berekening van de door hem ingeschakelde accountant. De kantonrechter overweegt dat [eiser] hiermee niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het door hem gevorderde bedrag juist is. In deze gecorrigeerde berekening is namelijk vanaf 2019 uitgegaan van het (hogere) uurloon dat [eiser] pas met ingang 1 april 2022 ontving. Dat is dus niet juist. Verder weegt mee dat de plus- en min-uren op grond van de CAO en de arbeidsovereenkomst per jaar vervallen en in de gecorrigeerde berekening is niet inzichtelijk gemaakt dat dit uitgangspunt is gehanteerd. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 67,81 bruto aan overuren voor de periode van 21 juli tot en met 31 juli 2022, is evenmin inzichtelijk gemaakt of onderbouwd. Gelet hierop volgt de kantonrechter [eiser] niet.
4.8.
De kantonrechter volgt ook niet het standpunt van Zee en Zo dat de 240,93 aan plus-uren van 2020 en 2021 in overleg met het personeel vanwege de COVID-pandemie in 2021 zijn gehalveerd. Dit standpunt heeft [eiser] betwist en Zee en Zo heeft dat verder niet onderbouwd.
4.9.
De conclusie is dus dat beide partijen hun standpunten onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd hebben. Er is dan ook geen ruimte voor nadere bewijslevering door partijen. Omdat het niet op de weg van de kantonrechter ligt om het exacte saldo van plus- en min-uren te berekenen, maar op zich wel duidelijk is dat er plus-uren zijn gemaakt, vindt de kantonrechter het in dit geval een redelijke oplossing om [eiser] de helft van het door hem gevorderde bedrag aan plus-uren toe te wijzen.
4.10.
Zee en Zo zal dus worden veroordeeld tot nabetaling van € 1.379,85 bruto (€ 2.691,89 + € 67,81 = € 2,759,70 : 2) aan plus-uren.
4.11.
De kantonrechter ziet ook hier aanleiding om de verzochte wettelijke verhoging te matigen tot 10%. Dit betekent dat een bedrag van € 137,98 bruto (10% van € 1.379,85) toewijsbaar is. De verzochte wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, omdat Zee en Zo te laat heeft betaald.
de niet-genoten vakantiedagen
4.12.
Het standpunt van Zee en Zo dat de door [eiser] niet-genoten vakantie-uren voor de periode van [datum] tot en met 31 juli 2022 op grond van de wet en de CAO zijn komen te vervallen, volgt de kantonrechter niet.
4.13.
Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU en van de Hoge Raad [4] is de kantonrechter van oordeel dat de aanspraak van [eiser] op de vakantie-uren niet kan zijn vervallen. Zee en Zo heeft namelijk niet aangevoerd op welke wijze zij [eiser] daadwerkelijk in staat heeft gesteld om die vakantie-uren op te nemen en hem zo nodig ertoe heeft aangezet dat te doen, terwijl het wel aan Zee en Zo is om dat te stellen en te bewijzen. Ook heeft zij niet gesteld of onderbouwd dat zij [eiser] over het opnemen van vakantie-uren en de gevolgen van het niet opnemen daarvan heeft geïnformeerd. De verwijzing van Zee en Zo naar de verklaringen van zes (ex-)werknemers kan haar niet helpen. Vijf van de zes verklaringen gaan alleen over het bespreken van plus- en min-uren. Slechts in één verklaring gaat het over vakantiedagen, maar deze verklaring is zo summier dat deze niet leidt tot een ander oordeel. Bovendien gaan geen van deze verklaringen over [eiser] . De stelling van Zee en Zo dat [eiser] maandelijks naast zijn salarisstrook een apart overzicht ontving met de vakantie-uren en de stand van de plus- en min-uren, heeft [eiser] gemotiveerd betwist. Gelet hierop lag het op de weg van Zee en Zo om haar standpunt met stukken te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [eiser] dergelijke overzichten niet heeft ontvangen.
4.14.
Voor zover [eiser] ook de betaling van niet-genoten bovenwettelijke vakantie-uren heeft gevorderd, overweegt de kantonrechter als volgt. De hierboven genoemde rechtspraak heeft geen betrekking op de bovenwettelijke vakantie-uren. Dit maakt niet dat de bovenwettelijke vakantie-uren zijn komen te vervallen. Op grond van de wet vervallen bovenwettelijke vakantie-uren niet – deze verjaren na vijf jaar en daarvan is geen sprake – en in de CAO is hiervan niet afgeweken.
4.15.
De conclusie is dat Zee en Zo de niet-genoten vakantie-uren aan [eiser] moet uitbetalen. [eiser] heeft betaling van in totaal 562,62 vakantie-uren gevorderd. Dit komt neer op € 10.931,26 bruto. Zee en Zo heeft de juistheid van dit aantal uren en de hoogte van dit bedrag als zodanig niet betwist, zodat de kantonrechter hiervan ook uitgaat. Verder stelt de kantonrechter vast dat Zee en Zo op 25 januari 2023 een nabetaling van € 4.406,35 bruto ter zake niet-genoten vakantie-uren heeft gedaan. Dat betekent dat een bedrag van € 6.533,07 bruto resteert. Zee en Zo zal dus worden veroordeeld tot betaling hiervan.
de ‘extra overuren niet-geregistreerde dagen’
4.16.
De kantonrechter begrijpt uit de stukken en de verklaringen van [eiser] ter zitting dat hij aanspraak maakt op betaling van uren die hij heeft gemist, omdat een ingeroosterde dienst werd afgebeld of omdat hij tijdens de dienst eerder naar huis werd gestuurd als er geen werk was. Dit zijn geen ‘extra overuren’, maar min-uren. Ter zitting verklaart Zee en Zo dat uit de aard van een strandpaviljoen volgt dat er wel eens moet worden geschoven met de inzet van het personeel, dat dit incidenteel voorkwam en dat dit altijd in overleg met [eiser] ging. Deze uitleg overtuigt de kantonrechter, gelet op de aard van een strandpaviljoen en de systematiek van de CAO. Hierbij heeft de kantonrechter betrokken dat [eiser] niet heeft betwist dat een en ander in onderling overleg ging. Verder weegt mee dat Zee en Zo onweersproken heeft verklaard dat [eiser] altijd is uitbetaald in overeenstemming met het in de arbeidsovereenkomst afgesproken aantal uren, zijnde 38 uur dan wel 32 uur per week. [eiser] is dus niet tekort gedaan en dit deel van de vordering wijst de kantonrechter daarom af.
de proceskosten
4.17.
Zee en Zo is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] procedeert op basis van een toevoeging en er is daarom geen wettelijke grondslag voor een veroordeling wat betreft de dagvaardingskosten, zodat de proceskostenveroordeling alleen ziet op het griffierecht en het salaris van de gemachtigde van [eiser] .
4.18.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] vastgesteld op
€ 86,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] en € 135,00 aan nakosten, totaal een bedrag van € 899,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Zee en Zo tot betaling aan [eiser] van € 733,49 bruto aan feestdagencompensatie en € 73,35 bruto aan wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke over deze bedragen vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt Zee en Zo tot betaling aan [eiser] van € 1.379,85 bruto aan plus-uren en € 137,98 bruto aan wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt Zee en Zo tot betaling aan [eiser] van € 6.533,07 bruto aan niet genoten vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 25 januari 2023 tot aan de dag van de gehele betaling
5.4.
veroordeelt Zee en Zo tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de vergoeding voor niet genoten vakantie-uren ten bedrage van € 10.939,42 bruto vanaf 1 augustus 2022 tot en met 25 januari 2023;
5.5.
veroordeelt Zee en Zo tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op € 899,00;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Bijlage 2 bij productie 12 van [eiser]
3.Artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek
4.Zie ECLI:EU:C:2018:874, ECLI:EU:C:2022:718 en ECLI:NL:HR:2023:955.