ECLI:NL:RBNHO:2023:9029

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2481 22 _ 3040
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens verzwegen inkomsten uit (internet)handel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken met betrekking tot de beëindiging en intrekking van bijstandsuitkeringen aan eiseres, die sinds januari 2018 bijstand ontving van verweerder, het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard.

In de eerste zaak (22/2481) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 15 april 2022 beëindigd, omdat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten uit internetverkoop van garen, wol en kleding. In de tweede zaak (22/3040) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 15 mei 2018 tot en met 14 april 2022 ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat eiseres ook in deze periode geen melding had gemaakt van haar inkomsten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks een anonieme melding en daaropvolgend onderzoek, geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht had op bijstand. De rechtbank oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor zowel de beëindiging als de intrekking van de bijstand. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat zij recht had op bijstand, en de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht tot terugvordering is overgegaan.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk heeft gekregen en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/2481 en 22/3040

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [plaats] eiseres

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: H. Mentink).

Inleiding

22/2481
In het besluit van 15 april 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) per 15 april 2022 beëindigd.
Met het bestreden besluit van 16 mei 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
22/3040
In het besluit van 18 mei 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder de PW-uitkering van eiseres over de periode van 15 mei 2018 tot en met 14 april 2022 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode 15 mei 2018 tot en met 28 februari 2022 van eiseres teruggevorderd, in totaal € 32.226,62.
Met het bestreden besluit van 9 juni 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

1. Eiseres ontving sinds januari 2018 bijstand van verweerder.
2. Naar aanleiding van een anonieme melding op 24 november 2021, onder andere dat eiseres inkomsten uit werk zou hebben (internethandel in garen, wol en kleding) is door de toezichthouder van verweerder een onderzoek verricht. In het kader hiervan heeft onderzoek op internetsites (onder andere Marktplaats) plaatsgevonden en hebben op 24 januari 2022 en 22 maart 2022 huisbezoeken en gesprekken met eiseres plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 29 maart 2022. Samengevat zijn de bevindingen volgens de rapportage:
- eiseres heeft over de periode van 11 mei 2018 tot en met 23 januari 2022 op diverse websites, waaronder Marktplaats en Tweedehands.net, een grote hoeveelheid advertenties geplaatst waarin zij onder andere partijen wol te koop aanbood;
- volgens opgevraagde informatie van Marktplaats zijn er in de periode van 11 mei 2018 tot en met 4 januari 2022 totaal 3489 advertenties geplaatst onder de naam “Garen outlet” waarover eiseres verklaarde dat zij deze advertenties heeft geplaatst;
- betalingen werden overgemaakt op de rekening van de dochter van eiseres.
- er werden ook wel goederen bij eiseres thuis opgehaald en contant betaald;
- eiseres heeft geen melding gemaakt van de inkomsten en uitgaven in verband met de handel op internet;
- de door eiseres aangeleverde informatie komt niet overeen met de grote hoeveelheid advertenties;
- eiseres is na het eerste huisbezoek doorgegaan met de verkoop via internet via haar account op Marktplaats en een account op naam van haar dochter waarvoor een ander rekeningnummer werd gebruikt dan dat eerst was opgegeven, zijnde een rekeningnummer op naam van [naam 2] ;
- eiseres heeft de activiteiten en inkomsten na het eerste huisbezoek wederom niet opgegeven;
- er is nog steeds een zeer grote en op geld waardeerbare handelsvoorraad goederen in de woning aanwezig waarover eiseres kan beschikken;
- er is geen deugdelijke boekhouding bijgehouden.
3. Verweerder heeft op basis van de resultaten van het onderzoek de primaire besluiten genomen. Verweerder heeft de besluiten na bezwaar gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

22/3040
Intrekking bijstand over de periode van 15 mei 2018 tot en met 14 april 2022
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de periode voorafgaand aan het eerste huisbezoek, van 15 mei 2018 tot 24 januari 2022, via internet heeft gehandeld in wol, garen en kleding en dat zij daarvan en van de inkomsten die zij daaruit heeft ontvangen geen melding heeft gemaakt aan verweerder. Eiseres heeft daarmee haar inlichtingenplicht geschonden.
5. Volgens vaste rechtspraak [1] levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Als na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. [2]
6. Eiseres voert aan dat op grond van de door haar verstrekte overzichten van (contante) betalingen en betalingen op het rekeningnummer van haar dochter het recht op bijstand wel schattenderwijs is vast te stellen.
7. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad als zij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan. De verklaringen van eiseres en het door eiseres overgelegde, achteraf opgestelde overzicht vormen geen deugdelijke en sluitende administratie. Deze stukken zijn onvoldoende om vast te kunnen stellen wat de verdiensten zijn geweest. Eiseres heeft ook gebruik gemaakt van contante betalingen, zodat deze betalingen niet zichtbaar zijn in haar bankafschriften. Hiervan heeft zij geen kasboek of andere vorm van administratie of boekhouding bijgehouden. Aan de hand van de overgelegde stukken is onvoldoende dan wel geen direct verband te leggen tussen een verkocht goed, de herkomst en aankoopsom en de verkoopprijs ervan. Er zijn verder onvoldoende aanknopingspunten om schattenderwijs tot een vaststelling van het recht op bijstand te komen.
8. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De opsomming van wat er op de rekening van de dochter zou zijn gestort en de reconstructie van de contante betalingen zien bij elkaar maar op een fractie van wat er aan handelswaar door eiseres geadverteerd is. Daarnaast komt uit de rapportage van 29 maart 2022 naar voren dat bij veel advertenties geen bedrag zichtbaar was, zodat het ook niet mogelijk is om op basis daarvan een schatting te maken. De (eerst in beroep) ingebrachte kopieën van agendablaadjes, waarop afhaalafspraken met daarbij een bedrag te zien is, maken ook niet dat verweerder de inkomsten zou kunnen vaststellen of schatten. Daarvoor zou ten minste aannemelijk moeten zijn gemaakt dat alle contante inkomsten in de agenda’s vermeld zijn en zou eiseres de gehele agenda’s ter inzage moeten geven. Dat is niet gebeurd.
9. Met betrekking tot de periode na het eerste huisbezoek voert eiseres aan dat zij wel heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Onbetwist staat vast dat eiseres na het eerste huisbezoek de verkoop heeft voortgezet. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder een bedrag van € 24,- in mindering heeft gebracht op de uitkering van eiseres over januari 2022. Dat is gebeurd op basis van een e-mail van gemachtigde van eiseres. Eiseres heeft zelf (daarna) geen opgaven gedaan van haar inkomsten. Daarmee heeft zij dus ook na het huisbezoek niet voldaan aan haar inlichtingenverplichting, zoals geformuleerd in het besluit van 26 januari 2022. In dat besluit is eiseres immers de verplichting opgelegd elke maand een inkomstenformulier in te leveren en iedere maand een volledig aannemelijk en controleerbaar overzicht in te leveren van al haar inkomsten en uitgaven in verband met de door haar aangeboden en verkochte goederen op het internet. Daarnaast moest eiseres iedere maand bankafschriften inleveren van de rekening die wordt gebruikt voor de verkoop. Vaststaat dat eiseres dit alles niet heeft gedaan.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het recht op bijstand over de periode van 15 mei 2018 tot en met 14 april 2022 niet heeft kunnen vaststellen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Verweerder heeft het recht op bijstand daarom terecht over de periode van 15 mei 2018 tot en met 14 april 2022 ingetrokken.
11. Daaruit volgt dat, nu sprake is van te veel betaalde bijstand als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht, verweerder gehouden was tot terugvordering. Tegen de hoogte van de terugvordering zijn geen gronden aangevoerd. Evenmin zijn dringende redenen naar voren gebracht die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder (deels) zou moeten afzien van terugvordering.
22/2481Beëindiging bijstand per 15 april 2022
12. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiseres beëindigd, omdat het recht niet is vast te stellen, doordat eiseres onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de hoogte van de inkomsten uit haar internethandel.
13. Eiseres voert aan dat zij toestemming had om door te gaan met haar activiteiten en dat zij aan de voorwaarden die daaraan door verweerder zijn gesteld, heeft voldaan. Daarom is haar uitkering over januari en februari ook uitbetaald. Door verweerder is nooit gesteld dat zij niet zou mogen handelen op naam van haar dochter en er is ook niet gezegd dat ze geen andere rekening zo mogen openen. Uit niets blijkt dat eiseres heeft gehandeld op naam van haar dochter. De bankrekening ***224 is pas op 21 februari 2022 geopend en daarop is pas op 12 maart 2022 de eerste transactie geschied. Zelfs als eiseres deze rekening van haar dochter zou gebruiken, had zij daar pas eind maart opgave van kunnen doen.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiseres ook in de periode na 24 januari 2022 niet voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten het recht op bijstand per 15 april 2022 te beëindigen.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. L.M. de Vries, en mr. F.K. van Wijk, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.