ECLI:NL:RBNHO:2024:12346

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
11197583
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen en schadevergoeding in een overeenkomst voor internetdiensten

In deze zaak vordert SiVO Media Group B.V. van eiser betaling van openstaande facturen en contractuele schadevergoeding op basis van een overeenkomst voor internetgerelateerde diensten. De kantonrechter heeft op 11 december 2024 geoordeeld dat er een rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, ondanks het verweer van eiser dat zijn zoon de overeenkomst had getekend zonder bevoegdheid. De kantonrechter oordeelt dat SiVO gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid die door eiser is gewekt. Eiser is veroordeeld tot betaling van € 3.263,50, inclusief wettelijke handelsrente over de openstaande facturen. De gevorderde schadevergoeding van € 1.668,88 is afgewezen, omdat de overeenkomst niet tijdig was opgezegd door SiVO. De kantonrechter heeft de kosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11197583 \ CV EXPL 24-2226 (PA)
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes,
tegen
de besloten vennootschap
SIVO MEDIA GROUP B.V.,
te Heerhugowaard,
gedaagde partij,
hierna te noemen: SiVO,
gemachtigde: K.W.A. van der Meer.
De zaak in het kort
SiVO vordert van [eiser] betaling van facturen en de resterende termijnen op grond van een overeenkomst voor aan internet gerelateerde diensten. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen en dat [eiser] de onbetaald gebleven facturen moet betalen. De door SiVO gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen.

1.De procedure

1.1.
SiVO heeft bij inleidende dagvaarding van 19 april 2024 een vordering ingesteld tegen [eiser] .
1.2.
[eiser] is niet verschenen, waarna [eiser] bij verstekvonnis van 22 mei 2024 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 28 juni 2024 is [eiser] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
Op 18 november 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. SiVO heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 7 november 2024 nog een stuk toegezonden.

2.Het geschil

2.1.
SiVO heeft bij inleidende dagvaarding van [eiser] , naast nevenvorderingen, betaling gevorderd van € 4.522,06. SiVO heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan en dat [eiser] zijn betalingsverplichting niet is nagekomen. SiVO vordert betaling van € 2.853,18 aan openstaande facturen over de periode december 2022 tot en met december 2023. Omdat betaling uitbleef, heeft SiVO de overeenkomst ontbonden. Op grond van de overeenkomst vordert SiVO een bedrag van
€ 1.668,88 aan contractuele schadevergoeding. SiVO maakt daarnaast op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
[eiser] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook de nevenvorderingen zijn toegewezen.
2.3.
[eiser] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert [eiser] aan dat er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. De overeenkomst is volgens [eiser] getekend door zijn zoon, die niet tekenbevoegd was. Hij is daarom niets verschuldigd aan SiVO. [eiser] maakt verder bezwaar tegen de gevorderde contractuele schadevergoeding. Hij stelt dat er sprake was van een overeenkomst voor 12 maanden en dat daarom geen schadevergoeding kan worden gevorderd over de periode januari tot en met december 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak onder meer om de vraag of [eiser] moet worden veroordeeld de door SiVO verzonden facturen voor geleverde internet prestaties aan haar te voldoen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en legt dit hierna uit.
3.2.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of er tussen hen een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Als meest verstrekkend verweer heeft [eiser] aangevoerd dat er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, omdat zijn zoon de overeenkomst heeft getekend en hij niet bevoegd was om namens [eiser] een overeenkomst te sluiten. SiVO stelt dat [eiser] zelf de overeenkomst heeft gesloten. Wanneer de handtekening toch afkomstig is van de zoon van [eiser] , dan stelt SiVO dat deze zoon ten onrechte de indruk heeft gewekt tekenbevoegd te zijn. Bovendien mocht SiVO er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overeenkomst tot stand is gekomen vanwege de gedragingen van [eiser] na het sluiten van de overeenkomst.
3.3.
In het midden kan blijven of de overeenkomst is gesloten door [eiser] of de zoon van [eiser] . Ook in het geval de overeenkomst door de zoon van [eiser] zou zijn ondertekend, mocht SiVO er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op vertrouwen dat de zoon van [eiser] tekenbevoegd zou zijn. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
3.4.
De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand kan komen in het geval van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. [1] Voor toerekening van schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid aan de vertegenwoordigde ( [eiser] ) kan plaats zijn als de wederpartij (SiVO) daarop gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico komen van [eiser] en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Van zodanige feiten en omstandigheden kan ook sprake zijn ingeval van een niet-doen, waaronder het laten voortbestaan van een bepaalde situatie. [2] Het voormelde risicobeginsel gaat echter niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen en gedragingen van de onbevoegd handelende persoon (de zoon van [eiser] ). Er zullen mede feiten en omstandigheden moeten worden vastgesteld die [eiser] betreffen en die rechtvaardigen dat deze partij in haar verhouding tot SiVO het risico van onbevoegde vertegenwoordiging draagt. [3]
3.5.
SiVO heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende toegelicht en onderbouwd dat zij, als gevolg van de schijn die door [eiser] is gewekt, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de zoon van [eiser] , [eiser] mocht vertegenwoordigen. Zij heeft daartoe gesteld dat zij altijd vraagt naar de bevoegdheid van de gesprekspartner, dat dit standaard is opgenomen in de presentatie die door SiVO wordt gegeven en dat het antwoord van de zoon van [eiser] SiVO er kennelijk van overtuigd heeft met de juiste persoon te spreken.
3.6.
SiVO heeft verder gesteld dat [eiser] de onbevoegd verrichte rechtshandeling door de zoon van [eiser] heeft bekrachtigd. [4] Naar het oordeel van de kantonrechter heeft SiVO ook voldoende gesteld en onderbouwd dat daarvan sprake is. Zij heeft daartoe gesteld dat zij een welkomstmail aan [eiser] heeft verzonden. In het e-mailbericht worden de diensten benoemd en is de overeenkomst toegezonden. [eiser] heeft ook in overeenstemming met de overeenkomst gehandeld. Zo staat vast dat [eiser] zijn logo aan SiVO heeft toegestuurd en meerdere malen heeft gecorrespondeerd met SiVO over de website. Dat [eiser] “
wilde kijken wat SiVO te bieden had en eventueel alsnog akkoord te gaan met de overeenkomst” zoals hij heeft gesteld, leidt niet tot de conclusie dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Door zo te handelen heeft [eiser] met zijn gedrag langere tijd de schijn gewekt dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. Doordat [eiser] op geen enkele wijze heeft geprotesteerd tegen de overeenkomst en juist overeenkomstig de overeenkomst heeft gehandeld door onder meer de door SiVO gevraagde informatie op te sturen, mocht SiVO erop vertrouwen dat een overeenkomst tot stand was gekomen.
3.7.
Vast staat dat er een overeenkomst voor de duur van 12 maanden was gesloten. Dit betekent dat [eiser] de facturen over de periode van december 2022 tot en met december 2023 van in totaal € 2.853,18 dient te voldoen.
3.8.
De volgende vraag die beantwoordt dient te worden, is of [eiser] de gevorderde contractuele schadevergoeding van € 1.668,88 aan SiVO dient te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet zo is. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
3.9.
SiVO beroept zich op artikel 10.3 van de overeenkomst, waarin staat dat als de overeenkomst niet (rechtsgeldig) wordt opgezegd, de overeenkomst telkens stilzwijgend met een jaar verlengd wordt. SiVO stelt zich op het standpunt dat [eiser] de overeenkomst niet tijdig heeft opgezegd. Zij heeft vanwege het niet nakomen van de betalingsverplichting door [eiser] de overeenkomst in december 2024 ontbonden, en daarom is [eiser] volgens SiVO de contractuele schadevergoeding verschuldigd.
3.10.
Vast staat dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst een looptijd van 12 maanden zijn overeengekomen. De overeenkomst is in die zin aangepast, dat de standaard overeenkomst met een looptijd van 24 maanden is aangepast naar een looptijd van 12 maanden. Verder staat vast dat [eiser] geen enkele termijn heeft betaald. De initiële overeenkomst is dus nooit gestand gedaan. Het had onder deze omstandigheden voor SiVO duidelijk moeten zijn dat [eiser] de overeenkomst wilde beëindigen, tenminste na de looptijd van 12 maanden. SiVO had in dit geval de overeenkomst eerder kunnen ontbinden, in ieder geval voordat een nieuwe (stilzwijgende) periode van een jaar van start ging. Dat het incassotraject (te) lang duurde en daarom de ontbinding niet eerder kon plaatsvinden, zoals SiVO heeft gesteld, is een omstandigheid die niet voor rekening van [eiser] dient te komen.
3.11.
Het bovenstaande betekent dat de gevorderde schadevergoeding van € 1.668,88 wordt afgewezen.
3.12.
SiVO maakt aanspraak op betaling van de wettelijke handelsrente die zij vanaf de vervaldatum van iedere respectieve factuur tot aan de dag van dagvaarding heeft berekend op € 309,70. Verder vordert SiVO de wettelijke handelsrente ingevolge artikel 6:119a BW over de hoofdsom van € 4.522,06 vanaf 19 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.13.
Zoals hiervoor is overwogen, wordt de gevorderde hoofdsom slechts gedeeltelijk, namelijk tot een bedrag van € 2.853,18, toegewezen. Dit betekent dat de over de gevorderde hoofdsom berekende handelsrente van € 309,70 niet toewijsbaar is. Deze ziet immers ook op rente over de schadevergoeding waarover hiervoor is geoordeeld dat [eiser] deze niet hoeft te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat de betalingen van de facturen binnen 5 dagen na factuurdatum verschuldigd waren. SiVO legt dit ook aan haar rentevordering ten grondslag. Gelet hierop zal de wettelijke handelsrente over de factuurbedragen vanaf de vervaldatum van iedere afzonderlijke factuur tot en met de dag der algehele voldoening worden toegewezen.
3.14.
SiVO vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter is van oordeel dat SiVO voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 410,32.
3.15.
De kantonrechter merkt nog op dat [eiser] ter zitting heeft gesteld dat de door SiVO gemaakte website nooit live is geweest. Dat standpunt heeft SiVO voor het eerst ter zitting genomen. Dat is te laat. Daarbij komt dat [eiser] , in het licht van de betwisting door SiVO, onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een tekortkoming. De kantonrechter gaat aan deze stelling dan ook voorbij.
3.16.
De conclusie is dat het verzet gedeeltelijk gegrond is. Het verstekvonnis kan daarom niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering is slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 3.263,50.
3.17.
Nu de oorspronkelijke vordering slechts ten dele toewijsbaar is, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat iedere partij in zowel de verstek- als in de verzetprocedure de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 22 mei 2024 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eiser] tot betaling aan SiVO van € 3.263,50 te vermeerderen met de
wettelijke handelsrente over € 2.853,18 vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in de verstek- en de verzetprocedure draagt,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 3:61 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Hoge Raad 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1456.
3.Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142.
4.Artikel 3:69 BW.