ECLI:NL:RBNHO:2024:10357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
AWB-20_5078, 21_5945, 22_2974, 21_4868 en 22_1201
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor begeleiding in de thuissituatie en schoolsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 4 juni 2024, wordt de zaak behandeld van een eiseres die begeleiding vraagt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank behandelt meerdere zaken die betrekking hebben op de toekenning van maatwerkvoorzieningen voor begeleiding in de thuissituatie en de schoolsituatie. Eiseres, die lijdt aan selectief mutisme, heeft in het verleden ondersteuning ontvangen op basis van de Jeugdwet, maar na haar 18e verjaardag is zij overgestapt naar de Wmo 2015. De gemeente Wormerland heeft haar aanvragen voor huishoudelijke ondersteuning en begeleiding in de thuissituatie en schoolsituatie afgewezen of slechts gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omvang van de benodigde ondersteuning en dat de besluiten niet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van de Wmo 2015. De rechtbank stelt vast dat de gemeente niet heeft voldaan aan de verplichting om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres. De rechtbank herroept de besluiten van de gemeente en kent eiseres een maatwerkvoorziening toe van 59,25 uur per week, waarvan 29,15 uur in de thuissituatie en 30 uur in de schoolsituatie, tegen een uurtarief van € 36,00. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/5078, 21/5945, 22/2974, 21/4868 en 22/1201

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit Wormer, eiseres,

Wettelijk vertegenwoordigers: [naam 1] en [naam 2]
(gemachtigde: mr. R. Muurlink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland, verweerder
(gemachtigden: mr. L.K. Schouten en S. Veltman).

Inleiding

20/5078
1. Met het besluit van 24 oktober 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
1.1
Met het besluit van 18 december 2019 heeft verweerder aan eiseres de maatwerkvoorziening begeleiding bij sociaal en persoonlijk functioneren in de thuissituatie op grond van de Wmo 2015 toegekend voor de periode van 4 november 2019 tot en met 1 november 2020, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 9,5 uur per week, met een uurtarief van € 20,00.
1.2
Met het besluit van 24 december 2019 heeft verweerder de aanvraag om begeleiding in de schoolsituatie afgewezen. Dit besluit heeft verweerder herzien op 28 februari 2020. Daarbij is verweerder overgegaan tot toekenning van de maatwerkvoorziening begeleiding in de schoolsituatie (exclusief vakantieweken) voor de periode van 4 november 2019 tot en met 5 juli 2020, als pgb voor 30 uur per week met een uurtarief van € 20,00.
1.3
Met het bestreden besluit op bezwaar van 25 augustus 2020 is verweerder hierbij gebleven.
1.4
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
21/5945
2. Met het besluit van 29 september 2020 heeft verweerder de periode waarover de voorziening begeleiding in de schoolsituatie (30 uur per week) is toegekend verlengd tot en met 16 juli 2021. Met het besluit van 25 november 2020 heeft verweerder de voorziening begeleiding in de thuissituatie (9,5 uur per week) verlengd tot en met 30 april 2021.
2.1
Met het bestreden besluit op bezwaar van 9 september 2021 heeft verweerder na gegrondverklaring van de bezwaren de toegekende indicaties verlengd in afwachting van een nieuw advies. Daarbij zijn de kosten van de bezwaarfase vergoed.
2.2
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
21/4868
3. Met het besluit van 24 augustus 2021 heeft verweerder de periode waarover de voorziening begeleiding in de thuissituatie (9,5 uur per week) en in de schoolsituatie (30 uur per week) is toegekend verlengd tot en met 31 oktober 2021.
3.1
Partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep.
22/1201
4. Met het besluit van 29 oktober 2021 heeft verweerder ambtshalve de begeleiding in de thuissituatie (9,5 uur per week) en de begeleiding in de schoolsituatie (30 uur per week) verlengd tot en met 28 augustus 2022 respectievelijk 17 juli 2022.
4.1
Partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep.
22/2974
5. Met het besluit van 28 april 2021 heeft verweerder de periode waarover de voorziening begeleiding in de thuissituatie (9,5 uur per week) is toegekend verlengd tot en met 16 juli 2021. Met het besluit van 30 april 2021 is de aanvraag van eiseres voor overname of begeleiding bij huishoudelijke taken afgewezen. Met het besluit van 7 juli 2021 is de begeleiding in de thuissituatie ambtshalve tijdelijk verder verlengd tot en met 31 augustus 2021. Begeleiding voor in de schoolsituatie is niet toegekend omdat eiseres in deze periode vakantie heeft.
5.1 Met het bestreden besluit van 10 mei 2022 is verweerder bij deze besluiten gebleven. Daarnaast heeft verweerder met dit besluit op bezwaar de voorziening voor begeleiding op school verlengd vanaf 18 juli 2022 tot en met 21 juli 2023. Deze voorziening omvat begeleiding op school tijdens de 40 schoolweken voor 30 uur per week, tegen een uurtarief van € 20,00 en tijdens de 12 weken van schoolvakanties voor 10 uur per week, tegen een uurtarief van € 20,00 per uur. De voorziening voor begeleiding in de thuissituatie heeft verweerder verlengd vanaf 29 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2024. De omvang van deze voorziening heeft verweerder vastgesteld op afgerond 3 uur per week tegen een uurtarief van € 20,00.
5.2
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de verdere verlenging van de maatwerkvoorzieningen vanaf 18 juli 2022 onderscheidenlijk 29 augustus 2022, een primair besluit is. De rechtbank heeft na instemming van partijen het beroep tegen het bestreden besluit in zoverre aangemerkt als rechtstreeks beroep.
In alle zaken
6.1
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de ouders van eiseres, mevrouw [naam 3] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde S. Veldman, bijgestaan door drs. [naam 4] .
6.2
Omdat het onderzoek in de procedure niet volledig is geweest heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om te reageren op wat ter zitting is besproken. Verweerder heeft bij brief van 16 mei 2023 zijn reactie gegeven. De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 27 juli 2023 de zaken verwezen naar een meervoudige kamer.
6.3
Het onderzoek ter zitting bij de meervoudige kamer van de rechtbank heeft op 7 februari 2024 plaatsgevonden. Hieraan hebben deelgenomen: de vader van eiseres, mevrouw [naam 3] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder, bijgestaan door drs. [naam 4] .

Totstandkoming van de besluiten

7. Eiseres is bekend met selectief mutisme. Voor de beperkingen die zij daarvan ondervindt ontving zij voor haar 18e jaar hulp op grond van de Jeugdwet (Jw). Zij had een indicatie voor individuele begeleiding, in de vorm van een pgb, aanvankelijk voor 8 uur per week, later opgehoogd naar 53 uur per week (30 uur in de schoolsituatie en 23 uur in de thuissituatie), tegen een uurtarief van € 36,00. Eiseres volgt een opleiding bij Heliomare (Vmbo TL).
8. Op 26 september 2019 is eiseres 18 jaar geworden, en valt zij niet langer onder de Jeugdwet. De ouders van eiseres hebben daarom gevraagd om (voortzetting van de) individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 zowel voor wat betreft de school- als thuissituatie, en daarnaast ook voor de huishoudelijke ondersteuning. Voor op school is ook een Toelaatbaarheidsverklaring (TLV) categorie 3 afgegeven.
9. Verweerder heeft de aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning afgewezen, omdat die ondersteuning valt onder gebruikelijke hulp. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag om begeleiding medisch advies gevraagd aan A-REA, welk advies is uitgebracht op 25 november 2019. De adviserend arts concludeert dat er een noodzaak bestaat voor extra begeleiding op school en thuis. Geadviseerd wordt om (exclusief dagbesteding) 9,5 tot 12 uur aan wekelijkse begeleiding thuis te bieden. Om de precieze omvang in de schoolsituatie te kunnen bepalen acht de arts eerst nog aanvullende onderbouwing door de school nodig. Daarbij is onder meer overwogen dat eiseres, gezien haar medische problematiek en de beperkingen die daaruit voortvloeien, conform de richtlijn zorgzwaartepakketten sector GGZ 2012 in categorie ZZP 3C GGZ (Beschermd wonen met intensieve begeleiding) valt. Uit het bijbehorende cliëntprofiel blijkt onder meer dat deze cliëntgroep vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig heeft. De cliënten hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De symptomatologie is bij deze cliënten naar de achtergrond geschoven en de ‘defecten’ staan op de voorgrond. De begeleiding is dan ook met name gericht op het omgaan met deze defecten. De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig. Er is sprake van verlies van zelfregie en van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten hebben grote problemen met het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men nagenoeg niet in staat en vaak ook niet geïnteresseerd. Daarnaast zijn er forse beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken. De cliënten hebben in het algemeen begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen doorgaans met begeleiding. De cliënten hebben in het algemeen intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies. De aard van het begeleidingsdoel is stabilisatie en continuering van de situatie dan wel ontwikkelingsgericht. Er kan echter ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Ten aanzien van ADL hebben de cliënten in het algemeen behoefte aan toezicht of stimulatie met betrekking tot de persoonlijke verzorging. Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in het algemeen geen hulp nodig. Bij deze cliënten kan terugkerend sprake zijn van enige gedragsproblematiek, maar die is hanteerbaar in de context van voortdurende begeleiding. Dit speelt met name bij reactief gedrag met betrekking tot interactie. De psychiatrische problematiek bij deze cliënten varieert van passief tot actief. De psychiatrische symptomen zijn bij tijd en wijle lastig onder controle te krijgen; dan is intensivering van zorg gewenst (of bijstelling van medicatie).De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid te leveren. De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort).
10. Aan de hand van dit advies heeft verweerder een indicatie afgegeven voor 9,5 uur aan begeleiding in de thuissituatie, in de vorm van een pgb, met een uurtarief van € 20,00. Verweerder heeft ook een eigen berekening gemaakt aan de hand van de in het budgetplan opgevoerde taken. Verweerder ziet veel van de daarin genoemde taken als gebruikelijke ondersteuning binnen een normale gezinsstructuur en komt uit op een totale behoefte aan ondersteuning van 4 uur per week. De ruimte tussen de berekende 4 uur en de toegekende 9,5 uur ziet verweerder als een bandbreedte voor het onderbrengen van verschillende activiteiten. Nadat nadere informatie van de school is verkregen heeft verweerder een indicatie afgegeven voor 30 uur aan begeleiding in de schoolsituatie voor de duur van het schooljaar, als pgb met een uurtarief van € 20,00.
11. Omdat de commissie bezwaarschriften concludeerde dat het medisch advies niet toereikend is om de besluiten op te baseren, heeft verweerder besloten tot het vragen van nadere adviezen. In de tussentijd heeft verweerder telkens, al dan niet op verzoek dan wel ambtshalve, de maatwerkvoorzieningen begeleiding in de thuissituatie (9,5 uur per week à € 20,-) en in de schoolsituatie, tijdens de schoolweken (30 uur per week à € 20,00) verlengd.
12. Verweerder heeft in augustus 2020 Argonaut verzocht om advies. Het advies, opgesteld door een paramedisch adviseur, is uitgebracht op 22 oktober 2020. In dit advies is de hulpvraag en hetgeen nog opgelost moet worden alsook hetgeen reeds aan hulp aanwezig is uitgebreid omschreven. In de beschouwing is ook het dagverhaal uitvoerig omschreven. Verweerder stelt bij de ontvangst van dat adviesrapport evenwel veel gebreken te hebben geconstateerd en daarom concretiserende vragen te hebben gesteld, waarna de stafarts van Argonaut het advies heeft ingetrokken.
13. Verweerder heeft op 2 juni 2021 JPH Consult benaderd. Die brengt advies uit op 22 juni 2021. Een medisch adviseur (arts) en een VORM adviseur (psychologisch) adviseren tot toekenning van in totaal 59,25 uur aan begeleiding, onder te verdelen in 30 uur per week voor de inzet van professionele begeleiding voor de schoolgang, gedurende het hele jaar, ook in vakantietijd, en 29,15 uur informele begeleiding vanuit de thuissituatie. De adviseurs geven aan dat het gaat om een zeldzame problematiek die grote beperkingen geeft in het dagelijks functioneren, waarbij op veel momenten van de dag continu aansturing en begeleiding nodig is. Verweerder heeft ter verduidelijking aanvullende vragen gesteld, maar omdat die onvoldoende helderheid boden heeft verweerder dit advies terzijde gesteld.
14. Verweerder heeft vervolgens in oktober 2021 advies gevraagd aan Trompetter & Partners. Dit advies is uitgebracht op 15 april 2022. De adviserend arts heeft geconcludeerd dat er sprake is van duurzame medische problematiek, die leidt tot beperkingen op meerdere terreinen van het dagelijks functioneren waardoor ondersteuning in functioneren thuis, sociaal functioneren en voor volgen opleiding noodzakelijk is. Geadviseerd wordt tot onveranderde voortzetting van de gekozen opleidingsondersteuning tot afronding van de opleiding, ook in vakanties. Voor alle contacten en activiteiten buiten de woning vindt de arts begeleiding aangewezen. Vanwege het selectief zijn van de aandoening is in de thuissituatie relatief kortdurende aansturing controle en het praktisch oefenen van vaardigheden aangewezen. Situaties waarin de dagelijkse routine wordt doorbroken vereisen een doorlopende aansturing. Ook wordt aangegeven dat ‘beschermd wonen’ aan de orde is ingeval van een wens tot zelfstandig gaan wonen.
15. Verweerder heeft daarop de omvang van de te verstrekken begeleiding in de thuissituatie bepaald op 155 minuten/2,58 uur per week, afgerond naar boven op 3 uur per week. Verweerder beschrijft in een als bijlage bij het bestreden besluit gevoegd overzicht aan de hand van het budgetplan welke hulp hij tot gebruikelijke of niet gebruikelijke hulp rekent. Deze voorziening wordt toegekend vanaf 29 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2024 (als pgb tegen een uurtarief van € 20,-). De begeleiding op school omvattende 30 uur per week tijdens de 40 schoolweken wordt voortgezet en daarnaast wordt toegekend 10 uur per week tijdens de 12 weken van schoolvakanties (als pgb tegen een uurtarief van € 20,-) vanaf 18 juli 2022 tot en met 21 juli 2023. Verweerder heeft geen indicatie voor overname of begeleiding bij de huishoudelijke taken toegekend. Verweerder heeft voorts de voorwaarde gesteld dat het pgb budget beheerd moet worden door iemand die onafhankelijk is van de persoon die de daadwerkelijke ondersteuning biedt. Verweerder acht in de thans gehanteerde opzet de objectiviteit onvoldoende gewaarborgd. Er dient in de optiek van verweerder een andere budgetbeheerder te worden ingesteld.

Standpunt eiseres

16. Eiseres voert, samengevat, aan dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De toegekende voorziening is volgens eiseres niet toereikend om aan haar hulpvraag te voldoen. Verweerder had meer uren begeleiding moeten toekennen. De 30 uur begeleiding in de schoolsituatie moet ook worden ingezet in vakantietijd en moet doorlopen tot de einddatum van de opleiding. De werkelijke zorgbehoefte in de thuissituatie is veel groter. Volgens eiseres neemt verweerder ten onrechte aan dat sprake is van gebruikelijke hulp.
Eiseres vindt dat verweerder had moeten aansluiten bij de adviezen van JPH-consult dan wel een pgb voor beschermd wonen in de thuissituatie had kunnen verstrekken.
Eiseres begrijpt niet dat verweerder de rapportage van JPH-consult niet heeft gevolgd omdat die rapportage aan de volgens het bestuursrecht te stellen eisen voldoet. Eiseres wijst hierbij ook op het advies van de bezwaarschriftencommissie. Eiseres heeft de indruk dat verweerder veeleer bezig was met shoppen naar een hem welgevallig advies.
Eiseres wijst erop dat verweerder aangeeft bij de totstandkoming van het besluit van 10 mei 2022 een externe adviseur met passende deskundigheid te hebben geraadpleegd, maar daarover is zij nimmer geïnformeerd. Haar is niet duidelijk wie die deskundige is en waaruit zijn deskundigheid zou volgen.
Eiseres kan zich voorts niet vinden in het vastgestelde uurtarief. Dat tarief is volgens eiseres te laag om goede zorg in te kunnen kopen. Verder betwist eiseres dat de onafhankelijkheid van haar vader als budgetbeheerder onvoldoende gewaarborgd zou zijn. Eiseres ziet niet in waarom hij niet als budgetbeheerder zou kunnen optreden. Eiseres geeft de rechtbank in overweging zonodig een eigen deskundige in te schakelen.

Beoordeling door de rechtbank

17. De rechtbank moet beoordelen of verweerder met de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening (vanaf 4 november 2019: 9,5 uur individuele begeleiding per week thuis en 30 uur in de schoolweken, vanaf 29 augustus 2022: 3 uur individuele begeleiding per week thuis en vanaf 18 juli 2022: 30 uur in de schoolweken en 10 uur per week tijdens de schoolvakanties) heeft voldaan aan de in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 opgelegde verplichting een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin eiseres in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
Wat is het beoordelingskader
18. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Afbakening geschil
18. Niet ter discussie staat dat eiseres intensieve begeleiding nodig heeft vanwege haar aandoening. Om die reden heeft verweerder ook een maatwerkvoorziening begeleiding toegekend. De toegekende voorziening is een voorziening als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 (ambulante begeleiding). Op de zittingen is, in aansluiting op het door A-REA en Trompetter & Partners vastgestelde zorgzwaartepakket van eiseres (hetgeen overigens niet in geschil is), ook besproken de inzet van het pgb voor beschermd wonen (ex artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 jo artikel 11b., vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wormerland 2020, hierna: de Verordening). Het staat de gemeente immers vrij (beleidsmatig) om een voorziening als bedoeld in het vierde lid van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 in te zetten in een thuissituatie [1] , als dat een passende bijdrage zou leveren aan zelfredzaamheid en participatie. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat de gemeente, zoals ook blijkt uit de e-mail van 10 juli 2019 naar aanleiding van de aanvraag van eiseres van 7 juli 2019, de mogelijkheid van een indicatie voor beschermd wonen in de thuissituatie de vorm van een pgb uitdrukkelijk mogelijk acht. Verweerder wordt dan ook niet gevolgd in zijn op de zitting van 9 mei 2023 en reactie van 16 mei 2023 eerst ingenomen standpunt dat de maatwerkvoorziening beschermd wonen in de vorm van een pgb in de thuissituatie in de Wmo 2015 niet mogelijk is. Evenmin wordt verweerder gevolgd in zijn daarbij ingenomen standpunt dat de Verordening in zoverre onverbindend moet worden geacht. Echter, waar het eiseres uiteindelijk om gaat is dat er voldaan wordt aan haar zorgvraag, namelijk toekenning van een passende voorziening ten behoeve van haar zelfredzaamheid en participeren in de maatschappij waarmee zij zolang mogelijk in de eigen woonomgeving kan blijven wonen. De gemachtigde van eiseres heeft op de zittingen aangegeven dat het eiseres om het even is welke van de voorzieningen wordt gekozen, mits in de door eiseres gevraagde zorgbehoefte wordt voorzien. De rechtbank zal derhalve de door verweerder toegekende voorziening als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beoordelen, en indien dat oordeel aan het gevraagde tegemoetkomt, de weg langs artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 verder onbesproken laten.
20. Het geschil spitst zich in de kern toe op de vaststelling door verweerder van de omvang (en duur) van de benodigde ondersteuning in de thuissituatie en in de schoolsituatie en op de hoogte van het vastgestelde uurtarief. Verder ziet het geschil nog op het budgetbeheer. Eiseres kon zich aanvankelijk ook niet vinden in de afwijzing van ondersteuningsuren bij huishoudelijke taken, maar die beroepsgrond is komen te vervallen. De gemachtigde heeft op zitting aangegeven dat die taken moeten worden begrepen onder de begeleiding thuis.
20. Uit artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 volgt dat verweerder voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. In de rechtspraak is een stappenplan uiteengezet aan de hand waarvan dat onderzoek dient te worden verricht. Verweerder moet allereerst vaststellen wat de hulpvraag is (stap 1). Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (stap 2). Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie (stap 3). Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4).
Oordeel van de rechtbank
22. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn onderzoek niet heeft verricht volgens het in de rechtspraak ontwikkelde stappenplan zoals hiervoor omschreven. De bestreden besluiten vertonen in dit opzicht gebreken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Stappenplan

23. De rechtbank stelt vast dat de eerste en de tweede stap van het onderzoek hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft op basis van het plan van aanpak en de gegeven medische adviezen beoordeeld wat de hulpvraag van eiseres is en ook welke problemen door haar in dit kader worden ondervonden. Bij de beoordeling van de vraag welke ondersteuning naar aard en naar omvang nodig is (stap 3) en het onderzoek naar de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door anderen uit het netwerk en de voorliggende voorzieningen (stap 4) is het aan verweerder om, zonodig met inschakeling van specifieke deskundigheid, te komen tot passende keuzes.
24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder stap 3 onvoldoende zorgvuldig heeft verricht en onvoldoende heeft onderbouwd. Uit het adviesrapport van Trompetter & Partners, wat door verweerder aan de uiteindelijke besluitvorming ten grondslag is gelegd, volgt namelijk niet wat de omvang moet zijn van de begeleiding die moet worden geboden. In dat adviesrapport wordt alleen vermeld welke ondersteuning naar aard nodig is. De adviseur geeft onder het kopje ‘beantwoording van de vragen van de gemeente’ bij punt 15 ook nadrukkelijk aan dat het rapport met name alleen ingaat op de aard van de ondersteuning omdat de gemeente verzoekt geen uitspraak over de omvang te doen. Door de omvang van de benodigde hulp niet in kaart te (laten) brengen is stap 3 onvoldoende onderzocht.
25. Pas als de totale aard en omvang van de hulp is vastgesteld, kan verweerder bij stap 4 bekijken welke hulp van de totaal benodigde hulp naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders en broers [2] . Hieruit volgt dat stap 4 evenmin goed is uitgevoerd.
26. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat een externe adviseur de stappen 3 en 4 heeft onderzocht overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is op welke deskundigheid deze beoordeling dan is gestoeld. Verweerder geeft er in het bestreden besluit van 10 mei 2022 blijk van bij de totstandkoming van de uiteindelijke besluitvorming een externe adviseur met passende deskundigheid te hebben geraadpleegd. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is op te maken wie die deskundige is en waaruit zijn deskundigheid zou volgen. Eiseres merkt dat terecht op, net als dat zij daarover nimmer is geïnformeerd. Op de zitting van 7 februari 2024 is aangegeven dat drs. [naam 4] (hierna: [naam 4] ), die ook is meegekomen naar de beide zittingen bij de rechtbank, verweerder heeft geadviseerd en dat hij vanaf medio 2021 bij de besluitvorming is betrokken. Naar de rechtbank aanneemt ziet deze advisering op de juridische beoordeling. Dat [naam 4] over passende deskundigheid zou beschikken ten aanzien van het ziektebeeld selectief mutisme, is de rechtbank niet gebleken. Orthopedagogisch onderlegd zijn is niet per definitie hetzelfde als het beschikken over specifieke kennis van het ziektebeeld.
Overigens zijn bij de juridische advisering ook vraagtekens te plaatsen. Zoals ter zitting op 7 februari 2024 is gebleken is de brief van verweerder van 16 mei 2023 van de hand van [naam 4] . Bevestigd is dat in die reactie (p. 4, de een na laatste alinea van onder) de al in overweging 19. genoemde e-mail van 10 juli 2019 onjuist wordt aangehaald, en dit het gevolg is van het feit dat [naam 4] de reactie heeft opgesteld zonder van die e-mail alsook van andere dossierstukken, te hebben kennisgenomen. Verweerder kan worden verweten reacties als deze in te zenden zonder zich van de juistheid daarvan te vergewissen. Ook is bevestigd dat [naam 4] van de brief van de rechtbank 27 juli 2023 in reactie op de brief van 16 mei 2023 geen kennis heeft genomen.
Gebruikelijke hulp
27. Verweerder stelt zich kennelijk op het standpunt dat het begrip ‘gebruikelijke hulp’ onder de Wmo 2015 fundamenteel anders wordt ingevuld dan voorheen onder de AWBZ en dat ook in de rechtspraak ten aanzien van dit begrip intussen een nieuwe, strengere, lijn is ingezet. Op de zitting is van de kant van verweerder hierover aangegeven dat de Wmo 2015, anders dan de AWBZ, niet spreekt over (boven)gebruikelijke zorg, maar over gebruikelijke en niet-gebruikelijke hulp, daarbij uitgaande van de eigen kracht. Volgens verweerder is aanvankelijk, na de overgang vanuit de AWBZ naar de Wmo 2015, nog vooral geïndiceerd op basis van het oude en onbruikbare AWBZ-beleid. Nu is door verweerder dat strengere beleid van de Wmo 2015 gehanteerd.
27. De rechtbank kan de redenering van verweerder niet volgen. Dat de definitie van gebruikelijke hulp onder de Wmo 2015 ruimer is dan gebruikelijke zorg onder de AWBZ blijkt niet uit de wet en parlementaire geschiedenis. Wat daaruit wel blijkt is dat de definitie ‘gebruikelijke hulp’ in de Wmo 2015 is afgeleid van de definitie van ‘gebruikelijke zorg’ in de AWBZ.
27. Gebruikelijke hulp is gedefinieerd in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Gebruikelijk onder de AWBZ (volgens artikel 1, onder b en artikel 2, derde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en bijlage 3 van de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014) was: zorg die naar algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving moet worden geboden en waarop de verzekerde redelijkerwijs is aangewezen. In essentie verschillen die definities niet.
27. Uit de hierna volgende passages uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever ook niet heeft beoogd hier onderscheid te maken.
“Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Gemeenten zullen op het punt van de gebruikelijke hulp beleid moeten ontwikkelen. Anders zou er sprake kunnen zijn van toeval of van willekeur [3] .”
31. In de Nota naar aanleiding van het nader verslag [4] reageert de staatssecretaris op vragen vanuit de Tweede Kamer over de gehanteerde terminologie:

Het verschil in terminologie waar de leden van de CDA-fractie op doelen, hangt samen met het verschil in de terminologie van de verschillende wetten. In de AWBZ en het wetsvoorstel Wlz draait het om een aanspraak op zorg; om die reden is in die wetgeving de term «gebruikelijke zorg» gehanteerd. (…) In de Wmo 2015 draait het niet om zorg, maar om ondersteuning, d.w.z. hulp van de kant van de gemeente. Om die reden is in het wetsvoorstel de term «gebruikelijke hulp» gebruikt; (…) Anders dan de leden van de CDA-fractie menen, is in het wetsvoorstel wel een definitie van «gebruikelijke hulp» opgenomen (artikel 1.1.1); deze is afgeleid van die van gebruikelijke zorg in de AWBZ-sfeer. (…) Ik wijs er echter op dat dit, anders dan de leden van de CDA-fractie veronderstellen, niet betekent dat het college bepaalt wat op dit punt redelijkerwijs van iemand verwacht mag worden. Het gaat om algemeen aanvaarde opvattingen; het college zal het bestaan van die algemeen aanvaarde opvattingen dus aannemelijk moeten maken. (…).”.
32. Uit de wetsgeschiedenis volgt verder dat de wetgever het wenselijk acht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen en ook dat gemeenten in individuele situaties telkens een zorgvuldige afweging dienen te maken.
In de Memorie van Toelichting [5] staat hierover het volgende:
“De gemeente kan in de verordening, met inachtneming van de in dit wetsvoorstel opgenomen definitie, nader invullen wat in dit kader verstaan wordt onder «gebruikelijke hulp» van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het wordt wenselijk geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat in voorkomende gevallen sprake is van toeval of van willekeur. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van aanvrager, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie.”
33. In de Nota naar aanleiding van het verslag [6] staat nog het volgende:

De regering is van mening dat je van een huisgenoot daar waar nodig en
mogelijk een bijdrage mag verwachten aan de participatie en zelfredzaamheid van een cliënt. Bij de beoordeling van de mate waarin ondersteuning nodig is, zal er zorgvuldig gekeken moeten worden naar de specifieke situatie van de cliënt en zijn gezinsleden. In het wetsvoorstel is gebruikelijke hulp gedefinieerd als: «hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten». Ik vind het wenselijk dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat in voorkomende gevallen sprake is van toeval of van willekeur. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van aanvrager, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie (…).”
34. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn beleid (artikel 2.3.1.2 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wormerland 2020, hierna: de Beleidsregels) heeft vastgelegd wat hij onder ‘gebruikelijke hulp’ verstaat: hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Ondersteuning door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.
34. Hoe verweerder dit beleid in concreto heeft toegepast is voor de rechtbank niet na te gaan. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de hulp die door verweerder (kennelijk) als gebruikelijk is aangemerkt, op grond van algemeen aanvaarde opvattingen redelijkerwijs niet van een ouder of broer van een jongvolwassene van 22 jaar mag worden verwacht.
De rechtbank kan zich verder niet onttrekken aan de indruk dat verweerder zich bij de totstandkoming van dit beleid vooral heeft laten leiden door een bij de gemeente kennelijk gaande transitie naar een strenger beleid. Dit valt af te leiden uit de volgende bewoordingen in het bestreden besluit van 10 mei 2022:

Gemeente Wormerland is ook onderdeel van deze ontwikkeling. Zo kan het gebeuren dat enige tijd geleden anders werd geïndiceerd dan nu geïndiceerd wordt. De situatie van [eiseres] is daar een voorbeeld van. In deze beschikking is het strengere beleid van de Wmo 2015 gehanteerd. In het verleden is vooral geïndiceerd op basis van de oude en onbruikbare AWBZ-beleid.”
36. Het verhandelde op de zittingen bevestigt ook die indruk. De insteek bij de beoordeling van een aanvraag om begeleiding op grond van de Wmo 2015 moet echter juist zijn om vanuit de hulpvraag te komen tot wat nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager, om zolang mogelijk in eigen leefomgeving te kunnen blijven.
Tarief
37. In artikel 11b. vijfde lid, onder a, van de Verordening staat dat voor wat betreft de hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk wordt aangesloten bij (het tarief per uur in het eerste lid van) artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg. Dus het informele tarief. De rechtbank acht dit voor de begeleiding thuis navolgbaar. Dat geldt echter niet voor de begeleiding in de schoolsituatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende onderbouwd dat het toegekende pgb voor begeleiding in de schoolsituatie ontoereikend is om de benodigde zorg te bekostigen.

Budgetbeheer

38. Artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 stelt, voor zover van belang, als voorwaarde voor het verstrekken van een pgb dat de cliënt naar het oordeel van het college met hulp van zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. In artikel 3.2 van de Beleidsregels wordt aangegeven dat als iemand uit het netwerk het budget beheert die moet aantonen bekwaam te zijn en een onafhankelijke positie in te nemen. De beheerder van het budget kan niet de zorgverlener zijn omdat de beheerder ook verantwoordelijk is voor het borgen van de kwaliteit van de zorg, en dus een onafhankelijke positie moet kunnen innemen ten opzichte van de zorgverlener.
38. Met het standpunt van verweerder dat de objectiviteit onvoldoende zou zijn gewaarborgd kan de rechtbank zich niet verenigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de huidige opzet, waarbij de vader van eiseres het budget beheert al vele jaren op dezelfde manier plaatsvindt en al die jaren ook probleemloos is verlopen. De voorwaarde die verweerder stelt is daarom niet houdbaar.

Overschrijding redelijke termijn

40. Eiseres maakt voorts aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
41. Eiseres heeft op 27 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 24 oktober 2019 (het eerste primaire besluit in de beroepsprocedure 20/5078). Verweerder heeft op 25 augustus 2020 op dit bezwaar beslist. Tussen de ontvangst van dat bezwaarschrift en het doen van deze uitspraak is meer dan twee jaar verstreken. Die tweejaarstermijn is met twee jaar en ruim zes maanden overschreden. Er zijn geen factoren geweest die een dergelijke mate van overschrijding kunnen rechtvaardigen. Op grond van vaste rechtspraak wordt een immateriële schadevergoeding van € 500,00 toegekend voor ieder half jaar of gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden. Eiseres heeft daarom recht op € 3.000,00 schadevergoeding.
41. De rechtbank stelt vast dat de behandeling van het bezwaar meer dan een half jaar in beslag heeft genomen (overschrijding van 1x de termijn van een half jaar = € 500,00) en de behandeling van het beroep bijna vier jaar heeft geduurd (overschrijding van 5 x de termijn van een halfjaar = € 2.500,00. De overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase is aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 500,00 en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een bedrag van € 2.500,00 aan eiseres.
43. Er is sprake van gezamenlijke behandeling van meerdere zaken, die inhoudelijk betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Eventuele overschrijding van de redelijke termijn in de andere zaken leidt dan niet tot vergoeding van meer immateriële schade [7] .

Conclusie en gevolgen

44. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb. Dit betekent dat de bestreden besluiten voor zover hiervoor is overwogen voor vernietiging in aanmerking komen.
44. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de beschikbare medische adviezen en mede in aanmerking genomen de duur en het verloop van de procedure, ook indachtig het verhandelde op de zittingen, acht de rechtbank het aangewezen om het geschil finaal te beslechten.
44. De rechtbank zal het medisch advies van JPH Consult volgen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in dit adviesrapport, opgesteld door een arts en een psycholoog, op basis van een huisbezoek in aanwezigheid van eiseres en na contact met de behandelaar, begeleider en ouders, helder wordt beschreven welke problemen eiseres ondervindt bij haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, de problemen concreet in kaart zijn gebracht en voorts is aangegeven welke ondersteuning naar aard en ook naar omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres, zowel in de thuis-, als de schoolsituatie. Ook geven de adviseurs concreet antwoord op vragen over ‘gebruikelijke hulp’. Van de kant van verweerder is overigens op zitting ook erkend dat het rapport van JPH Consult zorgvuldig en concludent is. Dat rapport is niet door verweerder gevolgd omdat het in de visie van verweerder niet binnen de kaders van de WMO 2015 (de definitie gebruikelijke hulp) zou zijn in te passen. Over het standpunt wat verweerder hierover inneemt heeft de rechtbank zich in de rechtsoverwegingen 27-36 uitgelaten. De rechtbank neemt hierbij ook het advies van de commissie bezwaarschriften Wormerland over het terzijde stellen van het advies van JPH Consult in aanmerking.
44. De rechtbank bepaalt dat er aan eiseres een maatwerkvoorziening begeleiding individueel toekomt in de vorm van een pgb ter grootte van 59,25 uur per week, waarvan 29,15 uur in de thuissituatie naar een uurtarief van € 20,00 en 30 uur per week voor de inzet van professionele begeleiding voor de schoolgang, gedurende het hele jaar, ook in vakantietijd, tegen een uurtarief wat de rechtbank vaststelt op € 36,00 per uur, voor de periode van 4 november 2019 tot en met 31 augustus 2024.
48. De rechtbank herroept de desbetreffende primaire besluiten en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de desbetreffende primaire- en de in zoverre vernietigde besluiten. Dit betekent dat verweerder geen nieuwe besluiten op bezwaar meer hoeft te nemen.
49. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,00. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling daarvan. De gemachtigde heeft (voor zover nog niet vergoed) zes bezwaarschriften die voor vergoeding in aanmerking komen ingediend (waarvan er twee zijn behandeld als rechtstreeks beroep),drie beroepschriften ingediend en heeft aan twee zittingen van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 8119,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt voor zover hiervoor is overwogen de besluiten van 25 augustus 2020, 9 september 2021, 24 augustus 2021, 29 oktober 2021 en 10 mei 2022;
- herroept de desbetreffende primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de in zoverre vernietigde besluiten;
- bepaalt dat aan eiseres een maatwerkvoorziening begeleiding individueel toekomt in de vorm van een pgb ter grootte van 59,25 uur per week, waarvan 29,15 uur in de thuissituatie naar een uurtarief van € 20,00 en 30 uur per week voor de inzet van professionele begeleiding voor de schoolgang, gedurende het hele jaar, ook in vakantietijd, tegen een uurtarief wat de rechtbank vaststelt op € 36,00 per uur, voor de periode van 4 november 2019 tot en met 31 augustus 2024;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 500,00 aan schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van € 2500,00 aan schadevergoeding aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van in totaal € 246,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 8119,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. L.M. Kos, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 1.1.1
-Begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
-Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
-Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°.ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
-Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.
-Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 2.3.2
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
2. Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
3. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
5. Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.
6. Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
7. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
8. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
9. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Artikel 2.3.5
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
2. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
5. De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat,
afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,
onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,
betaalde werkzaamheden,
scholing die de cliënt volgt of kan volgen,
ondersteuning ingevolge de Participatiewet,
de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.
6. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
7. Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.
9. De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.
Artikel 2.3.6
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
4. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
5. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:
a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;
indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.
6. Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wormerland 2020

Artikel 11b. de hoogte van het pgb
|(…)
4. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen bedraagt 75% van de kostprijs van de voorziening die het college in natura zou verstrekken, exclusief het bedrag voor ‘wonen’.
(…)

Voetnoten

1.Zie de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 december 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 25657, nr. 224) en de handreiking van de VNG ‘Pgb beschermd wonen’. Zie ook ECLI:NL:CRVB:2018:819.
3.Memorie van toelichting TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 114
4.Kamerstukken II 2013-2014, 33841, nr. 64, p. 71
5.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 28-29
6.Kamerstukken 2013-2014, 33841, nr, 34, p. 140