ECLI:NL:RBNHO:2024:1903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
HAA 23/2783
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ambtshalve uitschrijven van eiseres uit de Basisregistratie Personen door de gemeente Haarlem

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen haar ambtshalve uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (Brp) door de gemeente Haarlem beoordeeld. Eiseres was sinds 7 april 2022 uitgeschreven naar 'Land Onbekend', maar de rechtbank oordeelt dat deze beslissing onterecht was. Eiseres had gedurende een periode van familieproblemen tijdelijk niet op haar geregistreerde adres kunnen verblijven, maar had aangegeven dat zij van plan was terug te keren. De gemeente had onvoldoende onderzoek gedaan naar haar feitelijke verblijfplaats en had niet eenduidig kunnen vaststellen dat zij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank vernietigt het besluit van de gemeente en draagt deze op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens moet de gemeente het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Temel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Braeken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het per
7 april 2022 ambtshalve uitschrijven uit de Basisregistratie personen (Brp).
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, namens verweerder J.W. van der Helm en H. Bahadir en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Verweerder heeft deze stukken op 12 december 2023 aan de rechtbank gezonden. Eiseres heeft daarop op dezelfde dag gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van partijen gesloten zonder nadere zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres woont al meer dan 20 jaar bij haar adoptiemoeder (tante) aan de
[adres 1] in [plaats] . In 2021 zijn er familieproblemen geweest die ertoe hebben geleid dat eiseres tijdelijk niet in de woning heeft kunnen verblijven. Eiseres is toen ingeschreven op het adres van haar zus ( [naam] ) aan de [adres 2] in Haarlem.
2.2.
In 2022 zijn de familieproblemen opnieuw opgelaaid waardoor eiseres weer tijdelijk niet in de woning kon verblijven. De neef van eiseres heeft dit aan verweerder doorgegeven. Verweerder heeft vervolgens op 7 april 2022 een voornemen tot ambtshalve uitschrijven van eiseres uit de gemeente Haarlem naar Land Onbekend gestuurd naar het adres
[adres 1] in Haarlem. Op diezelfde dag heeft verweerder ook een brief gestuurd naar het adres van de zus van eiseres, [adres 2] in Haarlem, waarin staat dat uit informatie blijkt dat eiseres op dit adres woont maar dat eiseres nog niet op dit adres staat ingeschreven.
2.3.
Op 25 april 2022 heeft eiseres haar zienswijze gegeven op het voornemen tot ambtshalve uitschrijving. Eiseres heeft aangegeven dat zij nog steeds woonachtig is op het adres [adres 1] in Haarlem, dat zij als gevolg van familieproblemen geen toegang heeft tot de woning, dat haar spullen nog in de woning liggen, dat zij van plan is om terug te keren naar de woning en dat zij met Stichting DOCK en het Sociaal Wijkteam naar een oplossing wil zoeken.
In reactie op het voornemen heeft de zus van eiseres op 19 mei 2022 aan verweerder doorgegeven dat eiseres in Turkije is bij haar zieke vader, dat ze zal laten weten wanneer eiseres weer terug is in Nederland en dat zij niet wil dat eiseres wordt uitgeschreven.
2.4.
In het primaire besluit van 25 mei 2022 heeft verweerder eiseres per 7 april 2022 ambtshalve uitgeschreven uit de gemeente Haarlem naar Land Onbekend.
2.5.
Eiseres is op 10 juni 2022 teruggekeerd naar Nederland. Uit de door verweerder na de zitting toegezonden stukken blijkt dat eiseres op 27 juli 2022 naar de gemeente is gegaan om zich weer in te schrijven op het adres [adres 1] in Haarlem. De inschrijving kon toen niet worden afgerond, omdat eiseres geen toestemmingsverklaring van haar adoptiemoeder bij zich had. Verweerder heeft daarna op 23 september 2022 nog telefonisch contact gehad met eiseres over de inschrijving. Eiseres heeft de toestemmingsverklaring op 12 oktober 2022 met haar verzoek tot (her)inschrijving bij de gemeente ingediend en zij is per die datum weer ingeschreven op het adres [adres 1] in Haarlem.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er gedegen onderzoek is gedaan naar de verblijfplaats van eiseres en dat de ingediende zienswijze geen reden vormt om nader onderzoek te doen. Als na een verzoek tot adresonderzoek uit dit onderzoek blijkt dat de betreffende persoon niet verblijft op het inschrijfadres en er geen informatie naar voren komt over een andere verblijfplaats in Nederland, is verweerder ingevolge artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) gehouden om de persoon uit te schrijven. Verweerder heeft geen beslisruimte. Bij een adresonderzoek moet de feitelijke situatie worden onderzocht, namelijk of de persoon gedurende het onderzoek daadwerkelijk op het inschrijfadres verblijft. Hoe lang een persoon daar heeft gewoond en of die persoon de intentie heeft om terug te keren naar de woning, doen voor dit onderzoek niet ter zake. De situatie op het adres is meerdere malen bekeken en eiseres bleek daar niet te verblijven. Het Sociaal Wijkteam en Stichting DOCK zijn bij het onderzoek betrokken. Verweerder en de genoemde instanties hebben op diverse manieren geprobeerd om contact te krijgen met eiseres en eiseres is op meerdere adressen aangeschreven. Uit de zienswijze blijkt dat eiseres niet op het adres verbleef en dat zij op zoek zou gaan naar een andere woning, indien er geen oplossing zou worden gevonden. Uit de reactie van de zus van eiseres blijkt dat eiseres voor onbepaalde tijd in Turkije verbleef. Naar aanleiding van deze reactie is eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld om een adreswijziging door te geven. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt. Gelet op het feit dat eiseres niet beschikte over een sleutel, dat de persoon bij wie eiseres inwoonde was verhuisd naar een verzorgingstehuis en dat de huur zou worden opgezegd, was het niet aannemelijk dat eiseres  ondanks haar intentie  zou kunnen terugkeren naar de woning.
Eiseres is weer ingeschreven met ingang van de datum aangifte (12 oktober 2022), nadat bij een huisbezoek is geconstateerd dat zij daar daadwerkelijk weer woonde. Uit artikel 2.39 en 2.20 van de Wet brp volgt dat het niet mogelijk is personen met terugwerkende kracht in te schrijven. Het aangeven van een adres is de verantwoordelijkheid van de burger en de gemeente heeft hierin alleen bevoegdheid de datum te wijzigen als zonder twijfel vaststaat dat de datum niet juist zou zijn.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet ambtshalve uitgeschreven had mogen worden. Zij heeft gereageerd nadat er een adresonderzoek is gestart en daarnaast is er sprake ernstige familie gerelateerde en psychosociale problemen. De besluitvorming is niet zorgvuldig geweest en de uitschrijving is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Wettelijk kader

5. Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp luidt: “Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.”
Het tweede lid luidt: “Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.”

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte ambtshalve heeft uitgeschreven uit de gemeente Haarlem naar Land Onbekend. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) meermaals heeft overwogen [1] , is het doel van de Wet brp dat de in de Brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de Brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de Brp. Er zijn drie voorwaarden: (1) de ingezetene kan niet worden bereikt; (2) van haar is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen; en (3) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over haar worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brp volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve uitschrijven als ingezetene uit de Brp mag worden overgegaan, omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat zij niet meer in Nederland verblijft en zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten. [2]
6.2.
De eerste voorwaarde uit artikel 2.22 van de Wet brp houdt in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de Brp geregistreerde woonadres. [3] De rechtbank ziet voldoende grond voor het oordeel dat eiseres destijds niet in persoon bereikbaar was op het adres [adres 1] in [plaats] en dat derhalve aan de eerste voorwaarde is voldaan. Gebleken is immers dat de neef van eiseres op 7 april 2022 heeft medegedeeld aan verweerder dat eiseres niet meer op het voornoemde adres verbleef en dat zij de sleutels tot de woning had ingeleverd. Daarnaast hebben het Sociaal Wijkteam en Stichting DOCK verweerder op respectievelijk 28 april 2022 en 9 mei 2022 laten weten dat eiseres niet meer in de woning verbleef. Dat eiseres toen geen toegang had tot de woning wordt ook bevestigd door eiseres zelf in haar zienswijze van 25 april 2022 en door haar zus in de e-mail van 19 mei 2022. Bovendien heeft eiseres ook op zitting verklaard dat zij van 12 april 2022 tot 10 juni 2022 in Turkije verbleef.
6.3.
De rechtbank stelt verder vast dat ook aan de tweede voorwaarde is voldaan, nu eiseres geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek heeft gedaan.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgde uit het door verweerder gedane onderzoek echter niet eenduidig dat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken en mocht verweerder niet op basis daarvan overgaan tot ambtshalve uitschrijving.
6.5.
Weliswaar volgt uit de informatie van het Sociaal Wijkteam van 28 april 2022 en van Stichting DOCK van 9 mei 2022 dat zij geen contact met eiseres konden krijgen en dat eiseres destijds niet op het adres verbleef. Ook heeft verweerder vergeefs geprobeerd telefonisch contact met eiseres te krijgen. Daar staat echter tegenover dat op de door verweerder aan eiseres op het adres [adres 1] gestuurde brief van 25 april 2022 door eiseres is gereageerd. Eiseres heeft aangegeven dat zij daar nog steeds woonachtig is, dat zij als gevolg van familieproblemen geen toegang heeft tot de woning, dat haar spullen nog in de woning liggen, dat zij van plan is om terug te keren naar de woning en dat zij met Stichting DOCK en het Sociaal Wijkteam naar een oplossing wil zoeken. Daarbij is van belang dat verweerder van die familieproblemen op de hoogte was: deze hadden er in 2021 ook toe geleid dat eiseres tijdelijk niet op het adres [adres 1] kon verblijven, maar daar wel naar is teruggekeerd. Ook heeft de zus van eiseres in reactie op het voornemen op 19 mei 2022 aan verweerder doorgegeven dat eiseres in Turkije is bij haar zieke vader, dat ze zal laten weten wanneer eiseres weer terug is in Nederland en dat zij niet wil dat eiseres wordt uitgeschreven. Eiseres is ook daadwerkelijk weer teruggekeerd in de woning, waar zij al 20 jaar woont. Zij heeft zich na terugkomst op 27 juli 2022 weer bij verweerder gemeld met het verzoek de uitschrijving te herstellen. Gezien al deze omstandigheden en de kennis die verweerder van de familieproblemen had, heeft verweerder niet zonder nader onderzoek kunnen concluderen dat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken. Op basis van de beschikbare informatie was geenszins onaannemelijk dat eiseres na haar bezoek aan haar vader zou terugkeren naar de woning aan de [adres 1] in Haarlem. Alles overwegende en gelet op het feit dat de gevolgen van een ambtshalve uitschrijving aanzienlijk kunnen zijn, is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder verrichte onderzoek onvoldoende was om tot ambtshalve uitschrijving over te gaan.

Conclusie en gevolgen

7.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van vier weken.
7.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.374,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 maart 2023;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:637) en 21 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2410).
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42.
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 23 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2270), 15 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2065), 2 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:637) en 21 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2410).