ECLI:NL:RBNHO:2024:1444

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
10803470 \ AO VERZ 23-147
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige loonstop en ontslag op staande voet; toekenning van transitievergoeding, billijke vergoeding en achterstallig loon

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van een door de werkgever, I-SEC Nederland B.V., opgelegde loonstop en een ontslag op staande voet van de werknemer, [verzoeker]. De werknemer was sinds 14 mei 2012 in dienst bij I-SEC en had te maken met verschillende periodes van arbeidsongeschiktheid. De werkgever had de loonbetaling stopgezet op 10 oktober 2022, omdat de werknemer niet meewerkte aan een tweede spoor re-integratietraject. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer op het moment van de loonstop niet ziek was in de zin van de wet en dat er geen re-integratieverplichtingen golden. De loonstop werd daarom als onrechtmatig beoordeeld, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon over de periode van 15 tot 19 september 2023.

Daarnaast werd het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig geacht, omdat er geen dringende reden voor het ontslag aanwezig was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en dat de werknemer niet verplicht was om bij D&B in dienst te treden. De kantonrechter kende de werknemer een transitievergoeding van € 9.991,- en een billijke vergoeding van € 35.000,- toe, alsook een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.145,-. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10803470 \ AO VERZ 23-147
Uitspraakdatum: 13 februari 2024
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es
tegen
I-SEC Nederland B.V.,
gevestigd te Amstelveen
verwerende partij
verder te noemen: I-SEC
gemachtigde: mr. J. Verlaan
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of een door de werkgever opgelegde loonstop wegens het niet-meewerken aan een tweede spoor re-integratieverplichtingen en het vervolgens verleende ontslag op staande voet rechtsgeldig zijn. Dat is volgens de kantonrechter niet het geval. Er was geen sprake meer van arbeidsongeschiktheid, aangezien de werknemer de eigen arbeid langer dan vier weken had verricht. Daardoor was de werknemer niet gehouden mee te werken aan het tweede spoor en was er geen grond voor de loonstop en het ontslag op staande voet. Dat bij de werkgever twijfel bestond over de duurzame inzetbaarheid van de werknemer, doet aan het voorgaande niet af. De verzoeken van de werknemer tot betaling van achterstallig loon, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, transitievergoeding en billijke vergoeding, worden toegekend.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. I-SEC heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 16 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben [I-SEC] en [verzoeker] bij brieven van 10 en 11 januari 2024 nog stukken toegezonden.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is sinds 14 mei 2012 in dienst bij I-SEC. De functie van [verzoeker] is beveiligingsmedewerker voor 24 uur per week met een salaris van € 2.077,- bruto per vier weken. Op de arbeidsovereenkomst is de cao particuliere beveiliging van toepassing.
2.2.
Van augustus 2017 tot augustus 2019 is [verzoeker] arbeidsongeschikt geweest.
2.3.
Op 2 augustus 2021 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld, waarna zij tot begin maart 2022 volledig arbeidsongeschikt was. In mei 2022 heeft [verzoeker] een medische ingreep ondergaan.
2.4.
Op 8 juli 2022 heeft een door I-SEC ingeschakelde arbeidsdeskundige, na verricht arbeidsdeskundig onderzoek, een rapport uitgebracht, waarin staat:

Gezien de beperkingen (…) acht ik de functie van luchthavenbeveiliger op datum van het onderzoek niet passend, en nu niet passend te maken. De bedrijfsarts verwacht volledig herstel op termijn.
Er zijn wel zorgen of betrokkenen duurzaam, kan terugkeren in zijn eigen functie binnen de tijdslijnen van de Wet verbetering poortwachter mede gezien de verzuimhistorie. Vanaf 1-1-2016 t/m heden heeft betrokkenen bij benadering 70% van de tijd niet volledig in haar eigen functie kunnen werken.(…)Gezien de tijdslijn van de wet verbetering poortwachter is de start van een re-integratie 2e spoortraject noodzakelijk naast de start van re-integratie in eigen taken (…)De inzet van een re-integratie 2e spoortraject betekent niet dat terugkeer in de eigenfunctie uitgesloten is.(…)’2.5. Op 20 juli 2022 is het 2de spoortraject opgestart.
2.6.
Op 18 augustus 2022 heeft de bedrijfsarts in een terugkoppeling geschreven:
‘Werknemer werkt sinds 17-08-2022 3 x 8 uur/week tussen 8 en 20 uur. Advies om vanaf week 34 de uren te normaliseren en ook alle diensten weer op te gaan pakken. Max 4 weken monitoren of herstel ook duurzaam blijft. Als het goed gaat, mag werknemer per wk 38 volledig hersteld gemeld worden. (…)’
2.7.
In september 2022 heeft [verzoeker] I-SEC gevraagd het 2de spoortraject ‘on hold’ te zetten, wat door I-SEC is geweigerd. Op 10 oktober 2022 heeft I-SEC, na een eerdere waarschuwing, de loonbetaling stopgezet, omdat [verzoeker] geen vervolgafspraak had gemaakt voor het 2de spoortraject en telefonisch onbereikbaar was.
2.8.
Van 6 tot en met 17 oktober 2022 heeft [verzoeker] vanwege een opgelopen coronabesmetting niet gewerkt.
2.9.
Op 20 oktober 2022 heeft het UWV in een (door I-SEC aangevraagd) deskundigenoordeel geconcludeerd dat [verzoeker] arbeidsgeschikt is voor de eigen functie.
2.10.
Op 2 januari 2023 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
2.11.
Op 10 maart 2023 heeft [verzoeker] haar werkzaamheden hervat. Diezelfde dag heeft een gesprek tussen [verzoeker] en I-SEC plaatsgevonden. In een door I-SEC overgelegd gespreksverslag staat dat I-SEC in het gesprek heeft aangegeven dat verder gezocht moet worden naar passende arbeid, omdat [verzoeker] de duurzaamheidstoets niet had volbracht, en dat [verzoeker] heeft aangegeven dat werken in de nachtdiensten voor haar niet meer wenselijk is en dat ze volop aan het solliciteren is in het 2de spoor.
2.12.
Op 13 april 2023 heeft de bedrijfsarts teruggekoppeld dat [verzoeker] inmiddels haar normale uren in alle diensten werkt en dat dit goed gaat, maar dat geadviseerd wordt de duurzaamheid te gaan toetsen.
2.13.
Van 10 tot 23 mei 2023 heeft [verzoeker] vakantie gehad.
2.14.
Van 28 juni 2023 tot medio juli 2023 heeft [verzoeker] niet gewerkt, omdat zij haar Schipholpas niet tijdig had verlengd.
2.15.
Op 25 mei en 3 augustus 2023 heeft de bedrijfsarts teruggekoppeld dat, vanwege blijvende twijfel over duurzaamheid van het herstel en omdat de duurzaamheidstoets nog steeds niet is volbracht, het advies blijft om te kijken naar functies waarbij [verzoeker] meer in regelmaat kan werken.
2.16.
In een gespreksverslag van I-SEC van 6 juni 2023 staat onder meer: ‘
(…) Het feit dat [verzoeker] sinds september 2022 tot op heden haar duurzaamheidstoets niet haalt, onderschrijft dit. De bedrijfsarts geeft in het actueel oordeel aan dat [verzoeker] niet duurzaam inzetbaar is. Om bovenstaande redenen wordt er volop ingezoomd op het 2e spoor traject.(…)Duurzaamheidstoets: Het was voor [verzoeker] niet helemaal duidelijk waarom zij al een lange tijd volledige uren werkt, maar niet hersteld gemeld kan worden.(…)I-SEC ziet geen vruchtbare samenwerking, gelet op het hoge verzuimverleden en het feit dat [verzoeker] al eerder heeft aangegeven zelf niet meer bij I-SEC te willen/kunnen werken omdat zij inzag dat het werk te zwaar voor haar was, met name de nachtdiensten.’
2.17.
In het kader van het 2de spoortraject zijn meerdere kansen voor externe banen de revue gepasseerd, maar deze hebben niet tot een structurele oplossing geleid. Eind juni 2023 heeft [verzoeker] bij haar 2de spoorbegeleider aangegeven dat zij een passende functie bij G4S heeft gevonden en dat zij op gesprek gaat bij D&B. De 2de spoorbegeleider heeft aangekondigd dat aan [verzoeker] een beëindigingsvoorstel zal worden gedaan.
2.18.
Bij e-mail van 15 september 2023 heeft D&B aan de 2de spoorbegeleider van [verzoeker] geschreven: ‘
Het heeft een aardige tijd geduurd maar uiteindelijk hebben we [verzoeker] een passende locatie kunnen bieden en haar een arbeidsvoorwaarden voorstel gedaan. Helaas reageert zij op geen enkel bericht meer van ons ondanks dat zij heet aangegeven akkoord te geen met de arbeidsvoorwaarden. Wij zij zijn genoodzaakt om het traject met haar af te sluiten….’
2.19.
Bij brief van 15 september 2023 heeft I-SEC onder meer aan [verzoeker] geschreven: ‘
I-SEC heeft u op alle fronten ondersteund bij het vinden van ander werk. Meerdere kansen op passende arbeid zijn voorbij gekomen, maar het is op het laatst niet door gegaan. Inmiddels bent u wel akkoord gegaan met het voorstel van D&B, maar reageert u vervolgens niet meer. U traineert uw kansen op ander werk. Om die reden zal u tot nader order geschorst worden en zal uw salaris per 15 september worden stopgezet.Graag gaan wij met u in gesprek hierover. Om die reden willen wij u graag uitnodigen voor een gesprek op het hoofdkantoor op dinsdag 19 september a.s. om 15:00 uur. (…)’.
2.20.
Bij e-mail van 18 september 2023 heeft [verzoeker] geschreven dat zij het niet eens is met de schorsing en de loonstop en dat ze 19 september 2023 niet kan komen.
2.21.
Op 19 september 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] telefonisch en per e-mail aan I-SEC laten weten dat [verzoeker] die dag vanwege gezondheidsklachten niet naar Schiphol kan komen. De gemachtigde heeft voorgesteld het gesprek uit te stellen tot na het geplande verlof van [verzoeker] en aangekondigd dat hij een deskundigenoordeel bij het UWV zal aanvragen.
2.22.
Bij brief van 19 september 2023 heeft I-SEC [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de brief staat: ‘
Op 15 september jl. ontvingen wij bericht van D&B dat u akkoord bent gegaan met de arbeidsvoorwaarden, maar dat u naar meerdere berichtgeving vanuit D&B niets meer hebt laten horen. (…)U heeft op 18 september jl om 21:49 uur per e-mail aangegeven niet in de gelegenheid te zijn om op de afspraak te komen. Als reden geeft u aan dat u geschorst bent en het uw vrije dag is. Op 19 september om 09:01 uur – en om 10:26 uur hebben wij u tweemaal gesommeerd om te komen op de afspraak. Na alle inspanningen die vanuit uw werkgever zijn gedaan, geeft dit aanleiding om u ontslag op staande voet te verlenen. Vanuit I-SEC Nederland kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat op basis van dit bericht van 15 september 2023 de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet. (artikel 7:678 lid 2 BW-k).Het gedrag dat u in het verleden heeft laten zien, herhaaldelijk niet nakomen van verplichtingen in het re-integratieproces, maakt dat de meest recente gebeurtenis leidt tot dit ontslag. (…)’
2.23.
[verzoeker] heeft zich na het ontslag per 15 september 2023 ziekgemeld bij het UWV. Op 21 november 2023 heeft het UWV I-SEC (omdat zij eigenrisicodrager is) verzocht de ziekmelding in behandeling te nemen. Op het moment van de zitting had I-SEC daarop nog geen actie ondernomen.
2.24.
In het kader van het door [verzoeker] aangevraagde deskundigenoordeel, heeft de verzekeringsarts van UWV op 21 oktober 2023 onder meer gerapporteerd dat:
- er geen harde medische redenen zijn voor ongeschiktheid eigen werk;
- er medisch gezien geen twijfel aan duurzaamheid is;
- [verzoeker] heeft aangetoond dat zij duurzaam belastbaar is in de eigen functie, aangezien zij vanaf maart tot september 2023 haar volledige diensten en uren heeft gedraaid;
- een overtuigende argumentatie voor het oordeel van de bedrijfsarts dat [verzoeker] niet geschikt is voor nachtdiensten, ontbreekt;
- [verzoeker] zeker vanaf mei 2023 volledig geschikt wordt geacht voor haar functie.
2.25.
In een brief van 25 september 2023 van de psycholoog van [verzoeker] is te lezen dat:
- [verzoeker] zich 9 augustus 2023 heeft aangemeld voor een intakegesprek;
- in de intake het vermoeden van stemmingsstoornis in combinatie met overspannings- klachten naar voren is gekomen;
- [verzoeker] in de sessie van 18 september 2023 heeft verteld dat zij vanwege de ontslagbrief van haar werkgever geen nachtrust heeft, suïcidale gedachtes heeft en warrig is;
- de huisarts [verzoeker] op 20 september 2023 heeft aangemeld bij de crisisdienst voor ggz-behandeling en medicatie heeft voorgeschreven.
2.26.
In een behandelplan SGGZ van 10 oktober 2023 is te lezen dat:
- bij de intake bij PsyQ (de instantie waar [verzoeker] onder behandeling is) bleek dat de suïcidaliteit heviger was dan verwacht, waarna [verzoeker] is gezien door de crisisdienst;
- [verzoeker] last heeft van visuele hallucinaties, alsmede van suïcidale gedachten en somberheid geluxeerd door hevige stress op werk, het recent ontslagen worden en langdurige financiële problematiek (onder andere door de toeslagenaffaire).

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de op 15 september 2023 opgelegde loonstop onrechtmatig is geweest en dat het loon over de periode van 15 september tot 19 september 2023 onrechtmatig niet is betaald;
I-SEC te veroordelen het achterstallig salaris van € 370,89 bruto over de periode van 15 september tot 19 september 2023 te betalen;
I-SEC te veroordelen de eindafrekening, waaronder verschuldigde vakantietoeslag over het onder 2. vermelde salaris, te betalen;
I-SEC te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het onder 2. en 3. gevorderde;
I-SEC te veroordelen een bedrag van € 1.920,09 bruto aan niet genoten verlofuren te betalen;
te verklaren voor recht dat de op19 september 2023 door I-SEC gedane opzegging niet rechtsgeldig is geweest;
I-Sec te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding van € 10.498,- bruto en een transitievergoeding van € 9.991,- bruto;
I-SEC te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 108.322,- bruto (waarvan € 50.000,- aan immateriële schadevergoeding);
I-SEC te veroordelen de wettelijke rente over de verzoeken onder 2 tot en met 5 en 7 en 8, vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van gehele betaling;
I-SEC te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat I-SEC onterecht tot schorsing, de loonstop en het ontslag op staande voet is overgegaan. Voor deze maatregelen bestond geen geldige reden en voor het ontslag op staande voet ontbreekt een dringende reden. I-SEC heeft bovendien nagelaten de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] in haar ontslagbeslissing mee te wegen en in strijd met goed werkgeverschap gehandeld door een verschil inzicht over de geschiktheid voor de functie onnodig te laten escaleren en aan te sturen op ontslag. [verzoeker] heeft recht op nabetaling van loon over de periode van de loonstop, uitbetaling van openstaand verlof en vakantiegeld en op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
I-SEC verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Volgens I-SEC is op goede gronden tot een loonstop en het ontslag op staande voet overgegaan. Vanwege het verzuimverleden van [verzoeker] bestonden er terechte, ernstige twijfels over haar duurzame inzetbaarheid. Daarom is op advies van de bedrijfsarts het 2de spoortraject gecontinueerd. [verzoeker] heeft hieraan onvoldoende meegewerkt door niets meer te laten horen bij D&B en regelmatig niet bereikbaar te zijn. Het vervolgens ondanks sommaties niet verschijnen op de afspraak op 19 september 2023 was de spreekwoordelijke druppel. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] zijn meegewogen, maar zijn niet zodanig dat een ontslag op staande voet disproportioneel is. Voor het geval wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet onrechtmatig is, wordt verzocht de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de billijke vergoeding tot nihil te matigen, vanwege de verwijtbaarheid van de zijde van [verzoeker] . Het verzoek terzake de vakantiedagen en vakantietoeslag moet worden afgewezen, omdat dit al aan [verzoeker] is uitbetaald.
4.3.
I-SEC verzoekt bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden op de e-, g-, danwel de i-grond.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en of I-SEC aan [verzoeker] een gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding en billijke vergoeding moet betalen.
5.2.
[verzoeker] heeft toegelicht dat zij geen vernietiging van het ontslag op staande voet (maar in plaats daarvan vergoedingen), vanwege de duurzaam verstoorde arbeidsverhoudingen en de aard en ernst van haar psychische klachten, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van haar kan worden gevergd. De kantonrechter stelt vast dat het einde van de arbeidsovereenkomst per 19 september 2024 daarmee een vaststaand feit is, waardoor niet wordt toegekomen aan beoordeling van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van I-SEC.
Onterechte loonstop
5.3.
I-SEC heeft op 15 september 2023 het salaris van [verzoeker] stopgezet, omdat zij na het arbeidsvoorwaardelijk gesprek met D&B niets meer van zich had laten horen, waarmee [verzoeker] haar kansen op ander werk zou traineren.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de loonstop niet rechtmatig is. De loonstop is gebaseerd op de aanname dat [verzoeker] wettelijk verplicht was mee te werken aan het 2de spoortraject en in dat kader verplicht was in lijn met het aanbod bij D&B aldaar in dienst te treden. Deze aanname is echter onjuist, omdat [verzoeker] op het moment van de loonstop niet ziek was in de zin van de wet (artikel 7:629 lid 1 BW).
5.5.
Uit het dossier blijkt dat [verzoeker] sinds haar werkhervatting op 10 maart 2023, althans sinds 13 april 2023, steeds zonder problemen haar volledige uren en diensten heeft gewerkt. [1] [verzoeker] heeft in mei 2023 en in juni/juli 2023 weliswaar korte periodes niet gewerkt. Dat was echter niet vanwege ziekte, maar vanwege vakantie en het niet-verlengen van de Schipholpas, zodat van een samentelling van ziekteperiodes in de zin van artikel 7:629 lid 10 BW geen sprake was. Bovendien heeft [verzoeker] ook nadat haar Schipholpas medio juli 2023 was verlengd, aaneengesloten de bedongen arbeid gewerkt totdat zij op 15 september 2023 werd geschorst. Er was daardoor geen sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van de wet, zoals ook het UWV op 21 oktober 2022 en op 23 oktober 2023 heeft bevestigd.
5.6.
Dat I-SEC en de bedrijfsarts vanwege het verzuimverleden van [verzoeker] twijfelden aan haar duurzame inzetbaarheid, is vanuit de positie van de werkgever wellicht te begrijpen. Dat leidt echter niet tot het oordeel dat toch sprake was van ziekte. Nog daargelaten dat er volgens het UWV medisch gezien geen reden was om aan de duurzaamheid te twijfelen [2] , gaat het er bij de vraag of een werknemer wel of niet volledig hersteld is, om of deze in staat is gedurende een periode van meer dan vier weken de bedongen arbeid in volle omvang te verrichten. De duurzaamheid van de te verwachten volledige hervatting speelt daarbij geen rol. Uit art. 7:629 lid 10 BW volgt immers dat als een werknemer meer dan vier weken geschikt is voor de werkzaamheden, dat voldoende duurzaam is. [3]
5.7.
Aangezien [verzoeker] niet arbeidsongeschikt was, golden voor haar ook geen re-integratie-verplichtingen, uit hoofde waarvan zij moest meewerken aan het 2de spoortraject en het aanbod van D&B om daar in dienst te treden, moest accepteren. Overigens is, na betwisting door [verzoeker] , niet vast komen te staan dat het aanbod van D&B passend was. [verzoeker] heeft daarover toegelicht dat een overstap voor haar niet aantrekkelijk was, omdat zij bij D&B een bepaalde tijdscontract, een ander salaris en een andere functie dan haar huidige functie zou krijgen.
5.8.
De conclusie van het voorgaande is dat I-SEC het salaris niet op grond van artikel 7:629 lid 3 BW mocht stopzetten. Er was ook geen andere grond om het salaris stop te zetten. De reden dat [verzoeker] in de periode van 15 tot 19 september 2023 niet heeft gewerkt, is immers gelegen in omstandigheden (de schorsing) die voor rekening en risico van I-SEC komen. [4]
Achterstallig loon
5.9.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat I-SEC het loon van [verzoeker] niet had mogen stopzetten, wordt I-SEC veroordeeld om het loon over de periode van 15 september tot 19 september 2023 alsnog te betalen. De wettelijke rente en de wettelijke verhoging hierover worden toegewezen zoals verzocht, met dien verstande dat de kantonrechter de wettelijke verhoging vaststelt op 30%.
5.10.
De verzochte verklaring voor recht dat de loonstop onrechtmatig was wordt wegens gebrek aan afzonderlijk belang afgewezen.
Openstaande vakantiedagen en vakantietoeslag
5.11.
[verzoeker] heeft verzocht om uitbetaling van opgebouwde vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen. I-SEC heeft aangevoerd dat zij niets meer verschuldigd is, omdat er al een correcte eindafrekening heeft plaatsgevonden. Volgens I-SEC is het vakantiegeld in oktober 2023 uitbetaald en het openstaande verlof in november 2023. Ter onderbouwing heeft I-SEC loonstroken van de betreffende maanden overgelegd (productie 22). [verzoeker] heeft niet weersproken dat zij genoemde betalingen heeft ontvangen.
5.12.
De kantonrechter constateert dat [verzoeker] een hoger aantal verlofuren (93,8 uur) heeft gevorderd dan door I-SEC is uitbetaald (82,33 uur). De kantonrechter zal I-SEC niet veroordelen het verschil tussen beide saldi uit te betalen, aangezien [verzoeker] het door I-SEC uitbetaalde aantal verlofuren niet heeft weersproken. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van het door haar gestelde verlofsaldo weliswaar verwezen naar de loonstrook van augustus 2023 (waarin 93,8 uur is vermeld). In dat saldo zal echter nog niet zijn verwerkt dat [verzoeker] per 19 september 2023 geen verlof meer heeft opgebouwd vanwege haar uitdiensttreding. Hierdoor is, zonder nadere toelichting/onderbouwing door [verzoeker] , niet komen vast te staan dat het door [verzoeker] gestelde verlofsaldo correct is, zodat haar verzoek ten aanzien van de vakantiedagen wordt afgewezen. De kantonrechter gaat er echter vanuit dat, mocht blijken dat I-SEC toch te weinig verlofuren heeft uitbetaald, I-SEC – als de goed werkgever die zij zegt te zijn - bereid zal zijn dit vrijwillig te corrigeren.
5.13.
Voor zover I-SEC de vakantietoeslag over de periode van 15 september tot 19 september 2023 (loonstop) nog niet heeft uitbetaald, zal zij worden veroordeeld dat alsnog te doen, vermeerderd met 30% wettelijke verhoging en wettelijke rente.
Geen dringende reden voor ontslag op staande voet
5.14.
Volgens de wet is een ontslag op staande voet alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval, waaronder de persoonlijke omstandigheden, in aanmerking nemen. Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer.
5.15.
De dringende redenen die I-SEC aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd zijn dat [verzoeker] (i) nadat zij akkoord was gegaan met de arbeidsvoorwaarden van D&B, niets meer van zich heeft laten horen en (ii) ondanks sommaties niet naar de afspraak op 19 september 2023 is gekomen. Het gedrag dat [verzoeker] in het recente verleden heeft laten zien (het herhaaldelijk niet nakomen van verplichtingen in het re-integratieproces) maakt dat de meest recente gebeurtenis leidt tot het ontslag, aldus I-SEC.
5.16.
De kantonrechter oordeelt dat deze ontslagredenen niet kwalificeren als een dringende reden voor ontslag op staande voet.
5.17.
Zoals hiervoor is overwogen, golden voor [verzoeker] geen re-integratie-verplichtingen omdat van ziekte geen sprake was. [verzoeker] was daardoor niet op grond van re-integratie-wetgeving gehouden bij D&B in dienst te treden (ad i). Ook anderszins kon dit niet van [verzoeker] worden verlangd, nu zij al meerdere maanden haar eigen functie in volle omvang en zonder problemen vervulde en zij voor onbepaalde tijd bij I-SEC in dienst was. De omstandigheid dat [verzoeker] in eerdere gesprekken zelf bij I-SEC heeft aangegeven dat ze de voorkeur geeft aan een baan zonder onregelmatige diensten, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat [verzoeker] uitdrukkelijk heeft betwist dat zij dergelijke uitspraken heeft gedaan, geldt ook in dat geval dat het aan [verzoeker] zelf is om te bepalen of, wanneer en onder welke voorwaarden zij van baan wisselt.
5.18.
De enkele omstandigheid dat [verzoeker] op 19 september 2023 niet op gesprek is geweest om over de D&B-kwestie te spreken levert, mede gelet op wat hiervoor over de re-integratie-verplichtingen is overwogen, evenmin een dringende reden op (ad ii). Dat geldt eens te meer, nu de afspraak was ingepland op haar vrije dag en zowel [verzoeker] als haar gemachtigde hadden aangegeven dat [verzoeker] die dag niet kon komen. Om die reden had de gemachtigde gevraagd de afspraak te verplaatsen, maar daaraan wilde I-SEC niet meewerken. Ter zitting heeft de gemachtigde nog toegelicht dat [verzoeker] om medische redenen ook echt niet in staat was te komen op 19 september 2023, omdat zij zo aangedaan was van de schorsing en de loonstop dat zij 18 september 2023 in verwarde toestand op straat is aangetroffen door haar kinderen. Dit alles is door I-SEC niet weersproken en de kantonrechter heeft, gelet op de overgelegde medische informatie [5] , ook geen reden aan de juistheid van de toelichting te twijfelen.
5.19.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet, wegens het ontbreken van dringende redenen, niet rechtsgeldig is. De verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.20.
De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Voor matiging, zoals door I-SEC is verzocht, bestaat gelet op het bepaalde in artikel 7:672 lid 10 en 11 BW geen ruimte. I-SEC heeft het door [verzoeker] gevorderde bedrag van € 10.498,- gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat de tussen partijen geldende opzegtermijn op grond van de toepasselijke cao acht weken bedraagt, waarbij tegen elke dag kan worden opgezegd. Met inachtneming daarvan bedraagt de vergoeding volgens I-SEC € 4.145,- bruto. Aangezien [verzoeker] dit niet heeft betwist, zal laatstgenoemd bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen zoals verzocht.
Transitievergoeding
5.21.
Het verzoek om I-SEC te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen enkele grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Dat betekent dat I-SEC de transitievergoeding verschuldigd is. Aangezien I-SEC geen verweer heeft gevoerd tegen het door [verzoeker] verzochte bedrag van € 9.991,- bruto zal dat worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen zoals verzocht.
Billijke vergoeding
5.22.
[verzoeker] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 108.322,-, waarvan € 50.000,- aan immateriële schadevergoeding.
5.23.
I-SEC vindt dat de billijke vergoeding tot nihil moet worden gematigd, omdat de arbeidsovereenkomst zonder ontslag op staande voet op zeer korte termijn alsnog zou zijn geëindigd door ontbinding op de e-,g- of i-grond, [verzoeker] zelf verwijtbaar heeft gehandeld wegens het herhaaldelijk schenden van haar re-integratie-verplichtingen, aannemelijk is dat zij snel een andere baan vindt vanwege haar uitstekende positie op de arbeidsmarkt en haar inkomensverlies al wordt gecompenseerd door de transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
5.24.
De kantonrechter overweegt als volgt. Omdat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever worden aangemerkt, moet I-SEC [verzoeker] een billijke vergoeding betalen. [6] Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [7] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.25.
Anders dan I-SEC meent, is niet aannemelijk dat het dienstverband ook zonder ontslag op staande voet op heel korte termijn zou zijn geëindigd. Uit wat hiervoor over het ontslag op staande voet is overwogen, blijkt dat een ontbinding op de e-, g- of i-grond niet aan de orde zou zijn. Door de recente ziekmelding van [verzoeker] is een nieuwe ziekteperiode van 104 weken (met opzegverbod tijdens ziekte) gaan lopen, waardoor ontbinding op korte termijn niet voor de hand ligt. Dat [verzoeker] op zeer korte termijn een andere baan vindt, is ook niet aannemelijk. Gelet op de medische informatie over de aard en ernst van de psychische klachten, is de verwachting dat zij eerst nog geruime tijd moet herstellen. Ter zitting is toegelicht dat [verzoeker] sowieso eerst nog (vrijwillig) wordt opgenomen (time-out). De inschatting is wel dat, zodra [verzoeker] is hersteld, zij snel een andere baan zal vinden. I-SEC heeft terecht opgemerkt dat de personeelstekorten in de beveiligingsbranche immers nog steeds groot zijn. Of dat een baan zou zijn onder vergelijkbare arbeidsvoorwaarden, is niet zeker, zodat hierin financiële onzekerheid voor [verzoeker] schuilt. Datzelfde geldt voor de vraag of aan [verzoeker] een ZW-uitkering zal worden toegekend. Al met al schat de kantonrechter in dat het nog ongeveer 12 maanden zal duren voordat [verzoeker] een andere baan heeft (hetgeen, zoals [verzoeker] onbetwist heeft gesteld, overeenkomt met een bedrag van € 29.161 bruto).
5.26.
Verder kent de kantonrechter veel gewicht toe aan de mate van verwijtbaarheid van I-SEC. Het is I-SEC aan te rekenen dat zij is blijven vasthouden aan het 2de spoortraject, terwijl het UWV in oktober 2022 al had geoordeeld dat [verzoeker] volledig arbeidsgeschikt was en [verzoeker] vanaf maart/april 2023 haar eigen werk volledig heeft vervuld. Dat de voortzetting van het 2de spoortraject door de bedrijfsarts werd geadviseerd, doet hieraan niet af. Uit de toelichting van de heer [betrokkene] (HR) tijdens de zitting blijkt dat dit advies van de bedrijfsarts was ingegeven door zorgen van I-SEC over de duurzame inzetbaarheid. Bovendien komt het handelen van een bedrijfsarts voor rekening en risico van de werkgever. Van belang is ook dat I-SEC, als grote werkgever, had kunnen en moeten weten dat (uit rechtspraak volgt dat) het hanteren van een duurzaamheidstoets van drie maanden niet onomstreden is. Dit, tezamen met het eerdere oordeel van UWV dat [verzoeker] arbeidsgeschikt was, en de herhaalde verzoeken van [verzoeker] om hersteld gemeld te worden, hadden voor I-SEC aanleiding moeten zijn pas op de plaats te maken en eventueel zelf een UWV deskundigenoordeel aan te vragen in plaats van druk op [verzoeker] te blijven uitoefenen om extern te solliciteren.
5.27.
Voor de hoogte van de billijke vergoeding zijn ook de gevolgen van het verwijtbaar handelen van I-SEC voor [verzoeker] van belang. Een belangrijk gevolg is dat [verzoeker] hierdoor van de één op de andere dag zonder inkomen is komen te zitten. Deze situatie duurt inmiddels al ruim vier maanden, aangezien I-SEC ook haar aanvraag voor een ZW-uitkering heeft laten liggen. Zo’n situatie is ingrijpend en belastend. Dat geldt nog meer voor iemand als [verzoeker] , die jarenlang met zware financiële problematiek door de toeslagaffaire te maken heeft gehad. [verzoeker] heeft onbetwist gesteld dat I-SEC hier volledig van op de hoogte was. I-SEC heeft met die omstandigheden onvoldoende rekening gehouden.
5.28.
Zoals uit het SGGZ-behandelplan volgt, zijn de huidige psychische problemen van [verzoeker] , en het leed dat daarmee gepaard gaat, mede getriggerd door de handelwijze van I-SEC. Dit is door I-SEC ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. De kantonrechter zal daarom in de billijke vergoeding een component opnemen als genoegdoening voor psychisch leed. Dat zal echter niet een bedrag zijn in de orde van grootte zoals door [verzoeker] is gevorderd. Noch daargelaten dat de onderbouwing voor dat bedrag ontbreekt, is ook niet aannemelijk dat de huidige problemen
volledigzijn terug te voeren op de handelwijze van I-SEC. Uit het behandelplan blijkt immers ook dat [verzoeker] eerder bekend was met depressieve stoornis en suïcidale gedachten.
5.29.
Op grond van de componenten die hiervoor zijn besproken, stelt de kantonrechter de billijke vergoeding vast op een bedrag van € 35.000 bruto en € 4.000,- netto als immateriële schadevergoeding. Gelet op de mate van verwijtbaarheid van de zijde van I-SEC en de preventieve functie van de billijke vergoeding, ziet de kantonrechter geen aanleiding om de transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging hierop in mindering te brengen. De verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na dagtekening van deze uitspraak, omdat het hier gaat om een constitutieve beslissing en de kantonrechter een betalingstermijn van veertien dagen redelijk acht.
Proceskosten
5.30.
De proceskosten komen voor rekening van I-SEC, omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van I-SEC. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 900,-, bestaande uit € 86,- aan griffiegeld en € 814,- aan salaris van de gemachtigde van [verzoeker] .

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt I-SEC tot betaling aan [verzoeker] van € 370,89 bruto aan loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 30%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 november 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt I-SEC om aan [verzoeker] te betalen de over de periode van 15 tot 19 september 2023 opgebouwde vakantietoeslag, voor zover deze nog niet aan [verzoeker] was uitbetaald, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 30%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 november 2023 tot aan de dag van de gehele betaling een billijke vergoeding te betalen;
6.3.
verklaart voor recht dat de door I-SEC gedane opzegging van 19 september 2023 niet rechtmatig is geweest;
6.4.
veroordeelt I-SEC om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 4.145,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 november 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt I-SEC om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 9.991,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 november 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.6.
veroordeelt I-SEC om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 35.000 bruto en € 4.000 netto aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking;
6.7.
veroordeelt I-SEC tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 900,-;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie 2.11 en 2.12 bij Feiten
2.Zie 2.24 bij Feiten
4.Art. 7:628 BW en ECLI:NL:HR:2003:AF3057 (Van der Gulik/Visser)
5.Zie 2.25. bij Feiten
6.Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.
7.Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).