ECLI:NL:RBNHO:2024:12334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
11276833 \ AO VERZ 24-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag en arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en PostNL

In deze zaak heeft de verzoeker, die stelt dat er een arbeidsovereenkomst bestaat met PostNL, vernietiging van zijn ontslag en doorbetaling van loon gevraagd. De verweerder, PostNL, betwist het bestaan van een arbeidsovereenkomst en heeft een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding ingediend. De kantonrechter heeft op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in Zaanstad. De verzoeker heeft vanaf juli 2016 vervoersdiensten voor PostNL uitgevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat. De rechter concludeert dat de relatie tussen verzoeker en PostNL niet voldoet aan de wettelijke definitie van een arbeidsovereenkomst, omdat er geen gezagsverhouding is en de verzoeker als zelfstandig ondernemer heeft gewerkt. De kantonrechter wijst het verzoek van de verzoeker af en veroordeelt hem in de proceskosten. Het voorwaardelijk tegenverzoek van PostNL wordt niet beoordeeld omdat het verzoek van de verzoeker is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer / rekestnummer: 11276833 \ AO VERZ 24-24
Beschikking van 29 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. A.M. Straver,
toevoeging: [nummer] ,
tegen
PostNL Pakketten Benelux B.V.,
te 's-Gravenhage,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: PostNL,
gemachtigde: mr. P. Disseldorp.
De zaak in het kort
In deze zaak vindt de verzoeker dat tussen hem en de verweerder een arbeidsovereenkomst bestaat. Ook vindt de verzoeker dat hij onterecht is ontslagen, zodat hij vernietiging van het ontslag vraagt en doorbetaling van loon. Volgens de verweerder is geen sprake van een (arbeids)overeenkomst met verzoeker. Voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat er wel een arbeidsovereenkomst is, verzoekt de verweerder om ontbinding daarvan.
De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst bestaat. Het voorwaardelijk tegenverzoek van de verweerder hoeft daarom niet behandeld te worden.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om (onder meer) vernietiging van een ontslag. PostNL heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 2 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en PostNL hebben ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.

2.De feiten

2.1.
PostNL maakt voor de bezorging van pakketten gebruik van bezorgers in loondienst (interne chauffeurs) en van zelfstandig ondernemers (bezorgpartners of subcontractors). Met deze bezorgpartners sluit PostNL vervoersovereenkomsten.
2.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , heeft in elk geval vanaf juli 2016 vervoersdiensten uitgevoerd ten behoeve van PostNL.
2.3.
Op 14 juli 2016 heeft [verzoeker] een ‘Akkoordverklaring NOR – chauffeur subcontractor’ ondertekend. Als subcontractor vermeldt dit formulier ‘ [naam 6] ’.
2.4.
[verzoeker] heeft sinds 22 januari 2018 een koeriersbedrijf in de vorm van een eenmanszaak genaamd [naam 1] .
2.5.
[naam 1] heeft als opdrachtnemer overeenkomsten van opdracht gesloten voor het verrichten van koerierswerk met opdrachtgever [naam 6] V.O.F. en met opdrachtgever Stalman Transport Groep B.V.
2.6.
Daarnaast heeft [verzoeker] met ingang van 1 december 2023 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten met T.O.T. Services B.V. voor de duur van 12 maanden voor 0 uur per week (oproepbasis) voor de functie van chauffeur.
2.7.
[naam 6] , Stalman Transport Groep en T.O.T. Services zijn bezorgpartners van PostNL, met wie zij vervoersovereenkomsten heeft gesloten.
2.8.
In brieven van 24 juni 2024 schrijft PostNL het volgende aan [naam 6] en aan T.O.T. Services:
“Naar aanleiding van de constatering van een incident dat op 07-06-2024 heeft plaatsgevonden, heeft PostNL besloten onderzoek te doen naar mogelijke ongewenste gedragingen van uw chauffeur [verzoeker] . PostNL verzoekt u dringend om de betrokken chauffeur hangende het onderzoek niet in te zetten voor werkzaamheden in opdracht van PostNL. Ik vertrouw erop dat u dit verzoek honoreert. Indien u hier geen gehoor aan geeft, kan dit gevolgen hebben voor de samenwerking.”
2.9.
Op basis van de resultaten van het hiervoor genoemde onderzoek heeft PostNL besloten [verzoeker] , wegens ongewenst gedrag op 7 juni 2024, op te nemen in haar Norm Overtreding Register (NOR). Deze registratie heeft tot gevolg dat dat [verzoeker] gedurende vijf jaren niet meer ingezet kan worden om werkzaamheden uit te voeren in opdracht van PostNL. Dit besluit heeft PostNL in brieven van 15 juli 2024 meegedeeld aan T.O.T. Services en aan [verzoeker] .

3.Het verzoek, het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat sprake is van een arbeidsovereenkomst met PostNL, de opzegging of het gegeven ontslag te vernietigen en PostNL te bevelen [verzoeker] toe te laten tot de werkvloer, op straffe van een dwangsom. Verder verzoekt [verzoeker] dat PostNL wordt veroordeeld tot doorbetaling van het verschuldigde salaris gelijk aan het CAO salaris van een voorman in vaste dienst bij PostNL, althans gelijk aan de gemiddelde wekelijkse vergoeding die [verzoeker] van PostNL ontvangt, vanaf 7 of 24 juni 2024 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en buitengerechtelijk incassokosten.
3.2.
PostNL voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. PostNL voert – samengevat – aan dat tussen haar en [verzoeker] geen (arbeids)overeenkomst bestaat.
3.3.
Voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat toch sprake is van een arbeidsovereenkomst wordt bij wijze van tegenverzoek door PostNL verzocht om ontbinding daarvan, met verklaring voor recht dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van PostNL. [verzoeker] verweert zich tegen het tegenverzoek van PostNL.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek
4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verzoeker] gedurende (in elk geval) acht jaar vervoersdiensten ten behoeve van PostNL heeft uitgevoerd. Het gaat in deze zaak om de vraag of tussen [verzoeker] en PostNL een overeenkomst tot stand is gekomen, en zo ja, of deze gekwalificeerd kan worden als arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is en legt hierna uit hoe tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
In het midden gelaten kan worden of voldaan is aan de criteria van een arbeidsovereenkomst. Daaraan gaat namelijk de vraag vooraf of PostNL en [verzoeker] zich tot elkaar hebben verbonden. Pas als dat zou worden vastgesteld komt de vraag aan de orde of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het antwoord op de vraag of partijen zich tot elkaar hebben verbonden is afhankelijk van hetgeen zij over een weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden.
4.3.
In dit geval staat vast dat tussen [verzoeker] en PostNL niet rechtstreeks is gecontracteerd. Daarmee onderscheidt deze zaak zich in belangrijke mate van de zaken [naam 3] [1] , van de [naam 4] -bezorgers [2] en van een rabijn tegen een kerkgenootschap [3] , waarnaar [verzoeker] heeft verwezen. In die zaken hadden partijen zich namelijk wel uitdrukkelijk tot elkaar verbonden, en ging het om de vraag hoe die overeenkomsten gekwalificeerd moesten worden.
4.4.
PostNL heeft vervoersovereenkomsten gesloten met bezorgpartners [naam 6] , Stalman Transport Groep en T.O.T. Services. Ook (de eenmanszaak van) [verzoeker] heeft contractuele relaties met deze drie bezorgpartners, namelijk twee overeenkomsten van opdracht en een arbeidsovereenkomst, zoals blijkt uit de overgelegde contracten. Er is dus sprake van driehoeksrelaties, waarin [verzoeker] op basis van contractuele relaties met de bezorgpartners vervoersdiensten heeft uitgevoerd voor PostNL. Zoals PostNL terecht aanvoert verzet de rechtszekerheid zich volgens vaste rechtspraak tegen een geruisloze transformatie van zo’n driehoeksverhouding in een rechtstreekse arbeidsovereenkomst tussen in dit geval PostNL en [verzoeker] . [4]
4.5.
[verzoeker] beroept zich erop dat het hier niet zozeer gaat om een geruisloze overgang, maar dat PostNL van meet af aan een schijnconstructie gebruikt die [verzoeker] zijn arbeidsrechtelijke bescherming ontneemt. Volgens [verzoeker] maakt PostNL op papier gebruik van zijn vervoersdiensten via overeenkomsten met derden, terwijl feitelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst met PostNL. [verzoeker] vindt dat door deze constructie heen geprikt moet worden, en aangenomen moet worden dat ondanks het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst tussen hem en PostNL toch een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
4.6.
De kantonrechter volgt [verzoeker] hierin niet. Los van hetgeen is overwogen over de rechtszekerheid die in de weg staat aan het geruisloos overgaan van een driepartijenverhouding in een rechtstreekse arbeidsovereenkomst, voldoet de relatie tussen PostNL en [verzoeker] niet aan de wettelijke definitie van een arbeidsovereenkomst. [5] Daarvoor is vereist dat sprake is van een verplichting tot het verrichten van arbeid, tegen betaling van loon, in een gezagsverhouding.
4.7.
Zoals gezegd heeft PostNL vervoersovereenkomsten gesloten met eerdergenoemde drie bezorgpartners. Uit die contracten volgt dat deze bezorgpartners pakketten voor PostNL bezorgen in specifieke postcodegebieden. Ook (de eenmanszaak van) [verzoeker] heeft een contract gesloten met deze drie bezorgpartners, op basis waarvan hij de afgelopen jaren vervoersdiensten ten behoeve van PostNL heeft uitgevoerd. Volgens PostNL is [verzoeker] in het verleden door nog vijf andere bezorgpartners als chauffeur bij PostNL aangemeld, hetgeen [verzoeker] niet betwist. Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] zijn beloning voor verrichte vervoersdiensten niet ontving van PostNL, maar van de bezorgpartners. Op de zitting is gebleken dat [verzoeker] de bezorgritten ten behoeve van PostNL heeft uitgevoerd met een eigen, hemzelf toebehorende bus. Verder staat vast dat [verzoeker] voor zijn vervoerswerkzaamheden een verplichte ondernemersvergunning (Eurovergunning) heeft moeten aanvragen. Bovendien heeft [verzoeker] op de zitting toegelicht dat hij als voorman optreedt voor bezorgpartners Stalman Transport Groep en T.O.T. Services, wat betekent dat hij ook het werk voor andere chauffeurs en hun bussen beheert, en dat hij daarbij soms zijn eigen bus ter beschikking stelt aan (chauffeurs van) die bezorgpartners. Dit alles wijst erop dat [verzoeker] er bewust voor heeft gekozen als zelfstandig ondernemer te werken, en niet op een arbeidsovereenkomst met PostNL. Daar komt nog bij dat [verzoeker] op de zitting heeft erkend dat hij ziekmeldingen, verlof en beloningskwesties regelde met de bezorgpartners en niet met PostNL.
4.8.
Verder wordt als vaststaand aangenomen dat de bezorgpartners, gelet op hun contractuele relatie met PostNL, zelf invulling geven aan de manier waarop de opgedragen pakketbezorging in hun postcodegebied wordt uitgevoerd. PostNL heeft op de zitting de feitelijke gang van zaken voldoende toegelicht. PostNL verklaart daarover dat zij dagelijks via een digitaal systeem met de bezorgpartners communiceert hoeveel pakketten zij moeten bezorgen, dat de betreffende bezorgpartner vervolgens bepaalt hoeveel en welke chauffeurs zij daarvoor inzet, dat de bezorgpartner aan die chauffeurs meedeelt bij welk dok van het PostNL depot (in dit geval Westzaan) zij zich moeten melden, en dat de betreffende chauffeur daar een scanner krijgt met daarin de route die door de bezorgpartner is bepaald. [verzoeker] brengt daartegen in dat hij de dagelijkse route rechtstreeks per e-mail van PostNL ontving. Ter onderbouwing daarvan heeft [verzoeker] op de zitting een e-mail op zijn telefoon getoond. Deze e-mail is afkomstig van een e-mailadres dat door PostNL is herkend als het functionele mailadres van PostNL depot Westzaan. PostNL betwist echter stellig en gemotiveerd dat deze e-mail naar [verzoeker] als externe chauffeur is gestuurd, omdat PostNL niet beschikt over de e-mailadressen van de ongeveer 10.000 externe chauffeurs die ten behoeve van PostNL werken en de communicatie via de bezorgpartners verloopt, aldus PostNL. De door [verzoeker] getoonde e-mail is van 17 september 2024 en vermeldt de gegevens van de geadresseerde in het Arabisch, zodat de kantonrechter niet kan vaststellen aan wie deze is gestuurd. Dat deze e-mail aan [verzoeker] gericht zou zijn overtuigt de kantonrechter niet, alleen al omdat deze ziet op de periode waarin [verzoeker] vanwege zijn NOR registratie niet meer werkzaam was voor PostNL en de e-mail gericht is aan ‘Beste ondernemer’. In dat verband merkt PostNL terecht op dat de e-mail door een bezorgpartner kan zijn doorgestuurd aan [verzoeker] , of dat [verzoeker] toegang heeft tot de mailbox van een bezorgpartner, voor wie hij naar eigen zeggen immers als beheerder optreedt.
4.9.
Het enige feit dat [verzoeker] direct linkt aan PostNL is dat hij bezorgritten heeft uitgevoerd ten behoeve van PostNL, waarbij hij gekleed was in een PostNL uniform en gebruik maakte van een PostNL scanner. Dit is in het licht van het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat tussen partijen gezagsverhouding of een arbeidsovereenkomst bestaat. Dit geldt ook voor het feit dat [verzoeker] zich op het terrein van PostNL moest houden aan de binnen PostNL geldende zorgvuldigheids- en veiligheidsnormen.
4.10.
Gezien de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter ook niet gebleken van een schijnconstructie, waarbij PostNL op de driehoeksrelatie heeft aangestuurd om de dwingendrechtelijke arbeidsrechtelijke bepalingen te omzeilen. Daarbij is van belang dat PostNL onbetwist heeft gesteld dat zij geen rol heeft gespeeld bij de werving van [verzoeker] als chauffeur. Ook wordt in aanmerking genomen dat PostNL onweersproken heeft aangevoerd dat zij voor haar depot in Westzaan al jaren vacatures voor bezorgers heeft openstaan, waar [verzoeker] niet op heeft gesolliciteerd.
4.11.
De conclusie is dat tussen [verzoeker] en PostNL geen arbeidsovereenkomst bestaat, zodat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen.
4.12.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van PostNL worden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 67,50 aan nakosten, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing. Ook de door PostNL verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het voorwaardelijk tegenverzoek
4.13.
Omdat in de zaak van het verzoek is geoordeeld dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst bestaat, is de voorwaarde waaronder PostNL het tegenverzoek heeft gedaan niet vervuld. Het tegenverzoek hoeft daarom niet te worden beoordeeld en er hoeft ook niet op te worden beslist.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 881,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.
BvdL

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 1994, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:1994:ZC1322
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart 2023, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2023:443
3.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2023, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHAMS:2023:2615
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2002, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2002:AD8186
5.Artikel 7:610 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)