ECLI:NL:RBNHO:2024:11211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
11315799 \ KG EXPL 24-119
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot bedrijfsruimte en schadevergoeding in faillissement van huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de curator van Composite Production Technology B.V. (CPT) en HGG Group B.V. De curator, die is aangesteld na het faillissement van CPT op 18 juni 2024, vorderde onbeperkte toegang tot de bedrijfsruimte die door HGG Group wordt verhuurd. HGG Group had de huurovereenkomst opgezegd en de sloten van de bedrijfsruimte vervangen, waardoor de curator en derden geen toegang meer hadden. De curator stelde dat dit onrechtmatig was en dat hij schade leed doordat hij niet kon voldoen aan zijn leveringsverplichtingen aan de koper van de activa van CPT.

De kantonrechter oordeelde dat HGG Group niet gerechtigd was om de toegang tot de bedrijfsruimte te ontzeggen. De curator had recht op toegang om de activa te beheren en de bedrijfsruimte leeg en bezemschoon op te leveren. De rechter bepaalde dat HGG Group een dwangsom van € 2.500,- per dag moest betalen voor iedere dag dat zij in gebreke bleef om toegang te verlenen, met een maximum van € 50.000,-. Daarnaast werd HGG Group veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.618,48 aan de curator voor de extra kosten die hij had moeten maken door het onrechtmatig handelen van HGG Group.

In de voorwaardelijke reconventie van HGG Group werd de vordering om de curator te verplichten een kopie van de verkoopovereenkomst met MC Participaties te verstrekken afgewezen, omdat HGG Group niet had aangetoond op welke rechtsgrond deze vordering was gebaseerd. De kantonrechter compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11315799 \ KG EXPL 24-119
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2024
in de zaak van
[curator],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMPOSITE PRODUCTION TECHNOLOGY B.V.,
kantoorhoudende te Hoorn (NH),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: de curator en CPT,
gemachtigde: mr. J.J. de Boer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HGG GROUP B.V.,
gevestigd te Middenmeer,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: HGG Group,
gemachtigde: mr. A. Glijnis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2024, met producties 1-19;
- de akte overleggen producties van HGG Group, met producties 1-28;
- de akte overleggen producties tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 29-31;
- de brief van mr. De Boer, met producties 20 en 21;
- de mondelinge behandeling van 7 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mrs. De Boer en Glijnis hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.

2.De uitgangspunten

2.1.
Op 2 september 2016 zijn CPT en HGG Group een huurovereenkomst aangegaan voor de huur van de bedrijfsruimte aan [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte).
2.2.
Op 18 juni 2024 is het faillissement van CPT door de rechtbank uitgesproken. Daarbij is [curator] tot curator benoemd.
2.3.
Bij brief van 19 juni 2024 heeft HGG Group de huurovereenkomst opgezegd, tegen de kortst mogelijke termijn (19 september 2024).
2.4.
Op 16 augustus 2024 heeft de curator de activa van CPT met toestemming van de rechter-commissaris verkocht aan MC Participaties B.V. (hierna: MC Participaties).
2.5.
Tussen vrijdagavond 13 september en zondagavond 15 september 2024 heeft HGG Group de sloten van de bedrijfsruimte vervangen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De curator vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis na vermindering van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. HGG Group verplicht om de curator, en door hem aangewezen derden, de onbeperkte toegang tot de bedrijfsruimte te verschaffen, gedurende 4 werkdagen, ingaande 2 werkdagen na betekening van het vonnis;
II. bepaalt dat HGG Group een dwangsom verbeurt van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat HGG Group in gebreke blijft aan het onder I. gestelde te voldoen;
III. HGG Group veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 26.021,85 als voorschot op de schadevergoeding;
IV. HGG Group veroordeelt in de proceskosten, waaronder het salaris van de gemachtigde en de nakosten.
3.2.
HGG Group voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
HGG Group vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de curator veroordeelt om een kopie van de verkoopovereenkomst die zij met MC Participaties heeft gesloten binnen 24 uur na dagtekening van het vonnis aan HGG Group te verstrekken, op straffe van een dwangsom;
II. de curator verbiedt om de volgende zaken uit de bedrijfsruimte te verwijderen en hem verbiedt om de volgende zaken verder te laten verwijderen op straffe van een dwangsom:
a. de ventilatiesystemen met toebehoren;
b. de oven met toebehoren;
c. de compressorinstallaties met toebehoren;
d. de NN Schuurcabine met toebehoren;
e. de palletstellingen met toebehoren;
f. de Infraschwank gasgestookte infrarood heater met toebehoren;
g. de vacuüm-shop werkbank en stellingen met toebehoren;
III. de curator veroordeelt om er zorg voor te dragen dat de volgende zaken uit de bedrijfsruimte, voor zover reeds verwijderd, binnen 4 dagen na dagtekening van het vonnis, werkend worden teruggeplaatst op straffe van een dwangsom:
a. de ventilatiesystemen met toebehoren;
b. de oven met toebehoren;
c. de compressorinstallaties met toebehoren;
d. de NN Schuurcabine met toebehoren;
e. de palletstellingen met toebehoren;
f. de Infraschwank gasgestookte infrarood heater met toebehoren;
g. de vacuüm-shop werkbank en stellingen met toebehoren;
h. de Lucht-/gasmanifold met toebehoren;
IV. de curator veroordeelt om - behoudens het vorenstaande - de bedrijfsruimte binnen 4 dagen na betekening van het vonnis aan HGG Group op te leveren in de staat zoals blijkt uit het proces-verbaal van oplevering en de hierbij behorende foto’s, behoudens normale slijtage en veroudering, op straffe van een dwangsom;
V. de curator veroordeelt om er zorg voor te dragen dat de vloer van de bedrijfsruimte binnen 4 dagen na betekening van het vonnis wordt hersteld in de staat zoals blijkt uit het proces-verbaal van oplevering en de hierbij behorende foto’s, behoudens normale slijtage en veroudering, op straffe van een dwangsom;
subsidiair
VI. voor zover de rechtbank toestaat dat zaken in, aan of op de bedrijfsruimte zijn aangebracht worden verwijderd (waaronder de hiervoor genoemde zaken), de curator veroordeelt om er zorg voor te dragen dat bij verwijdering van een zaak, de bedrijfsruimte wordt hersteld in de staat zoals blijkt uit het proces-verbaal van oplevering en de hierbij behorende foto’s, behoudens normale slijtage en veroudering, binnen 4 dagen na betekening van het vonnis alsmede te bepalen dat voor zover hier door de curator niet aan kan worden voldaan, het de curator wordt verboden om de betreffende zaak te verwijderen en te laten verwijderen, binnen 4 dagen na betekening van het vonnis en op straffe van een dwangsom;
primair en subsidiair
VII. de curator veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.5.
De curator voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Toetsingskader
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of de curator ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. HGG Group heeft de sloten van de bedrijfsruimte vervangen, waardoor de curator en derden geen toegang hebben tot de bedrijfsruimte. Hierdoor kan de curator niet beschikken over de activa van CPT en kan hij niet aan zijn leveringsverplichting jegens de koper van de activa voldoen. Bovendien dient de curator het faillissement van CPT af te wikkelen en zorg te dragen voor het leeg en bezemschoon opleveren van de bedrijfsruimte. Het spoedeisend belang is hiermee gegeven.
4.2.
Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. De kantonrechter geeft een voorlopig oordeel.
Huurgenot
4.3.
De curator verzoekt de kantonrechter om HGG Group te veroordelen tot het geven van onbeperkte toegang tot de bedrijfsruimte, gedurende vier werkdagen. Daaraan legt de curator ten grondslag, kort gezegd, de verplichting van HGG Group uit hoofde van de huurovereenkomst om huurgenot te verschaffen en het belang van de boedel om de verkochte activa aan de koper (MC Participaties) te leveren. Zo lang HGG Group de curator en de koper van de activa de toegang ontzegt, stelt de curator dat de boedel schade loopt.
4.4.
In de kern komt het verweer van HGG Group erop neer dat zij het huurgenot mag opschorten. Daartoe heeft HGG Group aangevoerd dat de bedrijfsruimte in gebruik is genomen door een derde, de curator het gebruik van de bedrijfsruimte heeft gestaakt en niet bereid is om de huurovereenkomst na te komen. De curator heeft voorgaande betwist. Overwogen wordt als volgt.
Gebruik bedrijfsruimte niet door derde en niet gestaakt
4.5.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat HGG Group onvoldoende heeft aangetoond dat de curator de bedrijfsruimte in gebruik heeft gegeven aan een derde of het gebruik van de bedrijfsruimte heeft gestaakt. Zij licht dit als volgt toe.
4.6.
Voor de feitelijke constellatie is van belang vast te stellen dat HGG Group direct na het faillissement van huurder CPT (18 juni 2024) de huurovereenkomst op 19 juni 2024 heeft opgezegd tegen 19 september 2024. Het faillissement van CPT leidt er noodzakelijkerwijs toe dat de activiteiten in het gehuurde worden stil gelegd, in afwachting van het beheer door de curator. HGG Group heeft de toegang ontzegd tussen
13 en 15 september 2024, dus zes dagen voor het einde van de huurovereenkomst.
4.7.
Voor de stelling dat het gebruik van de bedrijfsruimte is gegeven aan een derde en daarmee het gebruik van de bedrijfsruimte door de curator is gestaakt, verwijst HGG Group onder andere naar een e-mail van de curator van 21 augustus 2024 aan HGG Group. Daarin staat, kort gezegd, dat de curator met de [naam] (directeur van MC Participaties) heeft afgesproken dat het gehuurde uiterlijk op 19 september 2024 leeg en bezemschoon wordt opgeleverd. Ook staat daarin de suggestie aan HGG Group om met de [naam] een afspraak te maken op 29 augustus 2024 om te overleggen over de oplevering van het gehuurde, en dat de [naam] aan de curator heeft toegezegd, dat hij de zaken die “in, aan of op het gehuurde zijn aangebracht” in afwachting van de afspraak niet zal verwijderen.
4.8.
Uit het voorgaande kan de kantonrechter niet afleiden dat de curator het gebruik van de bedrijfsruimte heeft overgedragen aan een derde of zijn eigen gebruik van het pand heeft gestaakt. De berichtgeving van de curator moet immers worden bezien in het licht van het faillissement van CPT. In de loop naar de afwikkeling van de failliete boedel heeft de curator de activa van CPT verkocht aan MC Participaties, en haar de opdracht gegeven om het pand leeg en bezemschoon achter te laten zodat de curator op zijn beurt de bedrijfsruimte kon opleveren op 19 september 2024. Voor zover het gestelde wordt gegrond op de aanwezigheid van de [naam] in het gehuurde rechtvaardigt deze omstandigheid niet het opschorten van het huurgenot. Anders dan in de uitspraak waarnaar HGG Group naar heeft verwezen, [1] is geen sprake van een situatie dat een derde zonder toestemming van de verhuurder het gehuurde is gaan exploiteren. Hiermee faalt ook het beroep van HGG Group op artikel 22.5 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst. [2]
4.9.
HGG Group kon zich daarom de toegang tot het gehuurde op basis van deze verweren niet verschaffen en mocht de sloten van de bedrijfsruimte niet vervangen.
(Niet) nakomen huurovereenkomst
4.10.
Ook de stelling dat de curator niet bereid is de huurovereenkomst na te komen, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet komen vast staan. In elk geval kan hetgeen HGG Group daartoe heeft aangevoerd niet dienen als grond om de toegang tot het gehuurde te ontzeggen. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
4.11.
Het betoog van HGG Group met betrekking tot de gestelde niet-nakoming valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel komt erop neer dat HGG Group zich op het standpunt stelt dat zij op basis van artikel 22.4 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst [3] en artikel 7:216 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan voorkomen dat de curator of derden zaken in, aan of op de bedrijfsruimte wegnemen. Omdat de curator en een derde (MC Participaties) doende zijn om zaken weg te nemen, komt de curator de huurovereenkomst niet na, aldus HGG Group. Daarnaast stelt HGG Group dat zij op basis van natrekking eigenaar is geworden van de door CPT geplaatste zaken in, aan of op de bedrijfsruimte. Omdat de curator desgevraagd niet bereid is om de bedrijfsruimte op te leveren in de oorspronkelijke staat, komt de curator de huurovereenkomst niet na, zo is de redenering van HGG Group.
4.12.
Redelijke uitleg van artikel 22.4 aan de hand van de Haviltex-maatstaf brengt mee dat het artikel tot doel heeft om de verhuurder zekerheid te geven dat een huurder van een bedrijfsruimte alle aangebrachte wijzigingen in, aan en op het gehuurde na het einde van de huurperiode verwijdert op eigen kosten. De tenzij-bepaling van het artikel strekt er toe dat de huurder bepaalde wijzigingen aan de bedrijfsruimte niet behoeft te herstellen. Dit is een uitzondering op de uit artikel 22.4 volgende regel. In dit geval zijn partijen in geschil over de vraag wie eigenaar is van de door CPT aangebrachte zaken in het gehuurde. Daarvoor dient te worden beoordeeld of sprake is van natrekking, waarover hierna meer. HGG Group kan zich met een beroep op de tenzij-bepaling (verhuurder geeft “anders” aan) niet de eigendom van bedoelde zaken verschaffen. Deze redenering berust op een verkeerde uitleg. Hetzelfde geldt voor het beroep van HGG Group op artikel 7:216 BW. De uit deze bepaling vloeiende hoofdregel is dat de huurder tót de ontruiming gerechtigd is om door hem aangebrachte toevoegingen weg en mee te nemen. Voor zover HGG Group heeft beoogt te stellen dat contractueel anders is overeengekomen wordt die als stelling als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Wel is juist dat uit artikel 7:216 BW volgt dat het gehuurde bij het einde van de huur redelijkerwijs in overeenstemming met de oorspronkelijk toestand moet worden gebracht. Dat de curator daartoe niet bereid zou zijn, is onvoldoende gebleken.
Natrekking
4.13.
Met betrekking tot het beroep van HGG Group op natrekking is de kantonrechter is voorlopig van oordeel dat dit beroep niet slaagt, zodat HGG Group geen eigenaar is geworden van de zaken in, op of aan de bedrijfsruimte. Voor een geslaagd beroep op eigendomsverkrijging als gevolg van natrekking is het de vraag of de betreffende apparatuur en het gebouw naar verkeersopvattingen samen als een zaak moeten worden gezien. Wanneer een gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, ligt daarin een aanwijzing voor een bevestigende beantwoording. Hetzelfde geldt wanneer het gebouw uit een oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw bij ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. [4]
4.14.
Niet in geschil is dat de bedrijfsruimte, bestaande uit drie hallen, bij aanvang van de huurperiode is opgeleverd zonder dat de zaken genoemd onder II. a tot en met g (van de primaire vordering van HGG Group) aanwezig waren. Deze zaken heeft CPT zelf geplaatst of laten plaatsen in de bedrijfsruimte, en een groot aantal van deze zaken heeft de curator verkocht. De bedrijfsruimte is zonder deze zaken naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet als onvoltooid te beschouwen en het gebouw en de apparatuur zijn niet in constructief opzicht op elkaar afgestemd. De bedrijfsruimte is bovendien zonder problemen opnieuw te verhuren. Ter zitting is gebleken dat een van de hallen van de bedrijfsruimte inmiddels ook weer is verhuurd. Het beroep op natrekking gaat daarom niet op.
Vorderingen curator onder I. en II. toewijsbaar
4.15.
Op basis van de voorlopige oordelen die de kantonrechter hiervoor heeft genomen, komt zij tot de conclusie dat de vordering van de curator onder I. toewijsbaar is. Op basis van de huurovereenkomst tussen CPT en HGG Group is de curator gerechtigd om de bedrijfsruimte te betreden. Zo krijgt hij de kans om de bedrijfsruimte leeg en bezemschoon en in de staat zoals de bedrijfsruimte bij aanvang van de verhuurperiode was, op te leveren.
4.16.
De kantonrechter acht een dwangsom daarbij gepast. Voor iedere dag of gedeelte daarvan dat HGG Group niet meewerkt aan de onbeperkte toegang van de curator of door hem aangewezen derden tot de bedrijfsruimte, verbeurt zij een dwangsom van € 2.500,-. De kantonrechter maximeert de dwangsom tot een bedrag van € 50.000,-.
Schadevordering curator wordt deels toegewezen
4.17.
De curator heeft gesteld dat HGG Group tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de sloten van de bedrijfsruimte te vervangen. Volgens de curator lijdt de boedel schade door deze handelwijze van HGG Group, omdat hij niet aan zijn leveringsverplichting kan voldoen ten aanzien van de koper van de activa en hij extra uren heeft moeten maken. De minimale schade zou volgens de curator uitkomen op € 26.021,85. HGG Group heeft de schade betwist.
4.18.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat het vervangen van de sloten door HGG Group aan te merken is als onrechtmatig handelen. De curator heeft door dit onrechtmatig handelen extra tijd moeten besteden aan deze zaak en heeft een vordering in moeten stellen. Op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub c BW komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die de curator heeft moeten maken om een gang naar de rechter te voorkomen. De kosten in verband met de procedure worden afgedaan via het liquidatietarief. De uitvoerige brief die de curator op 16 september 2024 heeft gestuurd aan HGG Group is aan te merken als buitengerechtelijke kosten. Ook is aannemelijk geworden dat de curator in dit stadium veel heeft moeten bellen. De kantonrechter schat de te vergoeden schade voorlopig op vier uur aan werkzaamheden door de curator, wat neerkomt op € 1.618,48 (€ 404,62 per uur × vier uur).
4.19.
Voor het restant van het gevorderde schadebedrag oordeelt de kantonrechter dat dit zich niet leent voor beoordeling in kort geding. Daarvoor is nader onderzoek nodig naar de feiten. De schadevordering wordt daarom voor het overige afgewezen.
in voorwaardelijke reconventie
4.20.
HGG Group heeft haar reconventionele vorderingen ingesteld onder de voorwaarde dat de kantonrechter de vordering van de curator geheel of gedeeltelijk toewijst. Aan deze voorwaarde is voldaan. De kantonrechter komt daarom toe aan de vorderingen van HGG Group in reconventie.
Geen grondslag voor de primaire vordering onder I.
4.21.
HGG Group verzoekt de kantonrechter om de curator te veroordelen om een kopie van de verkoopovereenkomst die hij heeft gesloten met MC Participaties af te geven. Niet duidelijk is geworden wat de rechtsgrond van de vordering is. In elk geval is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat HGG Group die niet heeft aangetoond.
De vordering wordt daarom afgewezen.
Voorbijgaan aan overige primaire vorderingen
4.22.
De kantonrechter verstaat de primaire vordering van HGG Group onder II. t/m V. in samenhang met de subsidiaire vordering onder VI (die ervan uitgaat dat de rechtbank toestaat dat zaken worden verwijderd) zo dat deze gegrond is op de stelling dat HGG Group eigenaar is geworden van de zaken in de bedrijfsruimte, genoemd onder III. a tot en met h. Zoals hiervoor onder 4.13. e.v. is besproken, is HGG Group naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen eigenaar geworden van deze zaken. Om die reden gaat de kantonrechter voorbij aan de overige primaire vorderingen en komt de kantonrechter toe aan de subsidiaire vordering van HGG Group.
Bedrijfsruimte opleveren in staat zoals bij aanvang huurperiode
4.23.
HGG Group vordert dat de curator bij de verwijdering van zaken in, op of aan de bedrijfsruimte, er zorg voor dient te dragen dat de bedrijfsruimte wordt hersteld in de staat zoals blijkt uit het proces-verbaal van oplevering, behoudens normale slijtage en veroudering. De kantonrechter wijst deze vordering toe. De curator is daar namelijk toe gehouden op basis van artikel 22.1 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst. [5]
4.24.
De kantonrechter wijst af het deel van de vordering, dat voor zover de curator hier niet aan kan voldoen, de curator de zaken niet mag verwijderen. Zoals hiervoor overwogen is HGG Group geen eigenaar geworden van de onder II. a tot en met g genoemde zaken. De curator (en in dit geval de koper) is daarom gerechtigd de zaken weg te nemen.
4.25.
Gelet op de faillissementssituatie en de getoonde bereidheid van de curator om het gehuurde in de oorspronkelijke toestand op te leveren, wijst de kantonrechter de gevorderde dwangsom af. Indien HGG Group bij oplevering constateert dat de bedrijfsruimte niet is opgeleverd zoals het op grond van de algemene bepalingen wel van de curator wordt verwacht, dan zal in het kader van het toepasselijk stelsel van de Faillissementswet een eventuele vordering tot schadevergoeding moeten worden ingediend bij de curator. [6]
in conventie en voorwaardelijke reconventie
4.26.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt HGG Group om de curator en door hem aangewezen derden de onbeperkte toegang tot het pand gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] te verschaffen, gedurende 4 werkdagen, ingaande 2 werkdagen na betekening van het vonnis,
5.2.
bepaalt dat HGG Group aan de curator een dwangsom dient te betalen van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat HGG Group in gebreke blijft aan het onder 5.1 gestelde te voldoen, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt HGG Group tot betaling van een bedrag van € 1.618,48,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt de curator om er zorg voor te dragen dat bij verwijdering van een zaak in, aan of op het pand [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] , het pand wordt hersteld in de staat zoals blijkt uit het proces-verbaal van oplevering en de hierbij behorende foto’s, behoudens normale slijtage en veroudering, binnen 4 dagen na betekening van het vonnis, met inachtneming van het in conventie onder 5.1. bepaalde,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024.

Voetnoten

2.Artikel 22.5 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst luidt: “
3.Artikel 22.4 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst luidt: “
4.HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412.
5.Artikel 22.1 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst luidt: “
6.HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108.