ECLI:NL:RBNHO:2023:9822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/338916 / JU RK 23-609 en C/15/342694 / JU RK 23-1186
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot de minderjarige [de minderjarige]. In de eerste zaak, C/15/338916 / JU RK 23-609, heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd voor de duur van negen maanden, tot 7 juni 2024. Dit besluit is genomen omdat de minderjarige klem zit tussen de ouders, die verwikkeld zijn in een langdurige en heftige strijd. De rechtbank oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om het belang van de minderjarige voorop te stellen, wat leidt tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een pleeggezin verblijft waar zij zich beter ontwikkelt en dat een terugplaatsing bij de vader op dit moment niet in haar belang is.

In de tweede zaak, C/15/342694 / JU RK 23-1186, heeft de rechtbank de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het perspectiefbesluit van de GI te toetsen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een perspectiefbesluit niet via de geschillenregeling van artikel 1:262b BW aan de rechtbank kan worden voorgelegd. Dit betekent dat de GI niet kan verzoeken om een beslissing over het opvoedperspectief van de minderjarige, omdat dit niet binnen de reikwijdte van de wet valt. De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige een veilige en stabiele opvoedomgeving heeft, vrij van de conflicten tussen haar ouders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
verlenging ondertoezichtstelling, verlenging uithuisplaatsing, geschil ex artikel 1:262b BW
zaaknummers: C/15/338916 / JU RK 23-609 (verl.ots/uhp) en
C/15/342694 / JU RK 23-1186 (geschil ex artikel 1:262b BW)
Beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 2 oktober 2023
in de zaken van:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] ,
waarin als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. D.H. Bialkowski, kantoorhoudende te Amsterdam,
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. P. Wieringa, kantoorhoudende te Zaandam.
en waarin als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem.

1.Het verloop van de procedures

1.1.
Het verloop van de procedure met
zaaknummer C/15/338916 / JU RK 23-609blijkt uit:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 26 mei 2023 en de daarin vermelde stukken;
  • de brief van de GI van 15 augustus 2023;
  • de door de moeder ter zitting van 4 september 2023 overgelegde stukken.
1.2.
Het verloop van de procedure met
zaaknummer C/15/342694 / JU RK 23-1186blijkt uit:
  • het verzoek, met bijlagen, van de GI van 1 augustus 2023, ingekomen bij de rechtbank op 4 augustus 2023;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader van 31 augustus 2023, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum;
  • de door de moeder ter zitting van 4 september 2023 overgelegde stukken.
1.3.
Bij voornoemde beschikking van 26 mei 2023 in de zaak met zaaknummer C/15/338916 / JU RK 23-609 heeft de kinderrechter – voor zover hier van belang – het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] toegewezen tot 7 oktober 2023 en de behandeling daarvan voor het overige aangehouden, in afwachting van de behandeling van de zaak voor de meervoudige kamer.
1.4.
De gelijktijdige behandeling van beide zaken heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2023. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Bialkowski;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Wieringa;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
Aan de moeder is ter zitting bijstand verleend door een tolk in de Spaanse taal.
1.5.
[de minderjarige] is op 1 september 2023 door de voorzitter in raadkamer gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De NIFP-rapporten

2.1.
Het NIFP heeft op verzoek van de GI familierechtelijk psychologisch onderzoek gedaan naar de moeder, de vader en [de minderjarige] . Het onderzoek is uitgevoerd door [GZ-psycholoog] (GZ-psycholoog) en [kinder-& jeugd GZ,-psycholoog] (kinder-& jeugd GZ,-psycholoog) die op 28 maart 2023 hun gezamenlijk verslag met betrekking tot ieder gezinslid hebben uitgebracht. Die drie NIFP-rapporten zijn op 18 april 2023 door de GI in de zaak met zaaknummer C/15/338916 / JU RK 23-609 aan de rechtbank overgelegd.
2.2.
In het rapport van 28 maart 2023 betreffende de moeder wordt door de rapporteurs het volgende geconcludeerd.
A1. [de minderjarige] is een inmiddels 11-jarig meisje, dat al van voor haar geboorte klem zit in de heftige strijd tussen haar ouders. Zij heeft zich ontwikkeld tot een gemiddeld intelligent meisje met een licht vertraagde sociaal-emotionele ontwikkeling. Zij heeft een laag zelfbeeld, heeft een neiging zich terug te trekken en is niet in staat tot adaptieve emotieregulatie-vaardigheden. Daarbij zijn de hechtings- en identiteitsontwikkeling belast. [de minderjarige] is sterk gesloten over de eigen ‘binnenwereld’ (namelijk de eigen gedachten en emoties), hetgeen anders is dan wordt verwacht bij de leeftijdsfase. Zij gaat sterk uit van eigen wensen en behoeften, streeft deze na zonder rekening te houden met (belangen van) anderen en zij toont geen emoties. Dit duidt op een zorgelijke identiteitsontwikkeling.
[de minderjarige] heeft zich ten gevolge van de strijd tussen ouders ontwikkeld als een emotioneel onthecht en gesloten meisje, dat zich pleasend opstelt in contacten, doch makkelijk ontregelt waar zij te weinig structuur krijgt. Zodra onderzoeker in het onderzoek haar ouders ter sprake bracht, viel op dat [de minderjarige] direct verkrampte en zich volledig afsloot, waarbij ze niet in staat was op enigerlei wijze over papa en of mama te praten. Dit duidt minstens op zeer heftige loyaliteitsproblematiek. Zij verblijft sinds bijna twee jaar in diverse pleeggezinnen, hetgeen haar gevoel van veiligheid geenszins goed gedaan heeft. Hierbij is echter wel duidelijk geworden dat zij door de afstand tot het conflict rust ervaart, waardoor haar gedragsproblemen afgenomen zijn, het risico op (morbide) obesitas afgenomen is en de kans is toegenomen dat zij haar ontwikkelingstaken kan gaan oppakken.
A2. Moeder is een gepassioneerde, liefhebbende vrouw die zeer structuurbehoeftig is vanuit grote innerlijke instabiliteit. Er is sprake van een instabiele persoonlijkheidsstructuur, waarbij onder druk moeders angsten en emoties uitvergroot worden en zij een heftig gevoelsleven toont. Moeder is feitelijk basaal angstig voor verlatingen, kritiek en afwijzing, waardoor relaties snel destabiliseren en fragiel aanvoelen. Zij is feitelijk van de ander afhankelijk om stevigheid te bieden, doch daardoor altijd alert op waar ze minder geaccepteerd wordt. Deze borderlinedynamiek verklaart ook waarom moeder, ondanks het besef dat vele problemen in stand gehouden worden door haar gebrekkige begrip van de Nederlandse taal, nog niet in staat geweest is tot het verbeteren van haar taalvaardigheden; zodra zij spanning ervaart, blokkeert zij grotendeels in haar functioneren en wordt geleid door haar emoties en angst, waarbij ook sprake kan zijn van realiteitstoetsingsproblemen. Haar als laag tot beneden gemiddeld ingeschatte cognitieve mogelijkheden, spelen hierbij tevens een rol. Zij is, passend bij de problematiek, bij ontbreken van afdoende structuur/veiligheid, geneigd haar emoties te projecteren (bij de ander waar te nemen) om deze hanteerbaar te houden. Zo kan zij angst en verdriet bij zichzelf verwarren met die van haar kind en woede bij haar partner.
A3. Er is sprake van lage tot beneden gemiddelde cognitieve vermogens [bij de moeder].
A4. Bij moeder kan gesproken worden van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
B1. [de minderjarige] , een meisje dat klem zit in het loyaliteitsconflict hetgeen haar ontwikkeling in negatieve zin bepaalt, heeft in de eerste plaats een opvoedsituatie nodig waarin zij niet belast wordt met de strijd tussen haar ouders. Om uit het loyaliteitsconflict te kunnen blijven, is (verder) opgroeien in een neutraal en perspectief biedend pleeggezin noodzaak. Zij heeft het nodig dat de ouders in staat zijn om op een ‘conflictvrije manier’ neutraal met en over elkaar kunnen communiceren. Dit is een voorwaarde om onbelast op te kunnen groeien.
Ook is voor het psychisch welbevinden en de gezonde ontwikkeling van [de minderjarige] essentieel dat zij de ruimte krijgt (en ook de toestemming van de andere ouder hiervoor) om met beide ouders een vertrouwensband op te bouwen. Zo kunnen de voor de ontwikkeling schadelijke loyaliteitsconflicten afnemen en ontstaat er ruimte voor een gezonde identiteitsontwikkeling.
Juist vanwege de bezwaarde hechtingsgeschiedenis, is het ervaren van veiligheid in de opvoedomgeving van groot belang. [de minderjarige] heeft hierdoor meer dan een ander kind behoefte aan aandacht, houvast, structuur, begrenzing, controle en voorspelbaarheid in een stabiele, rustige en voorspelbare opvoedomgeving. Daarbij dienen regels en consequenties door de opvoeders duidelijk te worden gehanteerd. Dit is zeker van belang gezien de langdurige onrust en instabiliteit in het leven tot nu toe en met het oog op de naderende ontwikkelingsfase van de puberteit.
Omdat [de minderjarige] moeite heeft om te gaan met spanningen en emoties, is belangrijk dat zij wordt ondersteund om op een actieve en adaptieve manier om te gaan met negatieve emoties. Om de gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling verder te stimuleren heeft [de minderjarige] opvoeders nodig die oog hebben voor haar emoties, deze erkennen en die haar kunnen helpen en stimuleren op een gezonde manier om te gaan met emoties. Wanneer de spanningen blijven aanhouden bestaat er een groot risico op verdere scheefgroei in de ontwikkeling van zelfregulatie en emotieregulatie, in de identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling.
Continueren van de steunend-structurerende psychologische behandeling is van groot belang, met wanneer het leven stabiel is behandeling om de gezonde ontwikkeling naar volwassenheid te stimuleren. Verdere psychologische behandeling zal zich moeten richten op het verwerken van belaste herinneringen, maar ook op het verbeteren van emotieregulatie-vaardigheden, verbeteren van het zelfbeeld en het stimuleren van de gezonde sociaal-emotionele en verdere persoonlijkheidsontwikkeling.
(B2. en) B3. Gesteld kan worden dat moeder zelfstandig, zonder ondersteuning en bijsturing van haar nabije netwerk, niet in staat geacht wordt de volledige zorg voor en opvoeding van haar dochter op zich te nemen. Duidelijk moge zijn dat zolang moeder geen rust en zekerheid ervaart in de relatie met haar dochter, zij niet in staat zal zijn de relatie tussen haar dochter en vader te tolereren. Moeder is en blijft overtuigd van het door haar gesignaleerde/geconstateerde seksueel misbruik en kan hierdoor nooit accepteren dat [de minderjarige] alleen zal zijn met vader, al dan niet terecht. Ook zal moeder als zij onvoldoende veiligheid ervaart, niet bij machte zijn enige veiligheid voor haar kind te creëren in die zin dat zij haar emoties dan projecteert en juist bij haar kind angst en verdriet zal waarnemen, terwijl spanningen, oplopende emoties of onduidelijkheid juist bij [de minderjarige] leiden tot basale onveiligheidsgevoelens en het uit-ageren in agressief of ontregeld gedrag. Zolang [de minderjarige] haar zorg behoeft, is gestructureerde begeleiding in het contact tussen [de minderjarige] en moeder noodzakelijk.
C1. Zo lang de onrust tussen ouders blijft bestaan, is gezien de emotionele onveiligheid voor [de minderjarige] en de druk op haar verdere ontwikkeling noch een plaatsing bij moeder, noch een plaatsing bij vader in haar belang.
C3. Moeder kan prima in staat geacht worden de omgangsregeling met het kind zelfstandig vorm te geven en te hanteren. Zeker daar zij als vanzelf gebruik maakt van haar hechte familiesysteem, waarbinnen [de minderjarige] simpelweg een van de vijf aanwezige kinderen is. In geval van individueel contact tussen moeder en [de minderjarige] is ondersteuning in het bieden van begrenzing aan [de minderjarige] noodzakelijk, hetgeen ook vanuit het netwerk kan komen.
C4. Moeder is niet in staat het kind te ondersteunen in de omgangsregeling met de andere ouder.
C6. Aangezien de onderzoekers voor [de minderjarige] een perspectiefbiedende plaatsing in een pleeggezin adviseren, zal op termijn over een eventuele wijziging in de gezagssituatie moeten worden besloten, zeker wanneer dit een strijdpunt tussen de ouders blijft en een ontwikkelingsbelasting vormt voor [de minderjarige] . Sinds het gezag namelijk eenhoofdig bij vader is belegd om de communicatie tussen ouders te kalmeren en de spanningen voor [de minderjarige] te verminderen, is de strijd tussen ouders eerder toe- dan afgenomen.
D5. [de minderjarige] toont zich in de relatie met haar beide ouders geparentificeerd, onthecht en ernstig belast door loyaliteitsproblematiek; zij leert in emotioneel opzicht voor zichzelf te zorgen, hetgeen gezien moet worden als een zorgelijke ontwikkeling doordat zij niet of onvoldoende toekomt aan haar eigen ontwikkelingstaken.
2.3.
In het rapport van 28 maart 2023 betreffende de vader wordt door de rapporteurs het volgende geconcludeerd.
A2. Vader leerde zich in onderhavig onderzoek kennen als een vermijdend gehechte man die weinig contact heeft met zijn eigen gevoelsleven en zich externaliserend en narcistisch afwerend opstelt. Hij voorkomt hiermee verlaten te worden of zich verlaten te voelen en behoudt zo (de illusie van) controle, blijft onkwetsbaar. In deze afweer zijn narcistische trekken herkenbaar. Ondanks zijn presentatie is hij minder stevig dan hij lijkt en angstig voor conflicten (afwijzing), waardoor hij de neiging lijkt te hebben mee te deinen met zijn omgeving. Hij herkent wel dat hij zich makkelijk laat leiden door mensen die zich steviger poneren dan hij en is nog altijd erg blij met het contact dat zijn moeder, oma, hem biedt op dagelijkse basis. In zijn beleving is hierbij echter geen sprake van noodzakelijke, doch wel van welkome ondersteuning. Er zijn geen andere mensen die zo dicht bij hem staan.
De sociaal wenselijk opstelling van vader waarbij hij zich tolerant en accepterend opstelt en overeenkomstig voelt, leidt tot een gebrek aan diepgang in zijn contacten en daarmee tot echte wederkerigheid. Hij heeft en geeft maar zeer beperkt zicht op zijn gevoelsleven, waardoor lijden voorkomen wordt en hij zich goed staande kan houden. Hierbij hoort echter ook dat hij externaliseert (de schuld voor problemen bij de ander legt) en zijn eigen rol in problemen niet (h)erkent.
Vader gaat behoorlijk zijn eigen gang en wordt hierin onvoorwaardelijk gesteund door het (beperkte) sociale steunnetwerk, bestaande vooral uit oma.
A3. Vader beschikt over gemiddelde intellectuele vermogens.
A4. Er zijn geen aanwijzingen voor een (kinder)psychiatrische stoornis en/of een ontwikkelingsstoornis bij vader.
B2. De betrokkenheid van vader jegens het kind is groot. Er is echter een groot verschil tussen wat vader vertelt over zijn pedagogische en affectieve vaardigheden en wat in het functioneren van [de minderjarige] wordt en werd gezien vlak na haar uithuisplaatsing. In het pleeggezin waar zij nu verblijft en eerder verbleef, werd namelijk duidelijk dat zij van huis uit niet gewend is aan begrenzing en sturing en dat zij deze binnen het pleeggezin nog altijd moeizaam verdraagt. Zij weet niet wat in sociaal opzicht (ten opzichte van andere kinderen) gebruikelijk en normaal gedrag is. Dit wijst op duidelijke tekorten in pedagogische vaardigheden van vader.
Vader maakt zich geen andere zorgen over het kind dan dat zij niet bij hem woont. Vader heeft geen inzicht in zijn eigen pedagogisch zwakkere kanten en beschrijft de rol van oma slechts als ondersteuning te ervaren, hoewel gezien wordt dat hij zich snel aan oma ergert.
Er zijn duidelijke belemmeringen in pedagogisch opzicht, met name in het bieden van de benodigde begrenzing. Daarnaast worden er in affectief opzicht vragen gesteld bij vaders mogelijkheid het kind voldoende ruimte te geven voor een onbelaste omgang met haar moeder, zeker gezien de preoccupatie van vader (en oma) met de vermeende psychiatrische problematiek van moeder die de veiligheid en gezonde hechting van het kind met moeder in de weg zou staan. Reeds in 2012 werd door hulpverleners geconstateerd dat de dominante rol van oma zou leiden tot ernstige polarisatie indien hierop niet ingegrepen zou gaan worden. Inmiddels kan 11 jaar later geconstateerd worden dat zeker sprake is van polarisatie en dat ook de rol van oma onverminderd groot is.
C3. Met de informatie waarover de onderzoekers vanuit onderzoek en gesprekken beschikken, kan vader prima in staat geacht worden de omgangsregeling met het kind vorm te geven en te hanteren. Hierbij wordt wel geadviseerd, met name het contact tussen vader en [de minderjarige] (zonder oma) in stand te houden ten behoeve van de hechtingsrelatie. Vanuit pedagogisch oogpunt wordt vader zeker in staat geacht onbegeleide omgangsmomenten vorm te geven. Zolang er echter twijfels bestaan over de mogelijkheid van vader om grenzen te hanteren, is onbegeleid bezoek (uiteraard) niet aan de orde.
C4. Vader benadrukt in gesprekken met onderzoekers dat hij het kind alle ruimte geeft onbelast omgang te hebben met haar moeder, doch in de praktijk is dit problematisch gebleken. Vader laat zich sterk beïnvloeden door oma, die juist de strijd tussen de ouders lijkt aan te wakkeren door haar eigen overtuigingen en in deze geen harmoniserende rol lijkt te spelen.
E1. De rol van oma (vz) blijkt een zeer essentiële in zowel de strijd met moeder als in de relatie tussen vader en [de minderjarige] . Zij ondersteunt vader in zijn strijd, waar hij van zichzelf geneigd is meer te voegen om conflicten voor te zijn. Hierdoor wordt de impasse niet doorbroken.
2.4.
In het rapport van 28 maart 2023 betreffende [de minderjarige] wordt door de rapporteurs geconcludeerd wat hiervoor onder A1. en B1. is vermeld.

3.De (resterende) verzoeken

3.1.
De GI heeft in de zaak met zaaknummer
C/15/338916 / JU RK 23-609bij brief van 15 augustus 2023 haar resterende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en van de machtiging tot haar uithuisplaatsing in een pleeggezin voor de duur van negen maanden gehandhaafd.
De GI is van mening dat ouders niet in staat zijn om zonder directe sturing en begeleiding te zorgen voor een oplossing die leidt tot een structurele verbetering van de opvoedsituatie van [de minderjarige] . Waardoor [de minderjarige] nog steeds klem zit in het loyaliteitsconflict. Zij heeft in de eerste plaats een opvoedsituatie nodig waarin zij niet belast wordt met de strijd tussen haar ouders. Ook is het voor het psychisch welbevinden en de gezonde ontwikkeling van [de minderjarige] essentieel dat zij de ruimte krijgt, en daarbij ook toestemming van de andere ouder hiervoor, om met beide ouders een vertrouwensband op te bouwen. Dit is gewaarborgd binnen de opvoedsituatie waar zij nu leeft.
Vanuit het NIFP-onderzoek wordt gesteld dat zolang de onrust tussen ouders blijft bestaan – gezien de emotionele onveiligheid voor [de minderjarige] en de druk op haar verdere ontwikkeling – noch een plaatsing bij moeder, noch een plaatsing bij vader in haar belang is. Gezien de langdurigheid en het steeds opnieuw oplaaien van spanningen en strijd tussen ouders, is niet de verwachting dat dit binnen afzienbare tijd zal worden opgelost. Zoals in de afgelopen twee jaar sinds de uithuisplaatsing is gebleken, komt [de minderjarige] langzaam tot rust wanneer zij buiten het patroon van wederzijdse beschuldigingen tussen ouders wordt gehouden.
3.2.
De GI heeft op 4 augustus 2023 in de zaak met
zaaknummer C/15/342694 / JU RK 23-1186verzocht op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)
  • te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het (perspectief)besluit (van 25 april 2023) om [de minderjarige] niet meer bij de ouder(s) terug te plaatsen;
  • te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing;
  • dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie in het belang van [de minderjarige] acht,
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.3.
De GI is van mening dat het door haar op 25 april 2023 genomen perspectiefbesluit door de rechter kan en dient te worden getoetst in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW, omdat dit besluit tot gevolg heeft dat er niet meer gewerkt wordt aan thuisplaatsing van [de minderjarige] , en dat de doelen van de ondertoezichtstelling wijzigen, terwijl een gezagsbeëindiging op dit moment (nog) niet noodzakelijk wordt geacht.
3.4.
De GI heeft ter onderbouwing van dit verzoek aangevoerd dat [de minderjarige] ouders heeft die sinds hun echtscheiding in 2012 verwikkeld zijn in een complexe scheiding, waarbij wantrouwen en wederzijdse ernstige beschuldigingen op de voorgrond staan. [de minderjarige] is langdurig belast met deze spanningen en strijd. Het onbelaste contact met haar beide ouders heeft hierdoor continu onder spanning gestaan en in het verleden geleid tot onduidelijkheid en onderbrekingen in het contact met de andere ouder.
De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] betreft de zorgelijke verstandhouding tussen ouders waardoor [de minderjarige] belast wordt met een zeer ernstig loyaliteitsconflict en sinds begin februari 2021 niet meer thuis woont.
De GI heeft op 12 oktober 2021 besloten dat het voor [de minderjarige] noodzakelijk is om blijvend veilig op te groeien, en dat [de minderjarige] een veilige, voorspelbare en strijdvrije omgeving nodig heeft met een emotioneel beschikbare opvoeder waarbij zij basisveiligheid ervaart. Op dat moment was er onvoldoende zicht op de mogelijkheden van ouders om dit te bieden aan [de minderjarige] . Ouders werden dermate in beslag genomen door hun onderlinge strijd waardoor het belang van [de minderjarige] op de tweede plek kwam. Om die reden was het in de ogen van de GI belangrijk dat er duidelijkheid kwam over de (on)veiligheid bij ouders. De GI heeft daarom een NIFP-onderzoek in combinatie met hulpverlening vanuit Levvel Ouderschap Blijft aangevraagd.
3.5.
Het NIFP-onderzoek is op 28 maart 2023 afgerond, met het advies om [de minderjarige] verder in een perspectief biedend pleeggezin op te laten groeien.
3.6.
De GI en de pleegzorgwerker zien dat de vader, die sinds juli 2015 met het eenhoofdig gezag is belast, in staat is om vanuit zijn gezag besluiten te nemen die in het belang zijn van [de minderjarige] . Daarbij zien zij echter ook dat dit voor extra spanning en strijd zorgt tussen de ouders onderling. De GI acht het voor nu echter niet noodzakelijk om op dit moment een verzoek tot gezagsbeëindiging te doen.
3.7.
De GI heeft op 25 april 2023 een besluit genomen over het opvoedperspectief. De GI is van mening dat beide ouders voldoende kansen hebben gehad om zelf de verzorging en opvoeding over [de minderjarige] weer op zich te nemen, en/of dat voldoende is gebleken dat ouders over onvoldoende opvoedvaardigheden bezit(ten) om zelf de verzorging en opvoeding op zich te nemen. Het belang van een beslissing van de rechtbank is dat voor alle betrokkenen duidelijk wordt dat het perspectief niet meer bij ouders ligt en dat er in het kader van de ondertoezichtstelling niet meer zal worden toegewerkt naar een thuisplaatsing.
3.8.
Het onderhavige verzoek richt zich op de vader met gezag. De moeder zonder gezag heeft op inhoud ook een perspectiefbesluit gekregen.
3.9.
De vader heeft in de zaak met zaaknummer C/15/342694 / JU RK 23-1186 bij wijze van zelfstandig verzoek op 31 augustus 2023 verzocht aan de GI de opdracht te geven om actief te werken aan terugplaatsing van [de minderjarige] bij de vader, zo spoedig mogelijk, althans uiterlijk op 1 januari 2024.

4.De nadere standpunten van belanghebbenden en meningen van informanten

4.1.
De vader heeft geen bezwaar tegen de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich (primair) tegen de verzochte verlenging van de uithuisplaatsing. Hij is van mening dat [de minderjarige] bij hem dient te worden teruggeplaatst, uiterlijk per 1 januari 2024.
4.2.
De vader heeft in zijn verweerschrift van 31 augustus 2023 en ter zitting van 4 september 2023 gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI in de zaak met zaaknummer C/15/342694 / JU RK 23-1186.
Hij is het niet eens met het perspectiefbesluit van de GI en meent dat het verzoek van de GI met betrekking daartoe afgewezen dient te worden.
Volgens de vader heeft de GI niet gemotiveerd gesteld en aangetoond dat er in objectieve zin geen enkel ander perspectief voor [de minderjarige] bestaat dan een pleeggezin. De vader betwist de stelling van de GI dat de problemen waarmee [de minderjarige] te kampen heeft, alleen overwonnen of beheerst kunnen worden door haar voortgezet verblijf in een pleeggezin.
De vader geeft aan dat hij in februari 2021 onder grote druk heeft ingestemd met een vrijwillige uithuisplaatsing. De (spoed)uithuisplaatsing in juni 2021 was enkel gebaseerd op een beschuldiging van de vader van seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarvan intussen genoegzaam is komen vast te staan dat die onterecht was. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing hebben sindsdien in het teken van het bestendigen van die situatie gestaan. De GI heeft geen enkel initiatief ontplooid om een traject naar thuisplaatsing in te zetten en heeft de vader geen enkele mogelijkheid gegeven om thuisplaatsing van [de minderjarige] te bewerkstelligen.
4.3.
In de tussentijd heeft [de minderjarige] in zeven à acht pleeggezinnen verbleven en heeft zij door de meest recente verplaatsing ook voor het einde van haar laatste basisschooljaar van school moeten wisselen.
De vader heeft zich ondanks alles altijd coöperatief opgesteld en heeft van de GI nooit een schriftelijke aanwijzing gekregen.
De GI baseert haar perspectiefbesluit van 25 april 2023 op het NIFP-onderzoeksrapport van 28 maart 2023. Dit terwijl het NIFP-onderzoek (waarvan de uitkomst 1,75 jaar op zich heeft laten wachten) geen antwoord geeft op de centrale vraag die volgens de vader moe(s)t worden gesteld, namelijk of er contra-indicaties zijn voor thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader. De vader merkt ook op dat het perspectiefbesluit en het verzoek van de GI ten aanzien daarvan, tegenstrijdig lijkt met het besluit van de GI van 18 april 2023 om – naar aanleiding van de uitkomsten van het NIFP-onderzoek – een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verzoeken.
4.4.
De moeder heeft zich ter zitting van 4 september 2023 op het standpunt gesteld dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd moeten worden. De moeder kan zich vinden in de conclusie van het NIFP-onderzoek dat [de minderjarige] niet naar de ouders moet terugkeren en dat de ouders ouders op afstand moeten worden. Anders dan de vader is de moeder van mening dat de ouders veel kansen hebben gehad maar deze niet hebben benut. Het creëren van duidelijkheid voor [de minderjarige] moet nu het doel zijn en de ouders moeten de kans pakken om ouders op afstand te worden.
4.5.
De Raad heeft ter zitting van 4 september 2023 benadrukt dat het om het belang van [de minderjarige] gaat en dat het vanuit haar perspectief belangrijk is dat er een duidelijke beslissing komt over haar toekomst. De NIFP-rapporten zijn volgens de Raad duidelijk; het perspectief van [de minderjarige] ligt vanwege de ouderproblematiek in het pleeggezin.

5.Beoordeling

5.1.
De eerste vraag die de rechtbank in de zaak met zaaknummer C/15/342694 / JU RK 23-1186 dient te beantwoorden, is of de GI een geschil over het opvoedperspectief van de kinderen, of te wel directe toetsing van een in dat kader genomen perspectiefbesluit, op grond van artikel 1:262b BW aan de rechtbank kan voorleggen.
5.2.
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148, beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak immers geoordeeld dat een perspectiefbesluit niet via de geschillenregeling van artikel 1:262b BW aan de rechtbank kan worden voorgelegd. De rechtbank zal daarom de GI niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken.
5.3.
Dit laat onverlet dat de rechtbank het perspectiefbesluit in de zaak met zaaknummer C/15/338916 / JU RK 23-609 zal moeten beoordelen in het verband van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, dat voortvloeit uit het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van [de minderjarige] .
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt in bedoelde zaak dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit de zeer langdurige en heftige strijd tussen de ouders en de gevolgen daarvan op hun (opvoeders)handelen, de loyaliteitsproblematiek van [de minderjarige] , haar zorgelijke identiteitsontwikkeling en gedragsproblemen.
5.5.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is, in dit geval niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, omdat de ouders door hun niet aflatende onderlinge strijd niet in staat zijn het belang van [de minderjarige] voorop te stellen, ondanks langdurige hulpverlening in zowel het vrijwillige als het gedwongen kader.
5.6.
Ten slotte dient er – zolang er geen onderzoek door de Raad naar een gezagsbeëindigende maatregel is gedaan en de eventuele gevolgen daarvan onbekend zijn – er nu nog van te worden uitgegaan dat de verwachting is gerechtvaardigd dat de vader die het gezag uitoefent, binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen, ondanks de andersluidende mening van de GI.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat nu nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen, zoals hierna bepaald. Gelet op de aanwezige problematiek en de huidige stand van zaken, zal de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de resterende duur van negen maanden.
5.8.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en wat ter zitting van 4 september 2023 naar voren is gebracht, constateert de rechtbank dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders en veel last heeft van de strijd tussen hen. De strijd tussen de ouders lijkt onoplosbaar, terwijl [de minderjarige] rust en stabiliteit nodig heeft in haar opvoedsituatie, duidelijkheid over haar toekomstperspectief en omgang met haar beide ouders. Zij verblijft sinds mei 2023 in een perspectiefbiedend pleeggezin en het gaat beter met haar. Zij doet het goed op school en heeft het daar naar haar zin. Er is een verandering in haar gemoedstoestand. Ook is zij afgevallen en heeft geen obesitas meer. Zij gedijt goed in het huidige pleeggezin. De terugplaatsing van [de minderjarige] bij de vader acht de rechtbank op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] omdat de vader alle problemen ontkent, weinig (zelf)inzicht toont en niet inziet dat het nu beter gaat met [de minderjarige] . Daarnaast zal de moeder de beschuldiging van seksueel misbruik van [de minderjarige] niet opgeven, ook al is de vader onterecht als verdachte aangemerkt.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en dat voldaan is aan de wettelijke criteria daarvan. Het verzoek van de GI zal daarom worden toegewezen, en wel voor de resterende duur van negen maanden.
5.10.
Het is aan de GI om in de komende periode te onderzoeken wat de rol van de ouders zal zijn en duidelijk te maken welke weg dient te worden gevolgd met betrekking tot het gezag, de omgang en de verblijfplaats van [de minderjarige] . De rechtbank gaat ervan uit dat de GI de omgang tussen [de minderjarige] en beide ouders in de komende periode ten behoeve daarvan zal (laten) observeren en evalueren.
5.11.
De rechtbank heeft twijfels of er door de GI voldoende is ingezet om het perspectief bij vader definitief uit te sluiten vanwege de hierna volgende omstandigheden. [de minderjarige] heeft tussen december 2015 en december 2019 bij de vader gewoond en omgang met de moeder gehad en die situatie werd als voldoende veilig beschouwd. [de minderjarige] heeft intussen op zeven plekken verbleven waardoor het moeilijk is om te zeggen waar haar problematisch gedrag vandaan komt, te meer nu de oude school van [de minderjarige] geen zorgen heeft gezien. Na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is er, in afwachting van het NIFP- onderzoek weinig hulp voor de vader ingezet en is de omgang met beide ouders tot op heden ongewijzigd zeer beperkt gebleven. Uit het NIFP-onderzoek zijn diverse aandachtspunten voor de vader naar voren gekomen, maar hulpverlening is niet ingezet. Dat het gezin sinds negen maanden geen vaste gezinsmanager heeft, zal hier ook aan hebben bijgedragen. Dit laat de vraag open of de vader, indien hij leerbaar zou zijn ten aanzien van deze punten, kan voldoen aan de specifieke opvoedbehoeften van [de minderjarige] . De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat het hiervoor onder 5.10 genoemd onderzoek ook op dit punt duidelijkheid brengt, maar ziet hierin bij de huidige stand van zaken onvoldoende aanleiding om het zelfstandig verzoek van de vader in de zaak met zaaknummer C/15/342694 / JU RK 23-1186 te honoreren.

6.Beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van C/15/342694 / JU RK 23-1186
6.1.
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
6.2.
wijst af het zelfstandig verzoek van de vader;
ten aanzien van C/15/338916 / JU RK 23-609
6.3.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige] , met ingang van 7 oktober 2023 tot 7 juni 2024;
6.4.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] in een pleeggezin, met ingang van 7 oktober 2023 tot 7 juni 2024;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Beek, voorzitter, en mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest en mr. M.M. Cuypers, leden van deze kamer, allen tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. A. Hausenblasová als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.