6.2Niet gebleken is dat het maandelijks inkomen van eiser in de maanden waarin het vakantiegeld is opgebouwd beneden de beslagvrije voet uitkwam. Verweerder is voorts gebleven binnen het kader van het beslag. Voor het vaststellen van de beslagvrije voet kan eiser zich wenden tot de kantonrechter (artikel 475e Rv). Dat eiser deze procedure niet wenst te volgen vanwege de financiële risico’s die daaraan kleven, is wel begrijpelijk, maar dat creëert geen bevoegdheid voor de bestuursrechter zich uit te laten over de (juistheid van de) hoogte van de beslagvrije voet. De beroepsgronden van eiser slagen daarom niet.
Beslag op uitkering augustus en oktober 2021
7. Eiser voert aan dat bij beslag, anders dan bij andere inhoudingen, niet zou moeten gelden dat een niet-ontvankelijkverklaring volgt als er geen wijzigingen zijn opgetreden. Zeker niet als het beslag steeds ruim meer is dan de beslagvrije voet en zeker niet als er is uitgegaan van een onjuiste berekening van de beslagvrije voet door de beslaglegger.
8. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat geen sprake is van een besluit als uit een uitkeringsspecificatie niet blijkt dat er een verandering is opgetreden ten opzichte van een eerdere specificatie.
9. De rechtbank ziet in wat door eiser is aangevoerd geen aanleiding om in afwijking van de vaste jurisprudentie, die hiervoor is aangehaald, aan te nemen dat sprake is van een besluit. De stelling dat de beslagvrije voet onjuist zou zijn berekend, maakt van de uitkeringsspecificaties van augustus 2021 en oktober 2021 geen besluiten. Er is daarin immers geen wijziging opgetreden ten opzichte van de uitkeringsspecificatie van juli 2021.
10. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren op een hoorzitting toe te lichten.
11. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond zijn verklaard, zodat van een hoorzitting kon worden afgezien.
12. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
13. Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte geen besluit heeft genomen over verbeurde dwangsommen.
14. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat geen dwangsommen zijn verbeurd, enerzijds omdat in de zaken waarin een ingebrekestelling is gestuurd binnen twee weken daarna een beslissing is verzonden en anderzijds omdat in alle gevallen op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef onder c, van de Awb geen dwangsom verschuldigd is indien het bezwaar kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
15. Nu verweerder, zoals hiervoor is overwogen, de bezwaren terecht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft verweerder geen dwangsom verbeurd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.