Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2] in haar hoedanigheid van EXECUTEUR in de nalatenschap van [erflater],
1.De procedure
2.De feiten
VOORKEURSRECHT VAN KOOP
3.Het geschil
€ 160.000,- aan [gedaagde 2] , op straffe van een dwangsom,
4.De beoordeling
€ 160.000,- (de overeengekomen koopsom van € 210.000,- minus het aan [erflater] te leen verstrekte bedrag van € 50.000,-).
Vreemd is het dat nu het huis is verkocht aan derde, heel de familie weet al jaren dat het huis Eerste recht van koop voor de heer [eiser] was.”. Dat zegt niets over de wetenschap van [gedaagde 1] .
“(…) Bij mijn weten, is het overduidelijk, dat buurman [eiser] , een overeenkomst had met ome [erflater] [rechtbank: [erflater] ], over zijn woning. Meneer [eiser] , had het eerste recht op koop, als ome [erflater] maar tot zijn dood in zijn geliefde huisje zou mogen blijven wonen. Dat heeft ome [erflater] ook aan mij kenbaar gemaakt, toen hij bezig was om dingen goed te regelen (…). Ook weet ik, dat er een conflict is geweest, met [gedaagde 1] , die toen een stuk grond wilde kopen van ome [erflater] (…). Ome [erflater] , heeft toen duidelijk gemaakt, dat meneer [eiser] de eerste optie had. (…)”. Mevrouw [naam 3] verklaart over wat zij [erflater] heeft horen zeggen. Zij heeft kennelijk niet zelf waargenomen dat [erflater] tegen [gedaagde 1] heeft gezegd dat [eiser] de eerste optie had.
“(…) Dhr. [erflater] , was erg gesteld op zijn buren, en op een gegeven moment heeft hij mij verteld dat hij zijn huis aan Dhr. [eiser] had gegund en verkocht en dat hij er tot zijn overlijden in mocht blijven wonen. (…) Het was bij meerdere buren bekend dat er een overeenkomst was met Dhr. [eiser] omtrent zijn woning.”. Dit zegt niets over de wetenschap van [gedaagde 1] . Mevrouw [naam 5] zegt weliswaar dat meerdere buren ervan wisten, maar zij noemt geen namen, en ook zegt zij niet dat zij zelf heeft waargenomen dat [erflater] iets over het voorkeursrecht tegen [gedaagde 1] heeft gezegd.
“(…) Ik heb ruim 25 jaar de financiën en belastingaangifte voor [erflater] gedaan. Zo wist ik ook over de overeenkomst tussen jou [rechtbank: [eiser] ] en [erflater] over de verkoop van het huis aan jou. Dit is ook vastgelegd bij de notaris. (…) [erflater] was zeer duidelijk in dat hij jou de woning gunde (…). (…) Buurman [gedaagde 1] heeft meerdere malen bij [erflater] geprobeerd een stuk grond te kopen om zijn eigen perceel uit te breiden. [erflater] was hierin duidelijk, dit wil ik niet en kan niet. Hierna kwam [gedaagde 1] niet meer langs en [erflater] vermoede dat hij boos was.”. In zijn verklaring van 20 augustus 2023 schrijft de heer [naam 6] : “
Hierbij verklaar ik, (…) dat daags na het veranderen van het testament van buurman [erflater] , waarin [gedaagde 2] executeur testamentair werd, [erflater] mij vertelde dat er getekend was bij notaris Raad en dat [gedaagde 2] het nu ging regelen. Maar het huis was voor [eiser] zei [erflater] en dat daar niets aan veranderd was. Ongeveer twee maanden voor het overlijden van [erflater] was [gedaagde 1] bij [erflater] geweest om eens stukje grond te kopen waarop [erflater] zei ik heb iets geregeld met [eiser] dat hij de woning zou kopen dus dat kan niet. Dit heeft hij ook gedeeld met [eiser] .“. Deze verklaringen zeggen vooral iets over de wetenschap van de heer [naam 6] zelf. Verder is ook dit een verklaring van horen zeggen. De heer [naam 6] verklaart niet dat hij zelf heeft waargenomen dat [erflater] dit alles tegen [gedaagde 1] heeft gezegd.
In juli 2020 was ik met staalwerk bezig in de tuin van de heer [eiser] , toen kwam [erflater] nog zelf lopend met kruk, in de tuin een praatje maken, toen zei hij dat het lichamelijk niet zo goed met hem ging en dat hij niet wist hoe lang hij daar nog kon blijven wonen. Toen zei ik nog, als je je huis wil verkopen, heb ik wel interesse, toen zei hij dat hij dat al geregeld had, met [eiser] en dat het huis naar hem zou gaan als hij kwam te overlijden. Daar ben ik toen niet verder op ingegaan, want dat zijn mijn zaken niet natuurlijk.”. Ook deze verklaring vermeldt niets over de wetenschap van [gedaagde 1] .
“(M) [rechtbank: [naam 2] ] He ik heb een vraagje, jij hebt dat mooie huis van ome [erflater] gekocht (L) [rechtbank: [gedaagde 1] ] ja? (M) Ja, wij hadden daar ook belangstelling voor, is het mogelijk dat wij het nog een keer kunnen kopen of zeg je, ik ga het zelf gebruiken. (L) eh, nou het gaat mij er meer om dat de heer [eiser] er niet in komt, omdat dat vinden wij een vervelende buurman. (M) Oké (L) daar gaat het mij meer om (M) want hij had het eerste recht natuurlijk (L) ja … ehh het schijnt zo. Ik heb daar een beetje last van en ik het gewoon gekocht (M) ja dat snap ik. (L) En ja eh, want vind je het leuk als familie huis? (M) ja, een beetje als familiehuis, want weet je wat het was, zoals jij ook wel weet [eiser] had het recht van eerste koop natuurlijk. (L) Ja. Eh ik word nu plat gelopen met deurwaarders en advocaten van [eiser] (M) ja (L) ik vind dat heel vervelend (…)”.
het schijnt zo” en “
ik heb het gewoon gekocht”. Ook heeft [eiser] niet betwist dat het telefoongesprek op 11 mei 2023 heeft plaatsgevonden. Op dat moment wist [gedaagde 1] uiteraard wel van het voorkeursrecht van [eiser] , alleen al vanwege de kennisgeving van de beslaglegging op 8 mei 2023. In dat licht moeten zijn uitspraken kennelijk worden bezien.
Ik kende [gedaagde 2] via [erflater] en toen [erflater] was overleden heb ik gevraagd of ik het huis kon kopen. [gedaagde 2] gaf aan dat dat kon. Er speelde nog wel iets ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap, maar dat zou geregeld worden. Ik kon het huis dus gewoon kopen. Dat heb ik toen gedaan.”.
6. Indien [erflater] de woning vervreemdt aan een derde zonder het eerst op bovengemelde wijze te hebben aangeboden aan [eiser] , zal hij aan [eiser] een direct opeisbare boete verbeuren ter grootte aan partijen genoegzaam bekende rente derving, gemaakte kosten en winstderving, onverminderd het recht van [eiser] om daarnaast vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen.”. [eiser] vordert op grond van deze bepaling
€ 100.000,- wegens winstderving, € 5.334,- p.m. wegens rentederving en € 1.966,25 wegens gemaakte kosten. De rechtbank oordeelt als volgt.
aan partijen genoegzaam bekende rente derving” maar dat wordt verder niet omschreven, aldus [gedaagde 2] . Van de zijde van [eiser] is daarover ter zitting desgevraagd meegedeeld dat tussen [eiser] en [erflater] een percentage van 3% is besproken, en dat hij een opslag van 1% hanteert. Dit bij wijze van redelijke uitleg van wat partijen bedoeld hebben.
€ 3.858,00(2 punten × € 1.929,00)