ECLI:NL:RBNHO:2024:1999

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
24/61
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Participatiewet-uitkering en voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die een bijstandsuitkering ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Zaffier om zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) in te trekken. Dit besluit volgde op een rechtmatigheidsonderzoek waarbij bleek dat verzoeker mogelijk niet alle gewerkte uren correct had opgegeven. Verzoeker heeft zich wegens ziekte afgemeld voor een gesprek met verweerder en is niet verschenen op een tweede uitnodiging. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker het besluit tot opschorting van de uitkering heeft ontvangen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verzoeker in verzuim is geweest. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van 12 december 2023 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/61

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr.drs. H.S. Eisenberger),
en

het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Zaffier

(gemachtigde: mr. T. Beemsterboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van verweerder van 12 december 2023 om de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) in te trekken.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Naast de bijstandsuitkering werkt verzoeker voor ongeveer 8 uur per maand bij Parfumloods.nl op de Beverwijkse Bazaar.
2.1.
Naar aanleiding van een periodiek heronderzoek is gebleken dat verzoeker op meerdere dagen parkeerkosten heeft bij de Beverwijkse Bazaar. Verweerder is een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Aan verzoeker is de verplichting opgelegd om elke maand een maandstaat in te leveren met gewerkte dagen en uren, samen met de loonstrook. Verweerder heeft ook waarnemingen verricht, waaruit is af te leiden dat verzoeker op meer momenten bij de Bazaar aanwezig is dan zoals vermeld op de maandstaat.
2.2.
Per brief van 20 november 2023 is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek met verweerder op dinsdag 5 december 2023 om 10:30 uur. Daarbij is gevraagd bankafschriften van zijn betaalrekening over de periode 1 oktober tot en met 31 november 2023 mee te nemen en een kopie maandstaat van november 2023 met de gewerkte dagen en werktijden. In de brief staat, voor zover hier van belang, nog het volgende vermeld:
“(…) Indien u niet in de gelegenheid bent tot het nakomen van deze oproep verzoek ik u voor het maken van een nieuwe afspraak, contact op te nemen met ondergetekende.
Wanneer u zonder bericht niet op afspraak verschijnt of de noodzakelijke bewijsstukken niet inlevert kan het recht op uitkering niet langer worden vastgesteld. Dit kan betekenen dat dit gevolgen heeft voor de uitbetaling van uw uitkering.(…)”
2.3.
Verzoeker heeft zich wegens ziekte om enkele minuten voor 10:30 uur voor het gesprek telefonisch afgemeld. Verweerder heeft per besluit van 5 december 2023 de uitkering opgeschort en verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 12 december 2023 om 12:00 uur. Daarbij is vermeld dat verzoeker minimaal 1,5 uur van te voren en bij voorkeur 24 uur van te voren had kunnen en moeten informeren dat hij door ziekte verhinderd was op de afspraak te komen.
2.4.
Verzoeker is niet verschenen op het gesprek van 12 december 2023. Verweerder heeft vervolgens de uitkering ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, Pw.
3. Verzoeker heeft bezwaar ingediend en verzoekt als voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen en aan verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk tot hervatting van betaling van de uitkering over te gaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist.
5.1.
Verzoeker stelt dat sprake is van spoedeisend belang omdat hij voor inkomsten geheel afhankelijk is van de bijstandsuitkering, los van de € 100,00 die hij verdient bij Parfumloods.nl. Dat hij bijna geen inkomsten heeft, betekent dat hij geen mogelijkheden heeft om huur te betalen en in andere primaire levensbehoeften te voorzien. Verzoeker heeft ter onderbouwing zijn bankafschriften over de periode 13 november 2023 tot en met 7 januari 2024 overgelegd. Ter zitting is door verzoeker toegelicht dat hij inmiddels een huurachterstand heeft van twee maanden.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van spoedeisend belang. Verzoeker heeft de huurachterstand en/of andere betalingsachterstanden niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat verzoeker op korte termijn uit huis wordt gezet of wordt afgesloten voor water, gas of elektriciteit. Op grond van de bij verweerder bekende gegevens heeft verzoeker meer dagen en uren gewerkt dan bekend was, daarvoor zal hij inkomsten hebben ontvangen.
5.3.
De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat de aard van een verzoek om een voorlopige voorziening in het geval van opschorting van een bijstandsuitkering een actueel spoedeisend belang veronderstelt. Gelet op de financiële situatie van verzoeker, zoals die vooralsnog bekend is, is voldoende gebleken dat in dit geval voor verzoeker sprake van spoedeisend belang. Dat brengt met zich dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig oordeel over het bestreden besluit.
De intrekking
6. Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval dient daartoe te worden beoordeeld of eiser binnen die termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Als dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken als de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of als eiser niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken. [1]
6.1.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak [2] in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Vereist is dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat er een deugdelijke verzendadministratie is.
6.2.
Verzoeker stelt dat het disproportioneel is dat verweerder na de ziekmelding op 5 december 2023 direct heeft besloten de uitkering op te schorten. Verzoeker was in de gerechtvaardigde veronderstelling dat hij in de gelegenheid zou zijn om een andere afspraak te maken. De uitnodiging van 5 december 2023 voor het gesprek op 12 december 2023 heeft verzoeker nooit bereikt en is dus niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Verwacht had mogen worden dat dit besluit per aangetekende brief werd verzonden. Het is aan verweerder om aan te tonen dat het besluit is verzonden. Nadat verzoeker op 12 december niet is verschenen had verweerder ook eerst contact kunnen opnemen met verzoeker in plaats van meteen tot intrekking over te gaan.
Ook is er volgens verzoeker geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. De gevolgen van de intrekking zijn zeer ingrijpend voor hem.
6.3.
Verweerder voert aan dat het besluit van 5 december 2023 juist is geadresseerd. Opvallend is dat alleen het besluit van 5 december 2023 verzoeker niet heeft bereikt. Andere post heeft hem wel bereikt. Bovendien is door de consulent in het telefoongesprek op 5 december 2023 vermeld dat verzoeker uitgenodigd zou worden voor een nieuw gesprek, zodat hij dit kon verwachten. Op dezelfde dag heeft verweerder ook naar een andere klant in Uithoorn een brief verstuurd, en die brief is wel ontvangen, want die klant is wel verschenen. Er waren volgens verweerder dan ook geen problemen met de postbezorging. Verweerder heeft ter zitting vermeld geen verzendadministratie bij te houden.
Daarnaast wijst verweerder erop dat verzoeker meer dan 8 uur per maand werkt. Uit de waarnemingen blijkt immers dat hij meerdere malen bij de Bazaar in Beverwijk is aangetroffen en dat hij een dagparkeerkaart heeft gepind. De door verzoeker opgegeven gewerkte dagen en uren komen niet overeen met de waarnemingen en pintransacties zoals hierboven vermeld. Verweerder heeft hier geen duidelijkheid over kunnen verkrijgen. Het recht op uitkering is daarom volgens verweerder niet vast te stellen.
6.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het besluit van 5 december 2023 op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De stelling dat een andere inwoner in Uithoorn wel zijn post heeft ontvangen op die datum is onvoldoende om aannemelijk te maken dat verzoeker het besluit dan ook heeft ontvangen. Ook het feit dat verzoeker eerdere post wel heeft ontvangen is hiertoe onvoldoende. Nu niet kan worden vastgesteld dat eiser het besluit heeft ontvangen, kan redelijkerwijs ook niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Dat betekent dat het bestreden besluit, zoals dit thans voorligt, niet in stand kan blijven en naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar gelet hierop dan ook een redelijke kans van slagen.
De overige inhoudelijke gronden van het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening behoeven geen bespreking meer. Hoewel daarmee niet gezegd is dat het recht van eiser op uitkering niet is vast te stellen, en op een andere wettelijke grondslag de uitkering wordt ingetrokken, kan de voorzieningenrechter daarop niet vooruitlopen. De gevraagde voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen en de intrekking wordt geschorst.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 12 december 2023 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:389.
2.Centrale Raad van Beroep, 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7532.