ECLI:NL:RBNHO:2023:8801

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ A2633
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de vordering tot smartengeld door de Korpschef in het kader van PTSS-kwestie van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de korpschef van politie over de verjaring van een vordering tot smartengeld. Eiseres had in 2002 de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) gekregen na ingrijpende incidenten in haar werk. In 2018 verzocht zij om erkenning van haar PTSS als beroepsziekte en om smartengeld. De korpschef stelde dat de vordering was verjaard, omdat eiseres al eerder bekend was met haar klachten en de schade. De rechtbank oordeelde echter dat de verjaringstermijn pas begint te lopen wanneer de schadevordering opeisbaar is. Eiseres had pas in 2018, na een herdiagnose, daadwerkelijk beseft dat haar klachten blijvende schade konden veroorzaken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de korpschef en oordeelde dat de vordering niet was verjaard. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2633

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A. van Hecke),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.F. Arts-Mulder).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 6 april 2021 heeft verweerder het verzoek van eiseres om smartengeld afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 april 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder
.

Vaststaande feiten en omstandigheden

2. Eiseres was sinds 1991 werkzaam in de basispolitiezorg, sinds 2000 als [functie 1] Eiseres heeft in de periode 1991 tot 2000 een aantal ingrijpende incidenten in het werk meegemaakt.
3. Eiseres is in maart 2001 met ziekteverlof gegaan.
4. In januari 2002 is eiseres, in het kader van een re-integratieplan, weer gedeeltelijk begonnen met werken.
5. Eiseres wordt door de bedrijfsarts aangemeld bij het Topzorgprogramma Psychotrauma van AMC (hierna: AMC). De diagnose van posttraumatische stressstoornis (PTSS) wordt gesteld op 27 maart 2002. In de brief van het AMC staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Betr. voldoet hiermee aan de diagnose van een PTSS. De PTSS-klachten zijn met name gerelateerd aan de gebeurtenissen in het werk. (…). De kerntraumatische gebeurtenis lijkt toch het incident in 1991 te zijn, zodat er sprake is van een chronische PTSS met een verlaat begin.”
6. Daarna vindt behandeling plaats bij het AMC.
7. Op 18 februari 2003 worden met eiseres nieuwe arbeidsvoorwaarden overeengekomen. In de overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“01 aanstelling per 17 maart 2003 als [functie 2] .
02 het salaris en periodieke maand zullen niet gewijzigd worden (…)”
8. In een brief van het AMC van 4 februari 2004, staat voor zover hier van belang, het volgende:
“Over de jaren en na meerdere agressieve incidenten kreeg u ook vermijdingsklachten, zodat er vanaf ongeveer begin 2001 bij u sprake is van de diagnose PTSS (met verlaat begin). Ten tijde van het onderzoek heeft u de PTSS al langer dan drie maanden, zodat sprake is van chronische PTSS.
(…)
Uw behandeling werd na 26 sessies afgesloten.
Op de outtake na afloop van de behandeling d.d. 25-03-2003 kon worden vastgesteld, dat er bij u geen sprake meer was van de volledige PTSS-diagnose. Wel werden nog enige PTSS-symptomen vastgesteld (…).
Verder bleek dat u ondanks deze restklachten weer kon functioneren in uw werk, u was weer volledig aan het werk in een nieuwe functie.”
9. Op 25 maart 2004 vindt een herbeoordeling plaats door de arbeidsdeskundige van het UWV. In de rapportage van 29 april 2004 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

2.1.Wettelijk kader
Arbeidsdeskundige herbeoordeling i.v.m. met een mutatie van de werkgever m.b.t. volledig herstel. De beoordelingsdatum is: 17 maart 2003.
(…)
3 Conclusie en advies
(…)
De AO klasse is < 15%.
Betrokkene is werkzaam overeenkomstig de restverdiencapaciteit, de WAO kan worden ingetrokken.
(…)
5.3
Functiemogelijkheden
Betrokkene is conform de belastbaarheid werkzaam in de aangepaste eigen functie/ander werk voor 36 u.p.w.”
10. In 2006 wordt de diagnose fibromyalgie bij eiseres gesteld.
11. Sinds 27 juli 2015 is eiseres volledig ziekgemeld, vanwege de lichamelijke pijnklachten en vermoeidheid.
12. Op 15 oktober 2018 vindt een nieuw onderzoek plaats bij het Psychotrauma Diagnose Centrum (hierna: PDC Politiepoli). In de rapportage van de PDC Poli van 19 oktober 2018 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Op dit moment rapporteert betrokkene lichamelijke klachten (vermoeidheid en pijn) en angstklachten.

Samenvatting en conclusies

(…)
Concluderend zijn deze klachten (opnieuw) passend bij een PTSS.”
13. Eiseres heeft op 31 oktober 2018 verweerder verzocht om erkenning als beroepsziekte van de bij haar gediagnosticeerde PTSS.
14. Bij besluit van 3 juni 2019 heeft verweerder de PTSS van eiseres erkend als beroepsziekte.
15. Op 17 december 2019 vindt een sociaal-medische beoordeling plaats door de verzekeringsarts van het UWV. In de rapportage van staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Algemeen
De klant werd door ziekte ongeschikt voor haar werk op 27-07-2015. (…).
Op 13-11-2018 werd een bericht van een wijziging ontvangen. De klant gaf aan dat zij meer gezondheidsklachten heeft gekregen vanaf 15-10-2018.”
16. Op 4 augustus 2020 rapporteert de verzekeringsarts van Sedgwick, voor zover hier van belang, als volgt:
“Op 20 juni 2018 vindt de Einde Wachttijdbeoordeling WIA plaats. (…). De VA-UWV vermeldt dat er – anamnestisch – nog sprake zou kunnen zijn van restanten van PTSS.
In Bezwaarschrift wordt voorts verwezen nar de eindrapportage van de door Ergatis in juni 2018 uitgevoerde expertise (…) waarbij een component bij sub-threshold PTSS een belangrijke rol lijkt te spelen”

Standpunten partijen

17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanspraak op schadevergoeding is verjaard, omdat bij eiseres sprake was van een bewustzijn dat geen sprake was van volledige genezing en er derhalve bekendheid was met de schade. Hoewel er in 2002 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid staat vast dat eiseres vanaf 1997 andere keuzes in haar werk heeft gemaakt vanwege de PTSS-klachten. Dit wordt volgens verweerder bevestigd door de arbeidsvoorwaardenafspraken in 2003, waarbij voor de nieuwe functie van eiseres duidelijk rekening is gehouden met de medische situatie. Uit de brief van het AMC van 2004 blijkt dat er nog PTSS-symptomen waren vastgesteld, ondanks dat de diagnose niet meer gold. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 april 2003 blijkt dat het werken in een executieve functie niet meer mogelijk was. In 2011 bleek dat eiseres nog steeds last had van dezelfde klachten. Samengevat blijkt dat eiseres al geruime tijd, sinds 1991, doorlopend psychische en lichamelijke klachten ondervond. Na de diagnose, in 2002, is eiseres behandeld, maar dit heeft niet kunnen voorkomen dat de klachten bleven bestaan. Eiseres was zich hiervan bewust. Eiseres heeft zelf haar leven aangepast om met de PTSS-klachten om te gaan, waaronder aanpassing van haar werk. Uit een verscheidenheid van stukken blijkt dat eiseres vanaf 2002 in actie kon komen. Daarvoor hoeft de schade nog niet te zijn geleden. Er kan ook in de toekomst mogelijk sprake zijn van schade. Door pas in 2018 in actie te komen is de aanspraak verjaard.
18. Eiseres betwist de stellingen van verweerder. Zij voert aan dat inderdaad in 2002 de diagnose PTSS is geteld, maar dat deze succesvol is behandeld waarna zij weer fulltime aan het werk is gegaan als [functie 2] . In de periode tussen 2002/2003 en 2015 is eiseres met succes aan het werk geweest. Het besef dat eiseres last had van PTSS en daar blijvende klachten van zou ondervinden kwam in december 2017. Door de bedrijfsarts is eiseres doorverwezen naar Ergatis voor onderzoek. De terugkoppeling van Ergatis (in juni 2018) was reden om eiseres naar de PDC Politiepoli te sturen voor een herdiagnose PTSS, waarna in oktober 2018 de diagnose PTSS is gesteld. Toen is het kwartje voor eiseres gevallen, aldus eiseres.

Beoordelingskader

19. De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW):
Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.
- Artikel 3:310, lid 1, BW:
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (…).
- Artikel 6:38 BW:
Indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, kan de verbintenis terstond worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd.
- Artikel 6:95, lid 1, BW:
De schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.
- Artikel 6:106 BW:
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
- Artikel 1, aanhef en onder y, Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) (met ingang van 1 januari 2002):
beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
- Artikel 54a, leden 1 en 4, Barp (met ingang van 1 januari 2002):
1. In geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 136.100,‒.
- Artikel 54a, leden 1 en 4, Barp (met ingang van 20 maart 2018):
1. In geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 164.300,‒.
4. Onze Minister stelt nadere regels vast omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.
- Artikel 1, aanhef en onder e, Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp) (met ingang van 31 juli 2015):
In deze regeling wordt verstaan onder:
e. invaliditeit: het objectief medisch vast te stellen blijvende gehele of gedeeltelijke functieverlies van een orgaan of een ander deel van het lichaam of de objectief medisch vast te stellen mate van blijvende psychische beperkingen van de ambtenaar in het functioneren in het dagelijks leven.
- Artikel 2, lid 1, Rvbp (met ingang van 31 juli 2015):
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen tot erkenning van zijn klachten als beroepsziekte.
- Artikel 3, lid 1, Rvbp (met ingang van 31 juli 2015):
Het bevoegd gezag wijst een onafhankelijke deskundige aan die de als gevolg van de beroepsziekte ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar, uitgedrukt in procenten, vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. (…).
- Artikel 5, lid 1, Rvbp (met ingang van 31 juli 2015):
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde melding geldt als aanvraag tot toekenning van smartengeld.

Beoordeling

De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Tijdstip aanvang verjaring
20. Tussen partijen is in geschil of de vordering tot smartengeld van eiseres is verjaard. Uitgangspunt voor de beantwoording van deze vraag zijn de verjaringsbepalingen in het BW en de uitleg die de Hoge Raad daaraan geeft. De Centrale Raad van Beroep (Raad) zoekt immers, uit oogpunt van eenvormige rechtstoepassing, aansluiting bij voorgaande voor de beoordeling schadevergoedingsaanspraken. [1]
21. Verweerder stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat de verjaringsjurisprudentie van de Hoge Raad slechts gedeeltelijke gelding heeft. Het gaat in onderhavige zaak immers niet om aansprakelijkheid, maar om een rechtspositionele aanspraak, namelijk de aanspraak op vergoeding van smartengeld. De beoordeling van de vraag of sprake is van schade, bijvoorbeeld, van inkomensschade (oftewel restschade) valt buiten deze aanspraak. Het gaat er bij eiseres om vanaf welk moment het voor eiseres duidelijk moest zijn dat de klachten als gevolg van de reeds in 2002 gediagnosticeerde PTSS weleens blijvend zouden kunnen zijn, aldus verweerder.
22. Dit standpunt kan naar het oordeel van de rechtbank niet als juist worden aanvaard.
Voor zover verweerder doelt op de regeling van artikel 2 lid 1 Rvbp in verband met artikel 5 lid 1 Rvbp geldt dat deze regeling pas in 2015 met de inwerkintreding van de Rvbp is ingevoerd. Maar ook anderszins is het standpunt niet juist, nu een verzoek of vordering tot vergoeding van smartengeld (direct dan wel indirect ingeleid), ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 BW, geldt als een vordering tot vergoeding van schade die bestaat uit nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade).
23. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. [2]
24. In aanvulling hierop is nodig dat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen. De verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:310 lid 1 BW kan dan ook niet eerder een aanvang nemen dan op de dag na die waarop de schadevordering opeisbaar is geworden. Dit geldt ook indien voordien reeds bekend is dat de schade geleden zal worden en wie de aansprakelijke persoon is. De benadeelde is immers niet daadwerkelijk in staat een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen voordat de vordering opeisbaar is geworden. [3] Bovenstaande leidt tot de conclusie dat, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, niet de bekendheid van eiseres met haar klachten maatgevend is voor de beantwoording van de vraag wanneer de verjaringstermijn begint te lopen, maar wanneer de bij eiseres daadwerkelijk bekend geworden schade opeisbaar is geworden.
Het voorgaande brengt voorts mee dat de korte (vijfjarige) verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW niet reeds gaat lopen voordat de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is geworden. Dat onder omstandigheden een vordering tot vergoeding van toekomstige schade kan worden ingesteld (artikel 6:105 BW), maakt dat niet anders. [4] De stelling van verweerder dat – subsidiair – maatgevend is het besef dat in de toekomst mogelijk sprake zou kunnen zijn van schade, slaagt daarom ook niet.
Beroepsziekte
25. Vast staat dat eiseres gedurende haar dienstverband tussen 1991 en 2000 ernstige incidenten heeft meegemaakt en dat eiseres zowel in 2002 als in 2018 als gevolg daarvan is gediagnostiseerd met PTSS. Uit de stukken maakt de rechtbank verder op dat eiseres met betrekking tot haar uitval in 2002 wegens PTSS-klachten is behandeld door het AMC, waar op 25 maart 2003 (op de outtake) is vastgesteld dat, behoudens restklachten, geen sprake meer was van de volledige PTSS-diagnose. Uit de stukken is voorts gebleken dat eiseres op 17 maart 2003 haar nieuwe werkzaamheden als rechercheur jeugd/zeden volledig heeft opgepakt, zij het dat eiseres niet meer in de executieve buitendienst werkzaam was.
26. In artikel 1 aanhef en onder y Barp is het begrip beroepsziekte gedefinieerd als een ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. In het Barp is niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder invaliditeit in de zin van artikel 54a van het Barp, terwijl de Rvbp pas op 31 juli 2015 in werking is getreden. Niet in geschil is dat ook in 2002 algemeen aanvaard was dat ook een psychische aandoening als PTSS kon leiden tot arbeidsongeschiktheid en invaliditeit. [5] De in 2002 gestelde PTSS-diagnose heeft bij eiseres echter niet geleid tot een beroepsziekte, als bedoeld in artikel 54a lid 1 Barp, waaruit invaliditeit is voortgevloeid. Eiseres is met succes behandeld en heeft na afloop van de behandeling vanaf 2003 een volwaardige nieuwe functie bekleed. Dit volgt ook uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 maart 2004, waarin is vermeld dat eiseres door verweerder als volledig hersteld is gemeld. Eiseres had aldus geen schade geleden, had daarmee geen opeisbare vordering en had geen enkel rechtens te respecteren belang bij het instellen van een (rechts)vordering tot smartengeld. Welke andere actie(s) eiseres dan wel had moeten nemen blijft ongewis, nu verweerder slechts stelt dat eiseres een ‘actie sec’ had moeten nemen, zonder dit nader concreet te omschrijven.

Conclusie

27. Gezien het vorenstaande wordt verweerders standpunt dat de verjaringstermijn is aangevangen in 2002 niet gevolgd. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het besef dat eiseres last had van PTSS en daar blijvende klachten van zou ondervinden eind december 2017 kwam. Door de bedrijfsarts is eiseres doorverwezen naar Ergatis voor onderzoek. De terugkoppeling van Ergatis (in juni 2018) was reden om eiseres naar de PDC Politiepoli te sturen voor een herdiagnose PTSS. Eerst na het stellen van de tweede diagnose PTSS (op 13 oktober 2018) is het voor eiseres duidelijk geworden dat de incidenten uit de periode tussen 1991 en 2000tot blijvende schade zouden kunnen leiden, wat heeft geleid tot de aanvraag (op 31 oktober 2018) om erkenning als beroepsziekte van de bij haar gediagnosticeerde PTSS. De vordering van eiseres voor smartengeld is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet verjaard.
28. Het beroep is gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
29. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 april 2022;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen waarbij niet meer kan worden uitgegaan van verjaring;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,00 aan eiseres moet vergoeden; en
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.dr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. CRvB 30 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1949.
2.Vgl. HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552
3.Vgl. HR 15 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:889.
4.Vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784
5.Vgl. CRvB 1 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0687.