ECLI:NL:RBNHO:2024:11352

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
C/15/357839 HA RK 24-145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

Op 31 oktober 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. A.H. Schotman, ingediend door een verzoeker uit Hoofddorp. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig zou zijn, omdat hij eerder een vonnis had gewezen in een kort geding tussen dezelfde partijen. De verzoeker was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechter en vreesde dat deze niet onpartijdig zou kunnen oordelen in de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder een vonnis heeft gewezen, onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat zij niet kan oordelen over de juistheid van eerdere uitspraken van de rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/357839 HA RK 24-145
Beslissing van 31 oktober 2024
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Hoofddorp,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.H. Schotman,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 14 oktober 2024 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige (kort geding)zaak met als zaaknummer C/15/356483 (hierna: de hoofdzaak) tussen [naam] als eiser en verzoeker en [naam] (hierna: [verzoeker] c.s.) als gedaagden.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 15 oktober 2024 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Bij e-mail van 23 oktober 2024 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.4.
De rechter heeft diezelfde dag schriftelijk op de schriftelijke toelichting op het verzoek gereageerd, waarbij hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer en ook een verzoek tot verschoning heeft ingediend. Het verschoningsverzoek is op 24 oktober 2024 afgewezen door de verschoningskamer.
1.5.
Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 24 oktober 2024. Verzoeker en de rechter zijn verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Verzoeker heeft als onderbouwing van zijn verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is sprake van (schijn van) partijdigheid van de rechter. De rechter heeft in 2023 een vonnis in kort geding [1] gewezen tussen dezelfde partijen over deels hetzelfde onderwerp. In die procedure vorderde verzoeker in reconventie terugbetaling van ten onrechte door de wederpartij geïncasseerde dwangsommen. De rechter heeft de vordering van verzoeker afgewezen. In de huidige hoofdzaak baseert de wederpartij zijn vordering weer op onwaarheden en op door de rechter beoordeelde argumenten en vordert verzoeker in reconventie - op basis van een andere grondslag – weer terugbetaling van de geïncasseerde dwangsommen. Gezien deze omstandigheden is een onafhankelijke behandeling door de rechter in de hoofdzaak niet gegarandeerd, aldus verzoeker.
2.2.
De rechter heeft niet berust in het verzoek tot wraking. Hij wijst er op dat het enkele feit dat hij tussen dezelfde partijen al een vonnis heeft gewezen op zichzelf niet de vrees voor partijdigheid rechtvaardigt. Weliswaar voorziet de rechter dat verzoeker een mogelijk onwelgevallige beslissing in de hoofdzaak niet zal accepteren en heeft hij daarom ook een verzoek tot verschoning ingediend. Echter, zo betoogt de rechter, hij kan de hoofdzaak wel onpartijdig behandelen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. [2] De partij die wraking verzoekt moet deze feiten en omstandigheden concreet omschrijven.
3.2.
Het uitgangspunt is dat de rechter door zijn benoeming wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter tegenover een partij een vooringenomenheid koestert (zogenoemd subjectief criterium). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is. Hierbij is ook de schijn van partijdigheid van belang (zogenoemd objectief criterium). De subjectieve beleving van verzoeker is bij die beoordeling wel van belang maar niet doorslaggevend.
3.3.
De wrakingskamer is niet gebleken van aanwijzingen dat de rechter partijdig zou zijn. Uit de in het verzoekschrift voor de wraking aangevoerde gronden blijkt dat verzoeker het inhoudelijk niet eens is met het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2022 en de beslissing van de rechter in het eerdere kort gedingvonnis. Wraking is echter geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer kan daarom niet oordelen over de juistheid en motivering van het arrest en het eerdere kortgedingvonnis van de gewraakte rechter en de daarin gegeven beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel (in dit geval cassatie dan wel hoger beroep) belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Verzoeker heeft ook geen gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de vrees voor partijdigheid van de gewraakte rechter in de hoofdzaak objectief gerechtvaardigd is. Weliswaar heeft de rechter eerder geoordeeld over een geschil tussen verzoeker en zijn wederpartij, maar deze enkele omstandigheid is onvoldoende om partijdigheid van de rechter aan te nemen. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van het eerdere vonnis van de gewraakte rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. [3] Daar is de wrakingskamer echter niet van gebleken.
3.5.
De wrakingskamer acht het verzoek tot wraking van de rechter daarom ongegrond en zal het verzoek afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.M. Kos, voorzitter, mr. H. de Jong en mr. J. van der Kluit, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.S. Brouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland, 29 juni 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6081
2.artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
3.Vergelijk Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770