Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
23 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de verplichtingen van een werkgever met betrekking tot de uitbetaling van opgebouwde, maar niet-genoten vakantiedagen. De zaak betreft een werkgever die in cassatie is gegaan tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Den Haag. De werknemer had geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal R.H. de Bock had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de feiten en het procesverloop zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal overgenomen. De centrale vraag in deze zaak was of de werkgever gehouden was tot uitbetaling van vakantiedagen die de werknemer had opgebouwd maar niet had opgenomen. Het hof had overwogen dat de werkgever verplicht is om de werknemer in staat te stellen zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon uit te oefenen. Dit is in lijn met de Europese richtlijn 2003/88 en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De Hoge Raad oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat hij aan zijn zorg- en informatieverplichting had voldaan, waardoor de vordering van de werknemer niet was verjaard. De Hoge Raad heeft het beroep van de werkgever verworpen en hem in de kosten van het geding veroordeeld.