In deze zaak hebben partijen een overeenkomst van aanneming tot werk gesloten. Eiseres, de eigenaar van een pand, stelt dat de werkzaamheden door Bouwbedrijf de VOF niet naar behoren zijn uitgevoerd en vordert vervangende schadevergoeding. De rechtbank oordeelt echter dat de vorderingen van eiseres zijn verjaard, waardoor zij niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Bouwbedrijf de VOF vordert op zijn beurt een verklaring voor recht dat eiseres aansprakelijk is voor de schade die het bedrijf heeft geleden door de onterecht gestarte procedure, alsook betaling van een openstaande vordering. De rechtbank wijst de verklaring voor recht af wegens onvoldoende onderbouwing, maar kent de gevorderde betaling toe, aangezien is vastgesteld dat eiseres nog een bedrag verschuldigd is aan Bouwbedrijf de VOF. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiseres zijn verjaard op basis van artikel 7:761 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, en dat er geen stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden die de verjaring zouden kunnen tegenhouden. De rechtbank wijst de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten.